ECLI:NL:RBNHO:2022:4929

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
322954
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en terugbetaling onverschuldigde betaling in verband met verkoop woning

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een schadevergoeding van € 37.500,- van gedaagde, [gedaagde], omdat hij meent dat zij een overeenkomst hebben gesloten over de gezamenlijke verkoop van de woning van gedaagde. Eiser stelt dat hij recht heeft op de helft van de meeropbrengst boven de één miljoen euro, maar gedaagde heeft de woning zonder zijn medeweten verkocht voor € 1.075.000,-. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat er geen rechtsgeldige overeenkomst is aangetoond die eiser recht geeft op een vergoeding. De rechtbank oordeelt dat de communicatie tussen partijen niet voldoende is om een bindende overeenkomst te concluderen. Eiser heeft ook conservatoir beslag gelegd op de woning, maar de rechtbank oordeelt dat de betaling van € 39.598,90 die aan eiser is gedaan, onverschuldigd was, en dat eiser dit bedrag aan gedaagde moet terugbetalen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/322954 / HA ZA 21-644
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaten mrs. L. Bakers en T.S. van Riessen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.N. van Essen te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
[eiser] stelt dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij gezamenlijk de woning van [gedaagde] zouden verkopen en dat hij aanspraak kan maken op de helft van de te genereren verkoopopbrengst, voor zover die opbrengst meer bedraagt dan één miljoen euro. Omdat [gedaagde] buiten [eiser] om zijn woning heeft verkocht voor € 1.075.000, vordert [eiser] € 37.500,-. [gedaagde] voert een groot aantal verweren. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] af omdat partijen niet zijn overeengekomen dat [eiser] in een dergelijk geval recht heeft op een vergoeding. Bij de afwikkeling van het conservatoire beslag dat [eiser] op de woning van [gedaagde] had laten leggen, is een bedrag van
€ 39.598,90 vanuit de verkoopopbrengst voldaan aan [eiser] . Dat bedrag moet hij wegens onverschuldigde betaling aan [gedaagde] terugbetalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2021;
  • het namens [gedaagde] uitgebrachte exploot van 29 november 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie;
  • het tussenvonnis van 22 december 2021;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie alsmede bewijsaanbod alsmede akte houdende aanvullende producties;
  • de akte wijziging van eis in voorwaardelijke reconventie en overleggen producties;
  • de akte overlegging productie 17 van [eiser] ;
  • de op 23 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en deze overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is sinds 1972 eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [gedaagde] woonde daar samen met zijn vrouw. Op 6 april 2021 is de vrouw van [gedaagde] opgenomen in een verzorgingshuis.
2.2.
Nog dezelfde dag meldde [eiser] zich bij [gedaagde] . [eiser] was door zijn broer getipt. Daarbij meldde [eiser] aan [gedaagde] dat hij geïnteresseerd was de woning van [gedaagde] te kopen. In de periode daarna hebben partijen regelmatig contact met elkaar gehad en zij zijn een aantal keer met elkaar gaan lunchen. Daarbij hebben zij, onder meer, gesproken over de mogelijke verkoop van de woning aan [eiser] en de voorwaarden waaronder. Dit betrof, onder meer, de prijs van de woning, de leveringsdatum en de mogelijkheid voor [gedaagde] om, na levering, langer in de woning te blijven wonen. Op een gegeven moment gingen die gesprekken niet langer over verkoop van de woning aan [eiser] , maar over het verdelen van de meeropbrengst indien de woning voor meer dan één miljoen euro zou worden verkocht.
2.3.
Op 6 augustus 2021 deelde [gedaagde] aan [eiser] mee, kort gezegd, dat hij [eiser] niet langer bij de verkoop van de woning wil betrekken. Nog dezelfde dag deelde [eiser] aan [gedaagde] mee dat hij [gedaagde] zou houden aan “
de tussen ons gesloten schriftelijke en mondelinge overeenkomsten”. [gedaagde] heeft op zijn beurt aan [eiser] meegedeeld dat er geen overeenkomsten zijn.
2.4.
[gedaagde] heeft de woning op 22 september 2021 voor een bedrag van
€ 1.075.000,- verkocht aan derden. Levering van de woning zou plaatsvinden op 1 maart 2022. De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens op 27 september 2021 gesommeerd tot betaling van € 37.500,-, zijnde de helft van de opbrengst boven 1 miljoen euro.
2.5.
Op 4 oktober 2021 heeft [eiser] conservatoir beslag op de woning laten leggen. In verband met de op 1 maart 2022 voorgenomen levering van de woning heeft contact plaatsgevonden tussen een medewerker van het notariskantoor en de advocaat van [eiser] . Naar aanleiding van dat contact is het conservatoir beslag op de woning opgeheven en heeft vanaf de derdengeldrekening van de notaris uit de verkoopopbrengst een betaling van € 39.598,90 naar de derdengeldrekening van de advocaat van [eiser] plaatsgevonden. De advocaat van [eiser] heeft dit bedrag doorbetaald aan [eiser] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde] zijn verplichtingen jegens [eiser] betreffende de gezamenlijke verkoop van de woning en de daarmee verband houdende verdeling van de koopprijs niet is nagekomen, althans dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en dus schadeplichtig is jegens [eiser] ;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de aan [eiser] verschuldigde vergoeding, althans tot vergoeding aan [eiser] van de door hem wegens de wanprestatie, althans wegens het onrechtmatig handelen van [gedaagde] geleden schade, zijnde € 37.500,-, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van € 1.150,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente,
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, waarin begrepen de kosten van het gelegde beslag, en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag, kort gezegd, dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat partijen gezamenlijk de woning zouden verkopen en dat [eiser] de helft zou ontvangen van de meerprijs boven één miljoen euro. [gedaagde] is zijn verplichtingen uit die overeenkomst niet nagekomen, althans hij heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, althans is [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt door de woning buiten medeweten van [eiser] te verkopen. Daardoor heeft [eiser] niet kunnen meeprofiteren van de verkoop. Het toestaan van dergelijk handelen is in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] is er tussen partijen helemaal geen overeenkomst gesloten. In ieder geval niet een overeenkomst op grond waarvan [eiser] recht zou hebben op betaling van een geldsom. Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat tussen partijen wel een overeenkomst is gesloten, moet deze vernietigd worden omdat [eiser] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Indien ook dat verweer niet zou slagen, voert [gedaagde] aan dat de tussen partijen gesloten overeenkomst kwalificeert als een bemiddelingsovereenkomst. De mededeling van 6 augustus 2021 van [gedaagde] aan [eiser] (zie hiervoor onder 2.3) moet dan worden beschouwd als een opzegging daarvan. En dat mag zonder vergoeding. Tenslotte voert [gedaagde] aan dat de handelswijze van [eiser] in strijd is met de normen van redelijkheid en billijkheid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Voor het geval de rechtbank de vordering van [eiser] geheel of gedeeltelijk afwijst, vordert [gedaagde] na eiswijziging samengevat - uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [eiser] tot betaling van € 39.598,90, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2022, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag, kort gezegd, dat het door [eiser] gelegde conservatoire beslag op de woning onrechtmatig is gelegd. Buiten [gedaagde] om heeft de notaris met (de advocaat van) [eiser] afgesproken dat het beslag zou worden opgeheven met het oog op de voorgenomen levering van de woning. De advocaat van [eiser] zou van de verkoopopbrengst (die aan [gedaagde] toekomt) een bedrag van
€ 39.598,90 in depot houden, maar hij heeft dat bedrag aan [eiser] doorbetaald. [eiser] moet dit bedrag, als zijnde onverschuldigd betaald, aan [gedaagde] terugbetalen.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
In de kern gaat het in deze zaak om de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op een gedeelte van de opbrengst die [gedaagde] met de verkoop van zijn woning heeft gekregen. Volgens [eiser] is dat het geval omdat partijen hebben afgesproken dat ze de woning van [gedaagde] gezamenlijk zouden verkopen. Althans, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiser] . [eiser] zou met [gedaagde] zijn overeengekomen dat hij bij verkoop van de woning voor meer dan één miljoen euro aanspraak kan maken op de helft van het meerdere dan één miljoen euro.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.2.
Vast staat dat partijen vanaf 6 april 2021 hebben gesproken over mogelijke verkoop van de woning. Het was eerst de bedoeling van [eiser] dat hij de woning zelf zou kopen, maar daar is hij op enig moment op teruggekomen. Partijen zijn toen gaan praten over de mogelijkheid dat [eiser] [gedaagde] zou helpen bij de verkoop van de woning, zodat een zo hoog mogelijke opbrengst gerealiseerd kon worden. Partijen hebben hierover via e-mail en WhatsApp met elkaar gecommuniceerd.
4.3.
Dat partijen de door [eiser] gestelde overeenkomst hebben gesloten, blijkt nergens uit. Een schriftelijke overeenkomst is er niet. Behoudens zijn verwijzing naar gevoerde e-mail en WhatsApp-correspondentie, heeft [eiser] ook niets concreets aangevoerd waaruit de gestelde overeenkomst blijkt. De rechtbank moet het daarom doen met genoemde e-mail en WhatsAppcorrespondentie. Ook daaruit blijkt niet dat partijen hebben afgesproken dat zij de woning gezamenlijk zouden verkopen. Het enige bericht van [gedaagde] dat duidt op een afspraak is het WhatsAppbericht van [gedaagde] van 14 juni 2021 (17:10:37) met de tekst, voor zover hier van belang “(…)
[eiser] . Als jij mijn huis verkoopt vind ik het redelijk dat jij van het bedrag BOVEN de 1 milj euro de HELFT krijgt. Niet boven 985K.”.
[eiser] was daarmee akkoord. Hij appte op dezelfde dag om 18:03:12 uur aan [gedaagde] : “
Hi [gedaagde] , (…) Ik ben accoord met 50% boven de €1miljoen.
Als hieruit al een rechtens afdwingbare overeenkomst valt te destilleren ( [gedaagde] betwist dat), vermeldt die niets over gezamenlijke verkoop van de woning of dat [eiser] ook aanspraak zou kunnen maken op de genoemde vergoeding indien hij niet bij de verkoop van de woning betrokken was.
4.4.
Evenmin mocht en kon [eiser] redelijkerwijs uit het handelen en de verklaringen van [gedaagde] afleiden dat [gedaagde] akkoord was met de door [eiser] gestelde overeenkomst. Integendeel. Al in een eerder stadium, op 12 mei 2021 [12-05-2021 15:38:56] schreef [gedaagde] aan [eiser] : “
As maandag komt [naam 1] kijken naar mijn huis. Wil ook in Bergen wonen. Is vriend van mijn vriend. Het gaat spannend worden. Ik heb zelfde bedrag genoemd. Alleen zijn dan die 10K voor mij”. Terecht betoogt [eiser] hierover dat er in die periode nog werd gesproken over verkoop van de woning aan [eiser] , maar het bericht van [gedaagde] moet hem wel duidelijk gemaakt hebben dat [gedaagde] zich vrij voelde om de woning zelf te verkopen en een eventuele meeropbrengst geheel zelf te houden.
4.5.
Als [eiser] een overeenkomst met [gedaagde] had willen sluiten waarin [gedaagde] zich verplichtte om uitsluitend gezamenlijk met [eiser] de woning te verkopen, had [eiser] dat expliciet met [gedaagde] moeten afspreken Dat heeft hij niet gedaan. Hetzelfde geldt voor een eventuele afspraak dat [eiser] ook zou meedelen in de meeropbrengst indien hij geen bemoeienis had met de verkoop van de woning. Ook dat had [eiser] expliciet moeten maken. Bij dit oordeel weegt voor de rechtbank mee dat [eiser] dubbelzinnig was en is over de bedoeling van zijn contacten met [gedaagde] , destijds 84 jaar oud. Partijen hadden in de periode april – augustus 2021 regelmatig contact waarbij zij ook afwisselend op elkaars kosten lunchten. Lezing van de e-mail- en WhatsAppcorrespondentie, wijst op een vriendschappelijke relatie. [eiser] erkent ook dat [gedaagde] hem destijds als vriend zag. Onder die omstandigheden hoefde [gedaagde] er niet op bedacht te zijn dat [eiser] er op uit was om [gedaagde] rechtens afdwingbare verplichtingen te laten aangaan. Dat [gedaagde] een aantal geïnteresseerden in zijn woning naar [eiser] heeft doorverwezen of [eiser] heeft gevraagd contact met hen op te nemen, moet dan ook in het licht van die vriendschappelijke relatie - of de door [eiser] opgeroepen schijn daarvan - worden gezien. Het bewijsaanbod dat [eiser] op dit punt heeft gedaan, wordt daarom als zijnde niet relevant, afgewezen.
4.6.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat partijen al een (koop)overeenkomst hadden gesloten waarbij [gedaagde] de woning aan [eiser] verkocht en dat de latere, hier aan de orde zijnde overeenkomst, in de plaats kwam van die eerdere koopovereenkomst. Dit was niet alleen voor [gedaagde] maar ook voor [eiser] meer profijtelijk, aldus [eiser] . Die stelling is onjuist. In de eerste plaats doet (het mogelijke) bestaan van een eerdere koopovereenkomst niet af aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Ten tweede blijkt ook het bestaan van die eerdere koopovereenkomst nergens uit. Weliswaar hebben partijen gesproken over de mogelijke verkoop van de woning aan [eiser] en zou [eiser] eind mei 2021 - met instemming van [gedaagde] - een concept-koopovereenkomst naar [gedaagde] hebben gestuurd, maar niet gebleken is dat [gedaagde] met dat concept-koopovereenkomst heeft ingestemd. Zo deelde [gedaagde] op 30 mei 2021 [30-05-2021 13:53:41] aan [eiser] mee de voorlopige koopovereenkomst graag aan zijn notaris te willen voorleggen.
Bovendien is niet gebleken dat partijen overeenstemming hadden over alle essentialia van de koopovereenkomst, zoals de prijs. Zo gaf [eiser] [gedaagde] op 5 juni 2021 [05-06-2021 13:34:47] nog diverse opties die mede de essentiële onderdelen van de koopovereenkomst vormen. [eiser] schreef toen aan [gedaagde] : “
Hi [gedaagde] , hoop alles wel. Even resumé: A) zoals besproken €985k koop ik je woning en neem ik 1-4-22 af of B) zoals besproken ik koop je woning voor €750k, neem per 1-4-22 af of direct mag ook, en jij mag vr de rest van je leven omniet wonen in zomerhuis of C) nieuwe optie, ik koop je woning voor €970k en neem per 1-4-22 af en je mag omniet in de zomerwoning wonen tot 1-4-23. Hoor graag wat je past. Grt Adriaan”.
Ook daarna is niet van overeenstemming over een koopovereenkomst gebleken. Nog op dezelfde dag reageerde [gedaagde] [05-06-2021 14:23:45]: “
Bedankt voor je bericht. Het is me helder. Het zal wel gewoon koop worden maar schuif het nog even voor me uit. Gr [gedaagde]”. [eiser] was daarmee akkoord, want hij appte daarop [05-06-2021 21:14:51]: “
Graag gedaan, [gedaagde] , kies en beslis vr jezelf”.
4.7.
De conclusie is dat er geen overeenkomst is op grond waarvan [eiser] aanspraak kan maken op enige vergoeding. [gedaagde] handelt dus niet in strijd met een overeenkomst door de woning zelf aan derden te verkopen zonder [eiser] te laten meedelen in de waarde boven de één miljoen euro. Het handelen van [gedaagde] is onder deze omstandigheden ook niet onrechtmatig. Net zo min als dat [gedaagde] door zijn handelen ten kosten van [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt. De conclusie is dat [eiser] geen vordering op [gedaagde] heeft. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd kan in het licht hiervan onbesproken blijven. Het algemene bewijsaanbod van [eiser] voegt aan het voorgaande niets toe en wordt afgewezen.
in reconventie
4.8.
Aan de voorwaarde voor de vordering in reconventie is voldaan. Oorspronkelijk vorderde [gedaagde] opheffing van het gelegde conservatoire beslag op de woning omdat dit ten onrechte (de rechtbank begrijpt: onrechtmatig) is gelegd. Zoals hiervoor onder 2.5 beschreven, is om de woning te kunnen leveren aan derden, het beslag inmiddels opgeheven onder de voorwaarde dat een betaling (als vorm van zekerheidstelling) zou plaatsvinden. [gedaagde] vordert na eiswijziging betaling van € 39.598,90 omdat dit onverschuldigd aan [eiser] is betaald.
4.9.
De betaling van het bedrag van € 39.598,90 vanaf de derdengeldrekening van de notaris (via de advocaat van [eiser] ) aan [eiser] moet worden beschouwd als een betaling van [gedaagde] aan [eiser] . Echter, zoals hiervoor in conventie al is gebleken, had [eiser] helemaal geen vordering op [gedaagde] . De betaling aan [eiser] was daarom onverschuldigd. De vordering van [gedaagde] is in zoverre toewijsbaar.
4.10.
De wettelijke rente over het aan [gedaagde] te betalen bedrag is toewijsbaar vanaf 1 maart 2022. Weliswaar doet het ontstaan van een betalingsverplichting wegens onverschuldigde betaling niet automatisch verzuim ontstaan (waardoor wettelijke rente verschuldigd wordt), maar wel is gebleken dat de beslaglegging onrechtmatig was. [eiser] heeft immers helemaal geen vordering op [gedaagde] . Door die onrechtmatige beslaglegging heeft [gedaagde] , om de woning toch tijdig en onbezwaard te kunnen leveren, moeten instemmen met het in depot houden van een deel van de verkoopopbrengst van de woning. Althans met de betaling daarvan aan [gedaagde] . Dit terwijl [gedaagde] vanaf 1 maart 2022 tot dat bedrag gerechtigd was. [eiser] is daarom vanaf 1 maart 2022 wettelijke rente over het bedrag van € 39.598,90 verschuldigd.
in conventie en in reconventie
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden in conventie begroot op:
- explootkosten € 119,21
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.513,21
Wegens de samenhang met de zaak in conventie, worden de proceskosten in reconventie tot op heden begroot op € 721,00 wegens salaris advocaat.
De nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar als hierna te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.513,21 (tweeduizendvijfhonderddertien euro en eenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 39.598,90 (negenendertig duizendvijfhonderdachtennegentig euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 721,00 (zevenhonderdeenentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis voor de onderdelen 5.2, 5.3. 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JG