ECLI:NL:RBNHO:2022:4928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
322643
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van een strook grond tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, is de centrale vraag of de gedaagde partij door verjaring de eigendom van een strook grond heeft verkregen. De eiser, die recent eigenaar is geworden van zijn perceel, vordert dat de rechtbank de juridische erfgrens vaststelt en de gedaagde verplicht om de strook grond aan hem op te leveren. De gedaagde stelt echter dat zij de strook grond door verjaring in eigendom heeft verkregen, omdat zij deze al sinds 1977 in bezit heeft. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke grens, gemarkeerd door een schapenhek, de juridische eigendomsgrens is. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en verklaart dat de gedaagde de eigenaar is van de strook grond. De rechtbank legt uit dat het beroep op verkrijgende verjaring faalt, maar dat het beroep op bevrijdende verjaring slaagt, omdat de gedaagde de strook grond gedurende een onafgebroken periode van twintig jaar in bezit heeft gehad. De rechtbank wijst de vorderingen in conventie af en kent de gedaagde de kosten van de procedure toe.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/322643 / HA ZA 21-627
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K. Hollenberg te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.M. Wagener te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en in enkelvoud [gedaagden] genoemd worden.
De zaak in het kort
Partijen zijn buren van elkaar. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagden] door verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen. Het beroep van [gedaagden] op verjaring slaagt. De feitelijke grens tussen het perceel van [eiser] en het perceel van [gedaagden] , zoals deze tegenwoordig wordt gemarkeerd door middel van een schapenhek, is de juridische eigendomsgrens tussen de hiervoor genoemde percelen. [gedaagden] is eigenaar van de strook grond die [eiser] opeist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 november 2021 met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 12 januari 2022 met producties 1 tot en met 36;
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022;
  • het proces-verbaal van descente van 15 maart 2022;
  • de op 15 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Hollenberg heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en deze overgelegd;
  • de brief van 28 maart 2022 van mr. Wagener inzake een reactie op het proces-verbaal van descente;
  • de brief van 22 april 2022 van mr. Hollenberg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar.
2.2.
[eiser] is op 29 april 2021 eigenaar geworden van de woning en de ondergrond op het perceel [adres 1] , kadastraal bekend [kadastraalnummer 1] (hierna: perceel van [eiser] ).
2.3.
In 1977 is [gedaagden] eigenaar geworden van de woning en de ondergrond op het [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend [kadastraalnummer 2] (hierna: perceel van [gedaagden] ).
2.4.
De ligging van de percelen volgt uit de onderstaande kadastrale tekening. Daarop is het perceel van [eiser] met het kadastrale nummer [kadastraalnummer 1] en het perceel van [gedaagden] met het kadastrale nummer [kadastraalnummer 2] weergegeven. Het perceel van [gedaagden] ligt ten zuid- en noordwesten van het perceel van [eiser] .
2.5.
De lijn (overgang tussen donker en licht) in het verlengde van het woord ‘Hek’ op de kadastrale tekening, is de plaats van het hierna te noemen schapenhek. Het schapenhek staat op het kadastrale perceel van [eiser] .
2.6.
Begin 2021 is tussen partijen discussie ontstaan over de eigendom van de strook grond tussen het schapenhek en de kadastrale grens van het perceel van [eiser] (hierna te noemen: strook grond). Tussen de woning van [gedaagden] en de woning van [eiser] staat tot aan het schapenhek een groot aantal bomen en struiken (bossages).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat de kadastrale grens tussen het perceel van [eiser] en het perceel van [gedaagden] tevens de juridische erfgrens tussen de hiervoor genoemde percelen is en dat de strook grond, zoals aangeduid op de hiervoor weergegeven kadastrale tekening in eigendom aan [eiser] toebehoort;
  • [gedaagden] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de strook grond leeg en ontruimd aan [eiser] op te leveren op straffe van een dwangsom, en indien [gedaagden] met de nakoming hiervan in gebreke mocht blijven, de verwijdering c.q. de ontruiming zelf, maar op kosten van [gedaagden] te doen bewerkstelligen;
  • [gedaagden] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] zonder recht een gedeelte van zijn eigendom houdt en doet een beroep op artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt dat hij recht heeft op teruggave van de strook grond omdat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiser] handelt.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat het eigendomsrecht van de strook grond aan [gedaagden] toekomt, en dat [eiser] gehouden is om mee te werken aan de aanpassing van de registratie in de openbare registers van het Kadaster;
  • [eiser] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.6.
[gedaagden] legt aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring waardoor zij eigenaar van de strook grond is. In 1977 heeft [gedaagden] de woning gekocht en heeft zij, vanwege haar loslopende kippen en twee Duitse doggen, een schapenhek tussen het perceel van [gedaagden] en het perceel van [eiser] geplaatst. Aan de weg stond een hek met een schuine schor dat twee meter de hoek om liep en dat heeft [gedaagden] aangehouden recht naar achteren, aldus [gedaagden] . Op verzoek van een van de rechtsvoorgangers van [eiser] , mevrouw [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ), heeft [gedaagden] het schapenhek iets terug geplaatst zodat [naam 1] de ramen van haar schuur kon lappen. [gedaagden] heeft de grond tussen dit schapenhek en de kadastrale grens in bezit genomen. Daarnaast heeft [gedaagden] betoogd dat [naam 1] (en diens rechtsopvolgers) en [gedaagden] dit schapenhek altijd als de (kadastrale) erfgrens hebben gezien, zodat de inbezitneming te goeder trouw was.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Proces-verbaal descente

4.1.
Partijen hebben bij brief van 28 maart 2022 en 22 april 2022 aanmerkingen gemaakt op het proces-verbaal. De rechtbank stelt voorop dat het proces-verbaal een weergave van de waarneming van de rechtbank is van de descente. Niet wordt beoogd om alles wat gezegd wordt, woordelijk vast te leggen. Van belang is dat in het proces-verbaal wordt vastgelegd wat voor het verdere verloop van de procedure en voor de beoordeling door de rechter relevant is. Beide partijen hebben terecht opgemerkt dat het jaartal 1970 op de eerste pagina van het proces-verbaal, onderaan, onjuist is. Volgens [gedaagden] zou dat in 1977 of 1978 moeten zijn. [eiser] heeft hierop aangegeven dat het jaartal medio 1978 zou moet zijn. Aangezien partijen nagenoeg eensluidend berichten zal de rechtbank medio 1978 als uitgangspunt nemen.
De overige op- en aanmerkingen van [gedaagden] zijn naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beslissing. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan de op- en aanmerkingen.
in conventie en in reconventie
4.2.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Verjaring
4.3.
Niet in geschil is dat de betwiste strook grond volgens de kadastrale gegevens tot het perceel van [eiser] behoort. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagden] door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen. [gedaagden] voert aan dat de strook grond in 1977 dan wel 1978 door haar in bezit is genomen.
De rechtbank zal het beroep op verjaring eerst bespreken, omdat dit ook in reconventie aan de ingestelde vorderingen ten grondslag is gelegd. Zoals hierna zal blijken, faalt het beroep op verkrijgende verjaring en slaagt het beroep op bevrijdende verjaring.
4.4.
Het beroep op verkrijgende verjaring faalt omdat daarvoor vereist is dat de bezitter ( [gedaagden] ) de strook grond te goeder trouw in bezit heeft genomen (artikel 3:99 lid 1 BW). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Onbetwist heeft [eiser] namelijk aangevoerd dat bij de leveringsakte waarbij [gedaagden] haar perceel grond geleverd kreeg, een kadastrale kaart gevoegd was met daarop, onder meer, de huidige woning van [eiser] . Uit die kadastrale kaart (productie 11 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie) blijkt dat er de nodige ruimte zit tussen de woning van [eiser] en de kadastrale grens. [gedaagden] kon en behoorde daarom bij het plaatsen van het schapenhek te weten dat die voorbij de kadastrale grens stond op het kadastrale perceel van (nu) [eiser] .
4.5.
Bij bevrijdende verjaring worden de rechten op een onroerende zaak zoals hier aan de orde door een bezitter verkregen door een onafgebroken bezit van, in dit geval de eigendom, dat twintig jaar heeft geduurd waardoor de rechtsvordering tot beëindiging van dat bezit is verjaard (artikel 3:105 BW). Bij de vraag of een goed in bezit is genomen, moeten de volgende regels in gedachten worden gehouden:
  • met de term bezit wordt bedoeld “
  • of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld;
  • bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen;
  • maar, wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende;
  • volgens vaste rechtspraak op dit punt moet door de machtsuitoefening het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende te niet zijn gegaan;
  • de machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn: anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, moeten daaruit begrijpen dat hij pretendeert bezitter te zijn.
4.6.
Van belang is of [gedaagden] voldoende heeft onderbouwd dat het schapenhek er in 1977 stond dan wel toen is geplaatst. Door de aanwezigheid van het schapenhek is de betwiste strook grond bij het perceel van [gedaagden] getrokken in die zin dat [gedaagden] zich daarover ondubbelzinnig (duurzaam) de feitelijke macht heeft verschaft. Daardoor werd het bezit van de strook grond door [naam 1] teniet gedaan. [gedaagden] heeft de strook grond aldus in bezit genomen. De rechtbank verwijst naar de diverse door [gedaagden] overgelegde foto’s uit 1977/1978 (producties 7, 8 en 31), een foto van [naam 1] , die aardappels aan het schillen is met op de achtergrond het schapenhek (productie 32) en foto’s uit 2017 (producties 5 en 6). De foto’s zijn afkomstig uit de privé albums van [gedaagden] .
4.7.
Het verweer van [eiser] dat het een laag schapenhek was en dat het enkel plaatsen van een laag schapenhek onvoldoende is om te kunnen spreken van inbezitneming, wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van het schapenhek toentertijd ongeveer tot aan de navel kwam. Dit blijkt uit de foto van [naam 1] , die aardappels aan het schillen is met op de achtergrond het schapenhek.
4.8.
Verder heeft [eiser] betoogd dat [gedaagden] niet heeft aangetoond dat het bezit gedurende een aaneengesloten periode van 20 jaar heeft voortgeduurd. Volgens [eiser] heeft de vorige bewoonster van zijn woning (de dochter van [naam 1] ) verklaard dat er pas tien jaar geleden (dus in 2012) een schapenhek is geplaatst. Vanaf dat moment werd de toegang tot het perceel van [gedaagden] belemmerd. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, had [eiser] dit verweer verder moeten onderbouwen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit verweer. Ook het feit dat [gedaagden] het schapenhek meerdere keren heeft moeten vervangen omdat de kwaliteit van het schapenhek regelmatig te wensen overliet, leidt niet tot de conclusie dat de buren daardoor toegang tot het bos hadden. Een dergelijk schapenhek is naarmate de tijd verstrijkt aan vervanging toe.
4.9.
Ook de overgelegde afbeeldingen van Google Street View uit 2009 doen niet af aan het oordeel van de rechtbank. Uit deze afbeeldingen kan namelijk niet worden afgeleid of er al dan niet een schapenhek stond of, als dat schapenhek er wel stond, dat het schapenhek was overwoekerd met bomen en struiken. Daarvoor zijn de afbeeldingen niet scherp genoeg.
4.10.
Het verweer van [eiser] dat [gedaagden] geen gebruik maakte van de strook grond doordat zij het niet heeft onderhouden wordt eveneens verworpen. Op de afbeeldingen van producties 5 en 6 van de conclusie van antwoord is zichtbaar dat er looppaden in het bos zijn aangelegd. Verder heeft [gedaagden] onbetwist aangevoerd dat zij de grond is gaan gebruiken ten behoeve van haar honden.
Conclusie
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de feitelijke grens tussen het perceel van [eiser] en het perceel van [gedaagden] , zoals deze tegenwoordig wordt gemarkeerd door middel van een schapenhek, de juridische eigendomsgrens is tussen de hiervoor genoemde percelen en dat [gedaagden] eigenaar is van de strook grond die [eiser] opeist. Dit betekent dat de vordering van [gedaagden] in reconventie wordt toegewezen en de vorderingen in conventie worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.12.
[gedaagden] vordert de buitengerechtelijke kosten. De rechtbank zal moeten beoordelen of kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke (incasso)werkzaamheden zijn verricht. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiser] zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden in conventie begroot op:
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.435,00
De nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar als hierna te melden.
Wegens de samenhang met de zaak in conventie, worden de proceskosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat het eigendomsrecht van de strook grond aan [gedaagden] toekomt, en dat [eiser] gehouden is om mee te werken aan een dienovereenkomstige aanpassing van de registratie in de openbare registers van het Kadaster,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op nihil,
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis voor de onderdelen 5.2, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: DdD