ECLI:NL:RBNHO:2022:4877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/2237
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in Sint Pancras

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan een derde-partij voor de bouw van 22 appartementen in Sint Pancras. Eiseres, die naast het bouwperceel woont, stelde dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onjuistheden bevatte en dat het plan niet passend was voor de locatie. De rechtbank oordeelde echter dat de ruimtelijke onderbouwing geen onjuistheden vertoonde en dat het bouwplan een kwaliteitsverbetering voor de omgeving zou opleveren. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de omwonenden voldoende waren betrokken en dat er geen privaatrechtelijke belemmeringen waren voor de uitvoering van het bouwproject. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

De rechtbank nam in haar overwegingen de feiten in acht, waaronder de bestemming van het perceel volgens het bestemmingsplan "Sint Pancras 2012" en de aanvraag van de derde-partij voor de omgevingsvergunning. De rechtbank stelde vast dat de derde-partij de aanvraag had ingediend met de juiste ruimtelijke onderbouwing en dat de vergunningverlening niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. Eiseres had ook aangevoerd dat er een verklaring van geen bedenkingen nodig was, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring in dit geval niet noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de nieuwe woningen zwaarder wogen dan de belangen van eiseres bij het behoud van de huidige situatie. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.P. de Vries),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, verweerder
(gemachtigde: mr. D.W.V. Zijlstra).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Exploitatie en Projectontwikkeling Maatschappij Brolan B.V., te Noord-Scharwoude.

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 22 appartementen op de locatie [locatie 1] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de heer drs. [naam 1] namens verweerder aanwezig. Derde-partij is vertegenwoordigd door [naam 2] .
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld samen met het beroep in de procedure HAA 21/2292. In dit beroep is op dezelfde datum afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1.1
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres woont aan de [perceel] , naast het perceel.
1.2
Het perceel ligt in het centrum van Sint Pancras in een deel van de [straat 1] waar een aantal voorzieningen te vinden zijn, zoals een supermarkt, winkels en horeca. De huidige bebouwing op het perceel bestaat uit een voormalige garagebedrijf met bovenwoning, een winkelruimte en een woning.
1.3
Op het perceel geldt het bestemmingsplan “Sint Pancras 2012” zoals dat is vastgesteld op 28 mei 2013. Het perceel heeft de bestemming “Gemengd”. De doorgang tussen de [straat 2] en de [straat 1] heeft de bestemming “Verkeer”. De grond voor de voorgevels van de gebouwen heeft de bestemming “Tuin”. De openbare speeltuin aan de [straat 2] heeft de bestemming “Groen”. Ten slotte rust de dubbelbestemming “Waarde-archeologie 3” op het perceel.
1.4
Met uitzondering van de bestemming “Groen” is op het perceel de gebiedsaanduiding “wro-zone-wijzigingsgebied 2” van toepassing. Het bevoegd gezag kan, zo blijkt uit de planregels van het bestemmingsplan, op grond daarvan de bestemming wijzigen voor het realiseren van detailhandel met woningen.
1.5
Derde-partij heeft op 29 juni 2018 een aanvraag ingediend voor het realiseren van 22 appartementen op het perceel. De aanvraag is ingediend voor de volgende activiteiten:
  • Het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht, Wabo);
  • Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid onder c, Wabo);
  • Het aanleggen of veranderen van een weg en het maken van een uitweg (artikel 2.2., eerste lid, onder d en e, Wabo).
Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing van DNS Planvorming B.V. van 12 maart 2019 ingediend, met als bijlagen een bodemonderzoek, resultaat watertoets, ecologisch onderzoek, archeologisch onderzoek, akoestisch onderzoek en een verkenning behoefte winkelruimte.
Ruimtelijke onderbouwing
2.1
Eiseres voert aan dat de ruimtelijke onderbouwing die is overgelegd bij de aanvraag onjuistheden bevat en dat het bouwplan niet passend is op deze locatie. Zo wordt gesteld dat 75% van het perceel mag worden bebouwd, terwijl het bestemmingsplan maar 60% toelaat. Ook wordt gesteld dat in de bestaande situatie sprake zou zijn van gedeeltelijk leegstaande gebouwen met als gevolg dat de onderhoudsstaat achteruit is gegaan. De gebouwen worden echter tot op heden verhuurd en gebruikt en een gebrek aan onderhoud komt voor rekening van de eigenaar van de gebouwen. Ook blijft in de ruimtelijke onderbouwing onvermeld dat de derde-partij de bouwaanvraag op deze wijze heeft ingediend om niet onder het regiem van gasloos bouwen te vallen. In de ruimtelijke onderbouwing wordt een koppeling gemaakt met het achterblijven van de plancapaciteit voor appartementen voor ouderen, maar het is de vraag of dat moet leiden tot een dergelijk groot appartementencomplex op deze locatie. Verweerder stelt dat de appartementen als “hard plan” zijn terug te vinden in het Regionaal Actieprogramma (RAP) 2016, maar op de website www.plancapaciteit.nl staat deze locatie als “in voorbereiding” en niet als “vaststaand”. In de ruimtelijke onderbouwing wordt ook verwezen naar de Structuurvisie 2040 en gesteld dat de provincie streeft naar een stedelijke verdichting. Hiermee wordt echter vooral gedoeld op verdichting op bedrijventerreinen, stationsomgevingen en knooppunten. Voor dorpen geldt juist dat de identiteit van het dorp moet worden versterkt. Het perceel betreft een dorpsmilieu en niet een stedelijk milieu. Een appartementencomplex met 22 appartementen is daarin niet passend. Dat de provincie heeft ingestemd met het huidige bestemmingsplan en de inbreidinglocaties, betekent niet dat ook wordt ingestemd met de huidige invulling daarvan. Ook treedt verweerder buiten de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan door voorbij te gaan aan de beperkingen die zijn gekoppeld aan die wijzigingsbevoegdheid, namelijk het gebruik als detailhandel op de begane grond, het maximale bebouwingspercentage van 60% en de maximale goot- en nokhoogte van 6 dan wel 11 meter. Daarbij komt dat de verticale wanden in het bouwplan uitkomen op 7,5 meter, waarbij de goot lager aan de gevel is bevestigd om ogenschijnlijk aan de maximale hoogte-eis van 6 meter van artikel 31.2.2. van de planvoorschriften te voldoen. Ten slotte gaat verweerder ten onrechte voorbij aan de vereisten die opgenomen zijn in de Notitie Inbreidingslocaties uit 2005. Ten onrechte stelt verweerder dat deze notitie overruled is door het nadien opgestelde bestemmingsplan.
2.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het geldende bestemminsplan ten aanzien van het gebruik van de gronden omdat het in strijd is met de artikelen 9, 10, 15 en 17 van de planregels. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, Wabo heeft verweerder medewerking verleend aan realisering van het bouwplan, omdat het bouwplan grotendeels valt binnen het plangebied met de bestemming “wro-zone-wijzigingsgebied 2” en het bouwplan nagenoeg past binnen de ruimtelijke kaders van deze wijzigingsbevoegdheid. Hoewel van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruikt is gemaakt, is hiermee al voorgesorteerd op de ontwikkeling van een appartementencomplex op deze locatie. Het gaat in planologisch juridisch opzicht dus niet om een nieuwe ontwikkeling. Ook is sprake van een goede ruimtelijke ordening omdat op de planlocatie al enige tijd sprake is van leegstand en (dreigend) verval. De detailhandel die er lang gevestigd was heeft zijn betekenis verloren. De invulling van de locatie met een appartementencomplex kan als passend worden gezien.
2.3
Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.4
De rechtbank stelt vast dat de ruimtelijke onderbouwing geen onjuistheden bevat voor wat betreft de door eiseres genoemde percentages en maten. In artikel 31.2.2. van de planregels staat dat het maximale bebouwingspercentage in “wro-zonewijzigingsgebied 2” 75% is en niet 60%, zoals eiseres stelt. Ook staat in dat artikel dat de maximale goot- en nokhoogte 6 dan wel 12 meter is en niet 11 meter, zoals eiseres stelt.
Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan een kwaliteitsverbetering voor de omgeving geeft. Verweerder heeft in dat verband mee kunnen wegen dat deze 22 appartementen in de capaciteitsberekening zijn opgenomen en dat het bouwplan past binnen de Structuurvisie 2040 van de provincie Noord-Holland omdat daarin, naast de ontwikkeling van woongebieden bij onder andere bedrijventerreinen, ook als uitgangspunt geldt dat de vraag naar woningbouw binnen het “bestaand bebouwd gebied” dient te worden opgelost. Een dorpskern zoals die van Sint Pancras aan de [straat 1] is ook bestaand bebouwd gebied. Verweerder heeft ook mee kunnen wegen dat uit een door derde-partij uitgevoerde marktconsultatie naar voren is gekomen dat er interesse is voor deze appartementen, waaronder van ouderen die graag in Sint Pancras op loopafstand van de lokale voorzieningen willen wonen. Dat derde-partij de aanvraag voor 1 juli 2018 heeft ingediend om niet onder het regiem van gasloos bouwen te vallen, is niet relevant voorde beoordeling van de aanvraag.
2.5
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder buiten de wijzigingsbevoegdheid van artikel 31.2.2 van de planregels treedt, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik gemaakt, maar stelt op grond daarvan slechts dat hij bevoegd was om de bestemming te wijzigen en dat het bouwplan grotendeels in die wijzigingsbevoegdheid past. In artikel 31.2.2. van de planregels is, in tegenstelling tot andere wijzigingsgebieden die in het bestemmingsplan worden genoemd, geen maximaal aantal woningen opgenomen. Verweerder heeft toegelicht dat bij het opstellen van het bestemmingsplan bewust hiervoor is gekozen, zodat een appartementencomplex als dit op het gehele perceel mogelijk kon worden gemaakt. Daarom is ook gekozen voor een bebouwingspercentage van 75% en een maximale nokhoogte van 12 meter. Door deze nokhoogte is een parkeergarage onder het complex mogelijk gemaakt.
Dat in artikel 31.2.2. van de planregels staat dat de bestemming kan worden gewijzigd voor het realiseren van detailhandel met woningen, terwijl in het bouwplan geen detailhandel is opgenomen, maakt niet dat het bouwplan door verweerder niet in redelijkheid als passend kon worden aangemerkt. Op het perceel geldt grotendeels de bestemming “gemengd”. Uit artikel 9.1 van de planregels blijkt dat bij die bestemming detailhandel en wonen allebei, ook los van elkaar mogelijk is. Uit de bij de aanvraag door de derde-partij overlegde verkenning naar de behoefte aan winkelruimte op het perceel blijkt dat er geen marktruimte is voor nieuwe winkels op deze locatie, terwijl er juist veel vraag is naar woningen. Bovendien wordt in de structuurvisie Langedijk 2012-2030 herbestemming van winkelpanden aan de [straat 1] voor wooneenheden nabij voorzieningen als wenselijk aangemerkt.
2.6
Voor wat betreft de hoogte van de dakgoot heeft verweerder terecht gewezen op artikel 2 van de planregels waarin staat dat de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, boeibord of vergelijkbaar deel van de constructie. Bij een mansarde dak, zoals in het bouwplan is opgenomen, vormt het verticale deel van het dakvlak een onderdeel van het dak. Dat betekent dat de onderkant van het onderste deel van het verticale dak de plaats is waar het water van het dak afdruipt in de goot. Dat is op de bouwtekening behorend bij het bouwplan op een hoogte van 6 meter, zodat wordt voldaan aan het bepaalde van artikel 31.2.2 van de planregels.
2.7
De notitie Inbreidingslocaties uit 2005 vormt een onderlegger of basis voor het geldende bestemmingsplan uit 2012. Niet alle criteria uit deze notitie zijn overgenomen in het bestemmingsplan. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid en de beleidsvrijheid om bij de vaststelling van een bestemmingsplan die planregels op te nemen die zij vanuit een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het onherroepelijke bestemmingsplan het uitgangspunt vormt voor de beoordeling van de onderhavige aanvraag.
2.8
De beroepsgronden slagen niet.
De verklaring van geen bedenkingen
3.1
Eiseres voert aan dat een vergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, Wabo alleen kan worden verleend als een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven door de gemeenteraad. Eiseres stelt dat de gemeenteraad bij de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan het eerder genomen raadsbesluit van 22 november 2011 waarin is aangegeven wanneer een verklaring van geen bedenkingen niet nodig is, had moeten herbevestigen. Het bestreden besluit is daarom onbevoegd genomen. Ook past het bouwplan niet binnen de bestaande ruimtelijke kaders, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in het besluit van 22 november 2011.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een verklaring van geen bedenkingen in dit geval niet noodzakelijk is. De gemeenteraad heeft bij besluit van 22 november 2011 op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een lijst van projecten aangewezen waarvoor bij verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, Wabo geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Dit geldt, onder meer voor plannen die passen binnen de bestaande ruimtelijke kaders. Daarvan is hier sprake.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het in de vorige overweging ingenomen standpunt kunnen stellen. Met het raadsbesluit van 22 november 2011 heeft de gemeenteraad categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Een van die categorieën gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist, is genoemd “ruimtelijke kader”. In de toelichting staat: “indien reeds een stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, beeldkwaliteitsplan, masterplan, gebiedsvisie, project of daarmee te vergelijken ruimtelijke kaders zijn vastgesteld”. Zoals eerder in deze uitspraak is overwogen heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de in het bouwplan gevraagde afwijking van de bouwregels, op enkele vierkante meters na, binnen de ruimtelijke kaders van (de wijzigingsbevoegdheid van) het bestemmingsplan past, zodat geen verklaring van geen bedenkingen nodig is.
In het besluit van 22 november 2011staat voorts dat het van toepassing is op alle aanvragen om een omgevingsvergunning die na de dag waarop het raadsbesluit is genomen, zijn ingediend. Er is geen grond voor het oordeel dat dit besluit herbevestigd zou moeten worden na inwerkingtreding van het in het geding zijnde bestemmingsplan in 2012. De beroepsgrond slaagt niet.
Verkeer
4.1
Eiseres voert aan dat ten onrechte wordt gesteld dat met de realisatie van het complex geen sprake is van een toename aan verkeersbewegingen ten opzichte van de functie die toegestaan is in het bestemmingsplan. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat in de nieuwe situatie sprake is van naar verwachting 138 motorvoertuigen per etmaal, terwijl in de huidige situatie sprake is van 0 voertuigen per etmaal zodat wel degelijk sprake is van een forse toename. Verweerder rekent in het bestreden besluit aan de hand van de criteria van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond- en Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW), maar dit is geen wettelijk voorschrift en zegt ook verder niets over de wenselijkheid van de verkeersbewegingen of de gevolgen voor het milieu, verkeersveiligheid en de invloed op de omgeving. Vanwege klachten is recent door Sweco een onderzoek gedaan naar de verkeersdruk in het dorp, waaronder de [straat 1] . Verweerder heeft dit onderzoek ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. Door het verleggen van het voet- en fietspad tussen de [straat 1] en de [straat 2] zal het verkeer ook vlak langs het pand aan de [perceel] komen. Het pad van 2,5 meter breed krijgt een breedte van ruim 7 meter en is dan ook mede bestemd voor gemotoriseerd verkeer. Ten onrechte stelt verweerder dat het verleggen en verbreden van het voet-fietspad met de toename van de verkeersintensiteit een verbetering is.
4.2
Verweerder licht toe dat onderzoek is gedaan naar het aantal verkeersbewegingen. In het plangebied geldt de bestemming “Gemengd”. Hierbinnen zijn o.a. bedrijven van maximaal categorie 2, wonen, detailhandel en dienstverlening toegestaan. Dat betekent dat de huidige planologische situatie een verkeersgeneratie van maximaal 360 motorvoertuigen per etmaal op kan leveren. De verkeersgeneratie van de nieuwe appartementen is berekend op basis van de CROW kengetallen. Sint Pancras kan worden getypeerd als Centrum-dorps volgens tabel 2 van de CROW publicatie ‘Kencijfers Parkeren en verkeersgeneratie’. Hier hoort een weekdagetmaal bij van 6,3 motorvoertuigen per woning. Met 22 appartementen komt dit neer op ca 138,6 motorvoertuigen per etmaal. Met de realisatie van de appartementen zal dus geen sprake zijn van een toename aan verkeersbewegingen ten opzichte van de functies zoals die al zijn toegestaan.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de berekening van de huidige verkeersdruk bij het perceel uit dient te worden gegaan van de huidige planologische situatie en niet van de feitelijke situatie. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in de huidige planologische situatie sprake is van een verkeersgeneratie van maximaal 360 motorvoertuigen per etmaal. De stelling van eiseres dat momenteel sprake is van geen (0) motorvoertuigen per etmaal, ziet op de feitelijke situatie.
Voorts mag verweerder volgens vaste jurisprudentie [1] bij de berekening van de verkeers- en parkeerdruk uitgaan van de door het CROW gehanteerde kengetallen. Verweerder heeft daarmee ook voldoende gemotiveerd dat in de nieuwe situatie uitgegaan dient te worden van 138,6 motorvoertuigen per etmaal. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
5.1
Eiseres voert aan, zoals ter zitting nader is toegelicht, dat de welstandscommissie zich bij haar oordeel vooral heeft laten leiden door de vorm en het karakter. Ten onrechte heeft de welstandscommissie de massa van het complex ten opzichte van zijn omgeving niet meegewogen. De beoordeling is daarom onvolledig.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan door de welstandscommissie is getoetst en akkoord is bevonden.
5.3
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in verband met opmerkingen van de welstandscommissie een aantal keer is aangepast. Uiteindelijk is het plan op 3 april 2019 door de welstandscommissie akkoord bevonden. Daarbij heeft de welstandscommissie in zijn advies meegewogen dat het bouwplan kleiner is geworden omdat het eerst om 40 appartementen en nu nog maar om 22 appartementen gaat, verdeeld over drie gebouwen. Ook heeft ieder gebouw een eigen karakter. Aan de voorzijde betreft het een gebouw van drie lagen, die in lijn is met de bebouwing aan de [straat 1] . Aan de achterzijde sluit het gebouw qua volume aan op de schaal en karakter van de jaren 60/70 woonwijk. Volgens de welstandscommissie wordt daarmee goed aangesloten op de massa en hoofdvorm van de oorspronkelijke en omliggende bebouwing. De stelling dat de welstandscommissie de massa van het complex ten opzichte van zijn omgeving niet heeft meegewogen, volgt de rechtbank daarom niet.
Schending vertrouwensbeginsel
6.1
Eiseres voert aan dat verweerder bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de eisen die in de Notitie inbreidingslocaties bestemmingsplan Sint Pancras uit 2005 staan en die ten grondslag hebben gelegen aan het geldende bestemmingsplan, voor het perceel gehanteerd zouden worden. Dit is immers door verweerder in de reactienota over het bestemmingsplan aangegeven en ook zo als wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan.
6.2
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is op grond van vaste jurisprudentie [2] vereist dat diegene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maakt dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij diegene redelijkerwijs de indruk hebben gewekt dat sprake is van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn/haar geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
6.3
Eiseres verwijst met haar beroep op het vertrouwensbeginsel naar de Reactienota Ontwerpbestemmingsplan waarin verweerder heeft gereageerde op de zienswijze die door eiseres is ingediend in de procedure tot vaststelling van het geldende bestemmingsplan Sint Pancras 2012. Daarmee is door verweerder niet de toezegging gedaan dat hij, los van de wijzigingsbevoegdheid, nimmer zal afwijken van het bestemmingsplan wanneer een daartoe strekkende aanvraag wordt gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Belangenafweging
7.1
Eiseres voert aan, zoals ter zitting nader toegelicht, dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Zo zal haar privacy worden aangetast omdat het complex drie bouwlagen heeft en zullen de bovenste woningen direct zicht hebben op haar tuin en de woning. Een toegezegde beukenhaag lost dat niet op. Daarbij komt dat de nieuwe (rij)weg vlak langs haar woning en de tuin komt te liggen.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan geen onaanvaardbare aantasting van de privacy of het woongenot van eiseres met zich meebrengt. In de huidige situatie is de afstand tussen de woning van eiseres en de naastgelegen panden 3,5 meter. In de nieuwe situatie zal dat 7,5 meter zijn. Ook is vanaf de balkons van de panden aan de [straat 1] aan de voorzijde nauwelijks zicht op het huis en de tuin van eiseres. De balkons van het middelste gebouw hebben wel zicht op de tuin van eiseres, maar het complex ligt op een afstand van 13 meter van haar achtertuin en het dichtstbijzijnde balkon ligt op 30 meter. Het zicht zal ook deels worden beperkt door een aan te planten beukenhaag. Ten aanzien van de realisatie van de inrit en het fietspad langs het perceel van eiseres, heeft verweerder gesteld dat dit een erftoegangsweg betreft die alleen toegankelijk is voor bewoners en het geen doorgaande straat is. Ook is sprake van een bredere weg en betreft dit vooral langzaam rijdend verkeer, zodat de verwachting is dat dit tot weinig overlast zal leiden. Bij het gebruik van verweerders beleidsruimte zijn de voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen. Het belang van nieuwe woningen voor de bewoners van Sint Pancras heeft daarbij zwaarder gewogen dan de belangen van eiseres bij het in stand laten van de huidige situatie.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het voorgaande toereikend gemotiveerd dat de verkeerssituatie op de nieuwe weg langs de woning van eiseres naar verwachting geen onaanvaardbare overlast zal veroorzaken. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen die zijn gediend bij de uitvoering van het bouwplan zwaarder wegen dan de belangen van eiseres bij het ongewijzigd laten van de situatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Privaatrechtelijke belemmeringen
8.1
Eiseres voert ten slotte aan dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Met het verlenen van een vergunning voor de activiteit bouwen, wordt in feite ook een vergunning verleend voor het slopen van de huidige gebouwen. Voor het pand aan de [adres] geldt dat een deel van de muur aan de zuidzijde binnen haar perceelgrens aan de [perceel] ligt. Deze muur kent ook deels een gezamenlijk gebruik. Het slopen zal daarom tot gevolg hebben dat deze muur van eiseres wordt aangetast. Ten onrechte stelt verweerder dat dit niet relevant is voor de vergunningverlening.
8.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van mandeligheid (gedeelde eigendom). De muur is eigendom van derde-partij, die als eigenaar gerechtigd is tot het afbreken van de muur. Uiteraard dient daardoor geen schade aan het eigendom van eiseres te ontstaat of dient eventuele schade door de derde-partij hersteld te worden. Dit levert echter geen evidente privaatrechtelijke belemmering op.
8.3
Derde partij heeft ter zitting toegelicht dat ook als eiseres geen toestemming geeft een oplossing gevonden kan worden waarbij de muur blijft staan en het bouwwerk toch gebouwd kan worden.
8.4
Uit vaste rechtspraak blijkt dat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerste aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van het bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven.
8.5
Gelet op de toelichting van de derde-partij is naar het oordeel van de rechtbank niet evident dat voor realisering van het bouwwerk sprake is van een privaatrechtelijke belemmering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Bestemmingsplan Sint Pancras 2012

Artikel 9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die behoren tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1, Staat van bedrijven;
wonen al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
detailhandel, met dien verstande dat ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan tot niet meer dan 15% van het totale verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf;
detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteiten opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend;
dienstverlening;
maatschappelijk;
roenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water en oeverstroken.
Voor een aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een bestaand hoofdgebouw op gronden als bedoel in lid 9.1 mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits: (…)
31.2.2
Wijzigingsgebied 2
Het bevoegd gezag is, ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 2” bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van het realiseren van detailhandel met woningen, met dien verstande dat de detailhandel uitsluitend mag worden uitgeoefend op de begane grond en waarbij 75% van het perceel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 resp. 12 m1. Binnen de bebouwingspercentage van 75% mag ter hoogte van de [straat 2] een vrijstaande woning worden gerealiseerd. De regels voor “Wonen - Vrijstaand” zijn hierop van toepassing. Ruimtelijk bestaat er geen mogelijkheid om parkeren op eigen erf mogelijk te maken. Parkeerbehoefte kan slechts en moet dus in bouwkundige zin worden opgelost.
31.4
Toepassing wijzigingsbevoegdheden
De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
e verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
de sociale veiligheid.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a.het bouwen van een bouwwerk,

(…)

c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

(…)

Artikel 2.12, eerste lid,

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2.°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Artikel 2.27, eerste lid,In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. […] Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.

BOR
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge het tweede lid kan de verklaring slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:1294.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:1694.