In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2022, staat de uitoefening van een erfdienstbaarheid centraal. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die worden bijgestaan door advocaat mr. J. Groot Koerkamp. De zaak betreft een geschil tussen buren over de toegang tot hun percelen via een erfdienstbaarheid die is gevestigd in de akten van levering van de percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden hun perceel hebben heringericht, wat heeft geleid tot een wijziging in de toegang voor de eiser. De eiser stelt dat deze wijziging zijn gebruik van de erfdienstbaarheid verstoort en vordert dat de rechtbank de gedaagden verplicht om de toegang te herstellen naar de oorspronkelijke situatie. De rechtbank heeft de feiten en de procedure besproken, waaronder eerdere tussenvonnissen en de mondelinge behandeling. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeert de rechtbank dat de gedaagden de erfdienstbaarheid op een voor hen minst bezwarende wijze uitoefenen en dat de vorderingen van de eiser moeten worden afgewezen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 1.440,00.