ECLI:NL:RBNHO:2022:4728

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
HAA 22/1634
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift inzake uitnodiging tot betaling

In deze zaak heeft eiseres, [X] B.V., op 4 april 2022 beroep ingesteld bij de Rechtbank Noord-Holland tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar op haar bezwaarschrift, dat op 27 juli 2021 was ingediend tegen een uitnodiging tot betaling (UTB) van 9 juli 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, niet is nageleefd. Verweerder heeft op 25 april 2022 een dwangsom besluit genomen, maar heeft erkend dat de beslistermijn is overschreden en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze termijn te verdagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen en heeft een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 365 en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[X] B.V., te [Z], eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, Douane Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 4 april 2022 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar op het door eiseres op 27 juli 2021 ingediende bezwaarschrift tegen de uitnodiging van betaling (hierna: utb) van 9 juli 2021.
Verweerder heeft op 25 april 2022 een dwangsom besluit genomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Eiseres heeft op 27 juli 2021 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft de beslistermijn niet verdaagd. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is voorbij. Eiseres heeft verweerder bij brief van 15 november 2021 in gebreke gesteld en vervolgens is zij op 27 januari 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet binnen de beslistermijn op het bezwaarschrift van eiseres heeft beslist. Eiseres heeft na het verstrijken van deze termijn verweerder in gebreke gesteld. Het beroep is ingediend nadat de in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb genoemde termijn van twee weken is verstreken. Dit betekent dat sprake is van een ontvankelijk beroep en dat dit beroep (kennelijk) gegrond is.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift erkend dat de beslistermijn is overschreden en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verdagen.
Dit komt door de onderbezetting van het proces bezwaar, in het bijzonder voor complexe zaken gekwalificeerde medewerkers. Daarnaast heeft het feit dat het beroep van eiseres in de zaak HAA 20/574 bij deze rechtbank aanhangig is een rol gespeeld. In die zaak zijn namelijk dezelfde rechtsvragen aan de orde. Het zou daarom met het oog op de proces efficiëntie goed zijn geweest als eiseres had ingestemd met aanhouding van de behandeling. De aanleiding voor het uitreiken van de UTB, de correctie van de aangegeven douanewaarden, het grote aantal aangifteregels, de concernstructuur waarvan eiseres deel uitmaakt en het feit dat het om de eigen middelen van de EU gaat, maken dit een complexe zaak waarin niet op voorhand vast staat de UTB onterecht is opgelegd. Verweerder zal zich eraan verbinden eiseres uiterlijk in mei 2022 uit te nodigen voor een hoorgesprek.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 365 vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom). Toegekend wordt € 379,50.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [1] .
13. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 27 juli 2021 ontvangen. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is korter dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar.
De redelijke termijn is dus niet overschreden. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
M. van der Elst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.