ECLI:NL:RBNHO:2022:4714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
9591839
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een bedrag met verrekening na beëindiging van een relatie

In deze zaak heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot de terugbetaling van een bedrag van € 883,00 dat zij aan gedaagde had overgemaakt voor een bij Corendon geboekte reis. De reis werd geannuleerd vanwege Covid-19, en gedaagde ontving het bedrag van Corendon terug, maar weigerde het aan eiseres terug te betalen. Eiseres vorderde daarnaast buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij al een deel van het bedrag had terugbetaald en dat hij kosten had gemaakt voor 'dagjes uit' die hij met eiseres had ondernomen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn verweer en dat de vordering van eiseres toewijsbaar was. De kantonrechter veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en wees de buitengerechtelijke incassokosten af omdat niet was aangetoond dat er een kosteloze aanmaning had plaatsgevonden. De proceskosten werden toegewezen aan eiseres, en gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van nasalaris.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9591839 CV EXPL 21-8578
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: P. de Ruijter (gerechtsdeurwaarder)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 14 december 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de bij dupliek overgelegde stukken. [eiseres] heeft dat gedaan en daarbij zelf ook nog een productie overgelegd. Die door [eiseres] overgelegde productie was echter al door [eiseres] overgelegd bij dagvaarding (productie 4).

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 18 januari 2020 bij Corendon een pakketreis geboekt voor hem zelf, [eiseres] en haar twee minderjarige kinderen. [eiseres] heeft op die datum de aanbetaling ad € 883,00 aan [gedaagde] overgemaakt, die [gedaagde] vervolgens heeft betaald aan Corendon. De reis zou in de maand juli 2020 zijn, maar is door Corendon vanwege Covid-19 geannuleerd.
2.2.
Begin juli 2020 zijn [gedaagde] , [eiseres] en haar twee kinderen “dagjes uit” geweest. Rond die tijd is de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] verbroken.
2.3.
[gedaagde] heeft bankafschriften overgelegd met een tweetal betalingen aan [eiseres] . De eerste is op 27 juli 2020 ad € 80,00 met als omschrijving:
[voorletter] . [eiseres] Bootje varen x. De tweede is op 29 juli 2020 ad € 420,00 met als omschrijving:
[voorletter] . [eiseres] [voornaam gedaagde]
2.4.
Op 7 september 2020 hebben partijen WhatsApp contact en schrijven, voor zover van belang, het volgende:
[eiseres] :
(…) zou je zo vriendelijk willen zijn om het bedrag van correndon in december naar mij over te maken (…)
[gedaagde] :
(…) en ja tuurlijk zodra correndon gaat uitbetalen zal ik jou gedeelte overmaken (…)
2.5.
[gedaagde] heeft op 1 juni 2021 een bedrag van € 883,00 van Corendon ontvangen op zijn bankrekening met als omschrijving:
(…) Uitbetaling Reisvoucher Corendon (…)
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 1 september 2021 een ingebrekestelling gestuurd betreffende een bedrag van € 883,00. Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiseres] bij brieven van 27 september 2021, 1 oktober 2021 en 6 oktober 2021 aanmaningen gestuurd.
2.7.
Via WhatsApp hebben partijen, voor zover van belang, op 8 oktober 2021 het volgende geschreven:
[gedaagde] :
Ik wacht het allemaal rustig af, je hebt de helft gehad (…)
[eiseres] :
De helft in je dromen, bewijs het maar dat je het hebt terugbetaald. Ik heb gezegd dat ik het geld van m’n moeder erin mee neem. (…) Ik geeft je tot 16.00 om het bedrag van €683 euro op mijn rekening te storten dat is inclusief geld van m’n moeder (…) en laat het hierbij. (…)
2.8.
[gedaagde] heeft geen betalingen meer gedaan aan [eiseres] .

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.043,26. De vordering bestaat uit € 883,00 aan hoofdsom en € 160,26 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog vermeerderd met wettelijke rente, proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij € 883,00 heeft overgemaakt aan [gedaagde] ten behoeve van een bij Corendon geboekte reis. De reis is uiteindelijk niet doorgegaan. [gedaagde] heeft het bedrag teruggekregen van Corendon, maar [gedaagde] heeft dat bedrag vervolgens, ondanks sommatie daartoe, niet terug betaald. [gedaagde] schiet daarom tekort in de nakoming van de overeenkomst op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op schadevergoeding in de vorm van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij op 29 juli 2020 een bedrag van € 420,00 aan [eiseres] heeft overgemaakt. Dat betreft de Corendonvoucher onder aftrek van de kosten van de “dagjes uit” die partijen begin juli 2020 hebben ondernomen in plaats van de geannuleerde vakantiereis. [gedaagde] heeft de kosten hiervan betaald. Het gaat om het huren van een bootje (€ 120,00), het eten van sushi (€ 185,00) en diverse kleinere bedragen; in totaal ruim € 400,00. [gedaagde] heeft daar geen bonnetjes van bewaard en alles contant betaald. [eiseres] heeft het bedrag van € 883,00 ruimschoots aan [eiseres] vergoed, zodat [eiseres] niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat [eiseres] € 883,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij dat bedrag aan [eiseres] diende terug te betalen in verband met de annulering van de reis. Gelet op het bevrijdende verweer van [gedaagde] dat hij een deel al heeft terugbetaald en een ander deel heeft verrekend met kosten van “dagjes uit”, is het aan [gedaagde] om zijn stelling te bewijzen dat hij niets meer aan [eiseres] verschuldigd is.
5.2.
Ter onderbouwing van zijn verweer dat [gedaagde] op 29 juli 2020 een bedrag van € 420,00 aan [eiseres] heeft overgemaakt onder aftrek van de kosten van de “dagjes uit”, heeft [gedaagde] een afschrift van zijn bankrekening overgelegd, met de omschrijving, zoals hierboven bij de feiten is weergegeven. Uit die omschrijving kan niet worden afgeleid dat dit betrekking heeft op het terugstorten van de aanbetalingskosten van de geannuleerde reis. [eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat deze overboeking betrekking had op de terugbetaling van het bedrag ad € 883,00. Ook heeft [eiseres] betwist dat sprake is van verrekening in verband met de “dagjes uit” en dat zij bedragen aan [gedaagde] heeft terugbetaald voor de uitjes. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [eiseres] bankafschriften overgelegd met betalingen aan [gedaagde] . Echter zonder omschrijving.
5.3.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , is de kantonrechter van oordeel dat het bevrijdende verweer van [gedaagde] niet slaagt. Uit de omschrijving van het overgemaakte bedrag van € 420,00 volgt niet dat het gaat om een deel van het gevorderde bedrag. En dat [gedaagde] ruim € 400,00 heeft betaald aan kosten voor de uitjes, die hij met de gevorderde hoofdsom kan verrekenen, heeft [gedaagde] ook onvoldoende onderbouwd. Zelf heeft [gedaagde] daarover al aangegeven geen bonnetjes te hebben en alles contant te hebben betaald. De enkele omschrijving “Bootje varen x” op het bankafschrift van 27 juli 2020 ad € 120,00 is onvoldoende voor het verrekeningsverweer.
5.4.
Verder heeft te gelden dat [gedaagde] bij WhatsApp bericht aan [eiseres] op 7 september 2020 heeft bericht dat hij haar gedeelte zou overmaken zodra Corendon hem heeft betaald. Dat is ruim een maand nadat [gedaagde] een bedrag van € 420,00 aan [eiseres] heeft overgemaakt en rijmt daarom niet met het verweer van [gedaagde] dat hij op 29 juli 2020 al bevrijdend heeft betaald.
5.5.
Omdat [gedaagde] geen nader bewijs van zijn stellingen heeft aangeboden, is de conclusie van het bovenstaande dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is. De gevorderde rente is, als steunend op de wet, eveneens toewijsbaar. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 62,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 883,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 123,60
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 62,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter