ECLI:NL:RBNHO:2022:4842

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
C/15/294870 / HA ZA 19-654
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan gevel- en kolomplinten van appartementencomplex door ongeschikt stucmateriaal en verkeerde afwerking

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2022 een eindvonnis uitgesproken na een deskundigenbericht. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Thunnissen Bouw B.V. en Thunnissen Groep B.V. voor schade aan de gevel- en kolomplinten van een appartementencomplex. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade is veroorzaakt door het gebruik van ongeschikt stucmateriaal en een verkeerde afwerking door de gedaagden. De rechtbank oordeelt dat Thunnissen c.s. aansprakelijk zijn voor de schade en veroordeelt hen tot kosteloos herstel van de gevel- en kolomplinten. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een deskundigenrapport dat de oorzaak van de schade bevestigt. De rechtbank heeft de vordering van de eisers, bestaande uit een particulier en de vereniging van eigenaren, grotendeels toegewezen. Thunnissen c.s. zijn veroordeeld tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden binnen een bepaalde termijn, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoen. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van Thunnissen c.s. De rechtbank heeft de deskundigenkosten en de kosten van de eisers begroot en toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/294870 / HA ZA 19-654
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser],

wonende te [plaats],
2. de vereniging van eigenaren van de [adres 1]
VVE [adres 2],
gevestigd te [plaats],
eisers,
advocaat mr. Th.F. Roest te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THUNNISSEN BOUW B.V.,
gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THUNNISSEN GROEP B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiser] en de VvE dan wel (gezamenlijk) [eiser] c.s. en anderzijds Thunnissen Bouw en Thunnissen Groep dan wel (gezamenlijk) Thunnissen c.s. genoemd worden.
De zaak in het kort
Dit vonnis betreft een eindvonnis na een deskundigenbericht. Mede gelet op dat bericht acht de rechtbank in voldoende mate bewezen dat de oorzaak van de schade aan de gevel- en kolomplinten van het appartementencomplex is gelegen in de door Thunnissen c.s. gebruikte ongeschikte stucmortel en verkeerde afwerking, zodat zij aansprakelijk zijn voor de schade. Thunnissen c.s. worden veroordeeld tot kosteloos herstel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 april 2021;
  • het deskundigenbericht van 10 november 2021;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] c.s. tevens houdende akte wijziging van eis van 15 december 2021;
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Thunnissen c.s. van 12 januari 2022;
  • de akte van [eiser] c.s. van 2 maart 2022;
  • de antwoordakte van Thunnissen c.s. van 13 april 2022, waarin opgenomen het bezwaar tegen de door de rechtbank voorgeschreven aanpassing.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij de beslissing om de aanvankelijk ingezonden antwoordakte niet aanvaardbaar te achten. Daarin worden nieuwe weren opgeworpen, die veel eerder hadden kunnen worden opgeworpen. Gelet op het stadium van de procedure is de daardoor veroorzaakte uitbreiding van het debat in strijd met een goede procesorde.
Waar gaat de zaak nog om?
2.2.
De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 21 april 2021 is overwogen en beslist. Het gaat in deze zaak – kort gezegd – nog om de vraag of Thunnissen c.s. veroordeeld moeten worden (primair) tot kosteloos herstel, of (subsidiair) tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] c.s. Daartoe moet de vraag beantwoord worden of Thunnissen c.s. aansprakelijk zijn voor de schade zoals deze zich voordoet aan de gevel- en kolomplinten van het appartementencomplex. Daartoe is onderzoek door een deskundige gelast.
2.3.
De deskundige heeft in het rapport op de vragen genoemd in het tussenvonnis van 21 april 2021 geantwoord. De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige over en volgt deze, omdat deze inzichtelijk gemotiveerd en toegelicht zijn. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de deskundige er blijk van heeft gegeven rekening te hebben gehouden met de door partijen gemaakte opmerkingen ten aanzien van het concept-rapport.
De rechtbank zal in het navolgende reageren op de tegenwerpingen van Thunnissen.
De oorzaak van de schade
2.4.
De deskundige schrijft met betrekking tot de oorzaak van de schade in zijn rapport onder meer:
‘de oorzaak van de gebreken (plaatselijke aantasting door vocht, afbladderen en opbollen van stucwerk) zoals zichtbaar aan het oppervlak van de geschilderde-, gestukadoorde gevel- en kolomplinten is vocht (hemel- en grondwater) dat respectievelijk via het maaiveld en uit de grond in het stucwerk en in het baksteenmetselwerk, capillair, is binnengedrongen. Dit vocht heeft kunnen toetreden in het stuc- en metselwerk doordat het gedeelte gevel beneden maaiveldniveau, tot aan de betonfundatie, niet vochtdicht is afgewerkt.[pagina 13, punt 6.3.1]
(…) De gebruikte mortel (…)[is]
niet geschikt om te worden gebruikt als stucmortel op plintniveau, waarbij een deel van dit stucwerk beneden maaiveldniveau wordt toegepast, en dus direct en continu met vocht wordt belast.[pagina 13, punt 6.3.2.a]
(…) De gebreken zijn ontstaan door of ten gevolge van een technisch in onvoldoende mate uitgevoerd geveldetail, daar waar de gevelplintafwerking zowel boven als beneden maaiveldniveau is aangebracht. Beneden maaivelniveau is de gestukadoorde afwerking, uitgevoerd met een ongeschikt stucmateriaal, dat niet volledig tot op de betonfundatie is aangebracht en dat in het geheel niet (volledig) afgedicht is met een vochtdichte afwerklaag (bitumenemulsie- of liquidrubber afdichting). (…)[pagina 17, punt 6a]’
2.5.
Thunnissen c.s. hebben opgemerkt dat de deskundige ten onrechte heeft geconcludeerd dat de gebruikte mortel volgens de leverancier (Strikolith) niet geschikt zou zijn om te worden gebruikt als stucmortel boven maaiveldniveau.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
In het als bijlage 2 bij het deskundigenrapport gevoegde technische informatieblad van Stikolith staat bij ‘
Toepassing’ onder meer: ‘
Strikocem MKL it is zowel bij binnen- en buitentoepassingen (…) geschikt op alle draagkrachtige ondergronden, met uitzondering van beton. (…) Strikocem MKL it is een uitstekende ondergrond voor alle Strikocem afwerklagen uit de mortelgroep CS-I(P-I) en CS-II(P-II) (…) en Strikolith sierpleisters.’ Echter staat daar ook dat ‘
Bij buitentoepassingen (…) de Strikocem MKL it niet als eindafwerking opgeleverd[kan]
worden.
Ter plaatse van het maaivelddetail Strikocem SLP -it sokkelpleister toepassen (…).’
De deskundige schijft daarover in zijn antwoord op vraag 2a:
De gebruikte mortel is (…) niet geschikt om te worden gebruikt als stucmortel op plintniveau, waarbij een deel van dit stucwerk beneden maaiveld wordt toegepast, en dus direct en continu met vocht wordt belast. Vanuit het technisch informatieblads Stirkolith MKL it wordt hieromtrent onder ‘toepassing:’ omschreven: ‘Ter plaatse van het maaiveld Strikocem SLP-it Sokkelpleister toepassen’.Dit is een ander type stucmateriaal dat aan het oppervlak wel beter bestand is tegen vochtbelasting en harder/stootvaster (CS-III) van samenstelling is. (…) De hier gebruikte mortel is ten aanzien vanvochtbelastingboven maaiveldniveau (bij toepassing van een eindafwerking zoals schilderwerk), wel geschikt, echter op basis van de beperkterehardheidvan deze afwerking (Strikolith MEP it of MKL it, type mortelgroep P-II en CS-II) is dit morteltype ongeschikt als plint- of sokkelafwerking.’ [pagina 13, punt 2.a]
De rechtbank begrijpt hieruit dat de deskundige op basis van zijn lezing van het informatieblad onderscheid maakt tussen toepassingen boven maaiveldniveau voor plint of sokkelafwerking en voor toepassingen waarbij
een deelvan het stucwerk beneden maaiveld wordt toegepast, zoals plinten of sokkels, en de gebruikte mortel voor die laatste toepassingen ongeschikt acht. De rechtbank volgt het verweer van Thunnissen c.s. op dit punt dan ook niet.
2.6.
Anders dan Thunnissen c.s. aanvoeren concludeert de deskundige niet dat de schade is
ontstaanals gevolg van optrekkend vocht vanuit de grond naar de plint in de gevel veroorzaakt door een (volgens Thunnissen c.s. onvoorziene) stijging van de grondwaterstand, maar dat de verhoging van de grondwaterstand de schade heeft
verergerd. Zo schrijft de deskundige in zijn rapport: ‘
In deze situatie waarbij vochtinwerking (zakwater en grondwater) respectievelijk zijdelings en van onderuit de gevelconstructie het baksteenmetselwerk en de gestukadoorde afwerking binnendringt, zal bij verhoging van de grondwaterstand, een grotere hoeveelheid vocht vanuit deze zijde een versnelling betekenen van de vochtophoping in deze gevelconstructie en hiermee een nog grotere voortschrijding van het deformatieproces in de plintafwerking.’ [pagina 17, punt 6.b] De rechtbank begrijpt hieruit dat de schade zich óók, zij het later, zou hebben voorgedaan bij een lagere grondwaterstand, omdat de gevelplint niet (volledig) is afgewerkt met een vochtdichte afwerklaag. De rechtbank vindt voor die gevolgtrekking ook steun in de opvatting van de deskundige dat de levensduur van
‘een correct aangebrachte plintafwerking op basis van stuc- en verfwerk’[pagina 16, punt 5.b] zeker tientallen jaren zal kunnen belopen.
2.7.
De oorzaak van de schade is volgens de deskundige gelegen in
het binnendringen van vocht. Thunnissen c.s. lijken te miskennen dat vocht niet uitsluitend afkomstig is vanuit het grondwater, maar ziet op ‘
hemel- en grondwater’/ ‘
zakwater en/of grondwater’, aldus ook de deskundige. [pagina 13, punt 1]
Als er geen, of onvoldoende, vochtdichte afwerking wordt aangebracht is het eigenlijk onoverkomelijk dat er schade zal ontstaan, zo begrijpt de rechtbank de deskundige, die in zijn rapport schrijft ‘
Een juist uitgevoerd maaivelddetail is gebaseerd op het volledig onder en boven de grond aanbrengen van een geschikt type stucwerk systeem en een volledig vochtafdichting beneden maaiveldniveau.’ [pagina 17, antwoord op vraag 6a].
2.8.
Verder acht de rechtbank voor de aansprakelijkheid van belang dat de deskundige schrijft dat – op basis van onder meer de Europese norm EN-998-1.2003 (specificaties voor (stuc)mortels voor buitentoepassing) – ook ten tijde van de bouw ‘
in 2006 meer kennis voorhanden is geweest over de toepassing van mortels als plintafwerking boven- en onder maaiveldniveau’ en dat door Thunnissen c.s. toen dus ‘
een andere, betere keuze gemaakt[had]
kunnen/moeten worden, waardoor de kans op schade kleiner zou zijn geweest.’ [pagina 14, antwoord op vraag 2.6) en ‘
De gebreken aan de stuclaag aan de buitenzijde van het Appartementengebouw zijn niet geheel of gedeeltelijk het gevolg van onvoldoende onderhoud.’ [pagina 17, antwoord op vraag 6a].
2.9.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank in voldoende mate bewezen dat de oorzaak van de schade is gelegen in het voor de gevel en kolomplinten door Thunnissen c.s. gebruikte ongeschikte stucmateriaal in combinatie met de niet vochtdichte afwerking beneden maaiveldniveau. Dat brengt mee dat Thunnissen c.s. aansprakelijk zijn voor de schade zoals deze zich voordoet aan de gevel- en kolomplinten van het appartementencomplex. De primaire vordering van [eiser] c.s. tot veroordeling van Thunnissen c.s. tot kosteloos herstel zal daarom worden toegewezen.
Tussen partijen bestaat discussie over de omvang van dat herstel. De rechtbank zal dit punt daarom hierna beoordelen.
Op welke wijze dient herstel plaats te vinden?
2.10.
Om deugdelijk herstel van de gebreken te bereiken dient volgens de deskundig, antwoord op vraag 8c, op de gevelgedeelten en kolommen waar de plintafwerking doorloopt tot onder het maaiveld de gehele geschilderde-, gestukadoorde afwerking, boven en beneden maaiveldniveau, volledig te worden verwijderd tot op het baksteenmetselwerk oppervlak, hetgeen neerkomt op de volgende herstelwerkzaamheden:
  • Het maskeren van het schoon baksteenmetselwerk en kozijnen.
  • Het verwijderen van de bestrating over een breedte van minimaal 600 mm vanaf de gevels en rondom de kolommen.
  • Het schuin uitgraven van de grond tot aan de bovenzijde van de betonfundatie.
  • Het aanbrengen van een afdekking (stucloper of plastic) in de sleuf en het pneumatisch afhakken van de geschilderde-, gestukadoorde afwerking tot op het baksteenmetselwerk oppervlak.
  • Het horizontaal aan de bovenzijde van de plinthoogte op de gevels en kolommen aanbrengen van stellaten (dikte bepaling nieuw stucwerk).
  • Het schuin vanaf de bovenzijde van de plinthoogte naar de grond afschermen van deze plinten met plastic (ten behoeve van afscherming tegen regenval en een drogingsperiode).
  • Het na een drogingsperiode (enige weken tot maanden) uitvoeren van vochtmetingen ter bepaling van het vochtgehalte.
  • Bij voldoende droging een nieuw gevelstucsysteem aanbrengen volgens een op dit werk gericht schriftelijk verwerkingsadvies van de leverancier. De opbouw van het pleistersysteem dient minimaal te bestaan uit een vertin-, raap-, en afwerklaag. Dit met een vocht- en zoutbestendig – of een vocht- en zout sanerend pleistersysteem.
  • Het na verharding en droging van het nieuwe plintstucwerk boven maaiveldniveau aanbrengen van een sol-silicaatgebonden verfsysteem. Dit volgens een op dit werk gericht schriftelijk verwerkingsadvies van de leverancier.
  • Het beneden maaiveldniveau tegen de gevel- en kolomafwerking aanbrengen van een bitumemulsie- of liquid rubber afwerking en een noppenfolie. Voor deze gevels en rondom de kolommen een grindkoffer (eventueel met hierin een drainage leiding) toepassen.
  • Het monteren van de hemelwaterafvoeren, dichten van de geul en herstellen van het straatwerk.
  • Het terugplaatsen en/of vernieuwen van de beplanting.
  • Afvoer puin/vuil en afdekmateriaal.
De kosten die gepaard gaan met deze herstelwerkzaamheden bedragen volgens de deskundige in totaal € 26.620,80 inclusief btw.
2.11.
Dat, zoals Thunnissen c.s. stellen, herstel enkel dient plaats te vinden op de plekken waar een verhoogd vochtgehalte is gemeten, of schade aanwezig is, zodat de door de deskundige voor de kostenberekening aangehouden oppervlakten van de te herstellen gedeelten niet correct zouden zijn, volgt de rechtbank niet. De deskundige heeft immers geoordeeld dat op alle plaatsen waar de plintafwerking niet op een loodslag boven maaiveldniveau eindigt, herstel van de gehele plint dient plaats te vinden, niet slechts op de gedeelten waar een verhoogd vochtgehalte is gemeten of schade is geconstateerd. Alleen op de plekken waar de plint eindigt op een loodslabbe boven maaiveldniveau is geen (bovenmatig) hoog vochtgehalte geconstateerd. De deskundige heeft er in zijn rapport geen twijfel over laten bestaan dat met plaatselijk herstel niet kan worden volstaan. Zo overweegt de deskundige in zijn antwoord op vraag 7, pagina 18:
‘Het herstel dient te worden uitgevoerd aan alle gevelzijden waar de gevel- of kolomplinten doorlopen tot onder maaiveldniveau’en het antwoord op vraag 8b, pagina 19:
‘Op de gevelgedeelten en kolommen waar de plintafwerking doorloopt tot onder het maaiveld dien de gehele geschilderde-, gestucadoorde afwerking, boven en beneden maaiveldniveau volledig te worden verwijderd tot op het baksteenmetselwerk oppervlak.’
2.12.
Gezien het voorgaande zullen Thunnissen c.s. worden veroordeeld tot het uitvoeren van de door de deskundige genoemde herstelwerkzaamheden (zoals opgesomd in r.o. 2.10). De rechtbank is verder van oordeel dat [eiser] c.s. terecht verlangt dat de gehele gevel een uniform aanzicht toont nadat de herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, hetgeen betekent dat door en op kosten van Thunnissen c.s. ook een nieuwe verflaag moet worden aangebracht op de gedeelten van de plinten die niet hoeven te worden voorzien van een nieuwe stuclaag (omdat die op een loodslabbe boven maaiveldniveau eindigen).
Aan te nemen valt immers dat, als dat niet gebeurt, een kleurverschil tussen de nieuwe- en de oude verflaag zichtbaar zal zijn, terwijl het uitgangspunt bij herstel is dat de gelaedeerde partij zoveel mogelijk in de positie wordt gebracht alsof er direct deugdelijk werk zou zijn geleverd. Aan het verlangen van kosteloos herstel in het geval van een geconstateerd gebrek als het onderhavige is – in tegenstelling tot hetgeen Thunnissen c.s. betogen – niets onrechtmatigs of ongerechtvaardigds. Conform de (gewijzigde) vordering van [eiser] c.s. zullen Thunnissen c.s. daarom ook worden veroordeeld tot het aanbrengen van een nieuwe verflaag op de gevelplinten die eindigen op een loodslabbe boven maaiveldniveau.
De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het nieuw-voor-oud-verweer van Thunnissen c.s.
In tegenstelling tot hetgeen zij betogen heeft de deskundige immers expliciet geconcludeerd dat ‘
De gebreken aan de stuclaag aan de buitenzijde van het Appartementengebouw (…) niet geheel of gedeeltelijk het gevolg[zijn]
van onvoldoende onderhoud.’ [pagina 17, antwoord op vraag 6a]. Dat van een wezenlijk nieuw voor oud voordeel sprake is, acht de rechtbank onder die omstandigheden onvoldoende aannemelijk.
Termijn herstel en dwangsom
2.13.
[eiser] c.s. vorderen dat Thunnissen c.s. uiterlijk één maand na dit eindvonnis aanvangen met de herstelwerkzaamheden, welk herstel binnen twee maanden na het verstrijken van de in acht te nemen drogingsperiode voltooid dient te worden. Volgens Thunnissen c.s. is herstel binnen de gevorderde periode niet haalbaal, omdat (i) de levering van de mortel langer duurt, (ii) Thunnissen c.s. dergelijke werkzaamheden niet zelf uitvoert/kan uitvoeren en er daarom een onderaannemer gevonden zal moeten worden, hetgeen volgens hen in de huidige drukke tijd onmogelijk is binnen de gevorderde korte periode voor herstel en (iii) herstel binnen de genoemde periode van twee maanden onmogelijk is.
2.14.
De rechtbank is enerzijds met [eiser] c.s. van oordeel dat het op de weg van Thunnissen c.s. lag om een termijn te noemen die volgens hen dan wél haalbaar is, maar acht anderzijds – gezien de door Thunnissen c.s. aangehaalde stellingen – de door [eiser] c.s. gevorderde termijnen wellicht te ambitieus. De rechtbank acht het daarom redelijk om te oordelen dat Thunnissen c.s. binnen vier maanden na dagtekening van dit vonnis (aldus vóór 22 september 2022) moeten aanvangen met de herstelwerkzaamheden en dat het totale herstel in 2022 (aldus vóór 1 januari 2023) voltooid moet zijn. Hieraan zal een dwangsom als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing worden verbonden als hierna onder de beslissing te melden.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.15.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. [eiser] c.s. hebben immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor hen rekening komende verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiser] c.s. vergoeding vorderen moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Conclusie en de proceskosten
2.16.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] c.s. grotendeels zal worden toegewezen als hierna onder de beslissing te melden.
2.17.
Thunnissen c.s. zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat €
2.163,00(3 punten × tarief € 721)
Totaal € 4.236,83
2.18.
De door [eiser] c.s. gevorderde nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De wettelijke rente over de proces- en nakosten zal eveneens worden toegewezen.
2.19.
De kosten van de deskundige komen ook voor rekening van Thunnissen c.s. Uit de eindnota van de deskundige blijkt dat deze kosten € 4.356,00 inclusief btw bedragen. Dit bedrag hebben Thunnissen c.s. reeds bij wijze van voorschot voldaan.
2.20.
De overige stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen nadere behandeling.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Thunnissen c.s. hoofdelijk tot kosteloos herstel, waarmee dient te worden aangevangen binnen vier maanden na dagtekening van dit vonnis (aldus vóór 25 september 2022), en welk herstel in 2022 (dus vóór 1 januari 2023) voltooid dient te zijn, uit te voeren op de in het deskundigenrapport voorgeschreven (en in r.o. 2.10 opgesomde) wijze, met dien verstande dat (in aanvulling daarop) ook de plinten die op een loodslabbe boven maaiveldniveau eindigen van een nieuwe verflaag voorzien dienen te worden;
3.2.
veroordeelt Thunnissen c.s. hoofdelijk om aan [eiser] c.s. een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij na ommekomst van de hiervoor genoemde termijnen en na betekening van het vonnis met de hiervoor genoemde verplichtingen in gebreke blijven, tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van in totaal € 50.000,00;
3.3.
veroordeelt Thunnissen c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] c.s. tot op heden begroot op € 4.236,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt Thunnissen c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Thunnissen niet binnen de onder r.o. 3.1 genoemde termijn aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
3.5.
veroordeelt Thunnissen c.s. hoofdelijk tot betaling van € 4.356,00 inclusief btw aan deskundigenkosten, hetgeen Thunnissen reeds bij wijze van voorschot hebben voldaan;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1419