ECLI:NL:RBNHO:2022:4979

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
C/15/319276 / HA ZA 21-427
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en dwangvertegenwoordiging in Belgische procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [H] en [L], die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen nog niet definitief is verdeeld, ondanks dat [L] stelt dat dit al in 2018 is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat er geen definitieve verdeling heeft plaatsgevonden en dat de gemeenschap nog verdeeld moet worden. De rechtbank heeft de vordering van [H] tot betaling van een bedrag van € 16.396,79 aan de bewindvoerder toegewezen, alsook de aanwijzing van de bewindvoerder als dwangvertegenwoordiger van [L] in de Belgische procedure. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de lange relatie tussen partijen en de aard van de vordering. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de vordering in de Belgische procedure, die nog verdeeld moet worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/319276 / HA ZA 21-427
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
[BWV]
in hoedanigheid van WSNP-bewindvoerder van
[H],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.V. Vermeij te Alkmaar,
tegen
[L],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.J.J. Baars te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [H] en [L] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2021
  • de conclusie van antwoord van 10 november 2021
  • het tussenvonnis van 24 november 2021
  • een akte van 24 februari 2022 aan de zijde van [H], met een reactie op het verzoek in het tussenvonnis en producties 70 tot en met 81
  • een akte van 2 maart 2022, met productie 82
  • een akte van 4 maart 2022, met productie 83
  • een akte van 8 maart 2022, met producties 84 en 85
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 maart 2022.
  • de akte vermeerdering van eis, met – opnieuw – de producties 83, 84 en 85 en ook de producties 86 en 87
  • de tweede mondelinge behandeling gehouden op 28 april 2022. Verschenen zijn [H] en mr. Vermeij. Aan de andere zijde zijn [L] en mr. Baars verschenen. Ook zijn de twee zoons van partijen opnieuw verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter toelichting door beide partijen naar is voren hebben gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
[L] heeft na de laatste mondelinge behandeling zelf nog diverse uitvoerige e-mails met bijlagen aan de griffie van de rechtbank verzonden. De rechtbank heeft hem meegedeeld dat uitsluitend berichten van of via zijn advocaat zouden worden geaccepteerd. Met de inhoud van deze berichten is geen rekening gehouden bij het wijzen van dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
[L] en [H] zijn op 19 mei 1982 in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben in België een onderneming gehad, House and Ship N.V. [L] en [H] waren beide voor 50% aandeelhouder. In september 2007 hebben zij deze onderneming verkocht voor een bedrag van € 400.000,-. De koper heeft zich nadien teruggetrokken, stellende dat er geen definitieve overeenkomst tot stand is gekomen. [L] en [H] zijn hierover in 2008 in België een procedure begonnen. Deze procedure is nog steeds aanhangig.
2.2.
House and Ship N.V. is op 18 februari 2010 failliet verklaard.
2.3.
Op 1 augustus 2016 is het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Op 25 januari 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 mei 2017 in het register van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] ingeschreven.
2.4.
Bij vonnis van 31 oktober 2019 is [H] toegelaten tot de WSNP, waarbij de bewindvoerder tot bewindvoerder is benoemd.

3.De vordering

3.1.
[H] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. a)
primair: te verklaren voor recht dat [H], c.q. de bewindvoerder, voor de helft
gerechtigd is op de opbrengst van de vorderingen die verband houden met de
koop/verkoop van de aandelen House and Ship N.V. en haar deel van de opbrengst
niet aan [L] hoeft af te staan;
b)
subsidiair, voor zover de primaire vordering onder a) niet toewijsbaar is: de verdeling,
c.q. de rechtshandeling, die er toe heeft geleid dat [H] geen mede rechthebbende
meer is met betrekking tot de opbrengst van de vorderingen die verband houden met de koop/verkoop van de aandelen House and Ship N.V., te vernietigen ex art. 3:196 BW, dan wel die rechtshandeling te vernietigen op grond van dwaling, dan wel te vernietigen op grond van de actio pauliana, dan wel te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden;
c)
primair: de huwelijksgemeenschap te verdelen conform hetgeen in de dagvaarding is
gesteld, de vordering onverdeeld te laten en [L] te veroordelen tot betaling van
de onderbedelingsvordering aan de bewindvoerder, c.q. [H], ad € 12.956,97, te
vermeerderen met de wettelijke rente per de datum van dagvaarding tot en met het
moment van algehele voldoening;
d)
primair: [L] te veroordelen tot betaling aan de bewindvoerder, c.q. [H],
van een bedrag ad € 16.396,79 ten gevolge van de regresvordering van [H] op
[L], te vermeerderen met de wettelijke rente per de datum van dagvaarding tot
en met het moment van algehele voldoening;
e)
primair: [L] te veroordelen tot betaling aan de bewindvoerder, c.q. [H],
van een bedrag ad € 21.517,42 ten gevolge van de geldlening van de ouders van
[H] aan [H] en [L], te vermeerderen met de wettelijke rente per de
datum van dagvaarding tot en met het moment van algehele voldoening;
f)
primair: [L] te veroordelen tot betaling aan de bewindvoerder, c.q. [H],
van een bedrag ad € 10.088,10 ten gevolge van de vergoedingsvordering van [H]
op [L], te vermeerderen met de wettelijke rente per de datum van dagvaarding
tot en met het moment van algehele voldoening;
g)
voorwaardelijk primair(voor zover de onder a) gevorderde verklaring voor recht
wordt toegewezen): [BWV] q.q. en haar kantoorgenoten (met het recht van substitutie) aan te wijzen tot dwangvertegenwoordiger (ex art. 3:300 lid 1 BW) van [L] met betrekking tot de in de Belgische procedure te verrichten (rechts)handelingen, waaronder het verlenen van toestemming aan mr. Buysschaert, dan wel een andere advocaat die namens [L]/[H]/[BWV] in de Belgische procedure optreedt;
subsidiair: te oordelen dat de uitspraak van de rechtbank/rechter (ex art. 3:300 lid 1 BW) dezelfde rechtskracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [L] inzake de Belgische procedure en de daarin door [L] noodzakelijk te verrichten
(rechts)handelingen, c. q. te verlenen medewerking,
een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
3.2.
De grondslagen van de respectieve vorderingen en het verweer van [L] zullen hierna bij “De Beoordeling” worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
De verschillende vorderingen zullen hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
Verdeling
4.2.
De eerste vraag is of de gemeenschap nog verdeeld moet worden. [L] stelt dat dat al gebeurd is door afwikkeling in 2018. Hij beroept zich daarvoor op een schriftelijke verklaring van [H] van 20 augustus 2018. Hierin deelt [H] het volgende mee:
“Naar aanleiding van het faillissement en de slotuitkering van € 5.047,45 d.d. 12 maart 2018 en het vonnis van 11 okt. 2017 (opmerking rechtbank: in de Belgische procedure) beschouw ik, [H], dat er verder geen waarde meer zit in de aandelen, onder nummer 51.100
Aangezien ik geen waarde toeken aan de mogelijke uitkomst van eventuele verdere procedures, en dat ik het emotioneel niet meer aankan, wil ik absoluut niet meer betrokken worden in de zaak België.
In nieuwe kosten van de procedure en mogelijke opbrengst wil ik niet delen, deze zijn geheel voor [L]. (…)”
In de onderhavige procedure hebben partijen over en weer het nodige aangevoerd over de omstandigheden op dat moment en de betekenis van dit bericht. De vraag of dit als een afstand van het vorderingsrecht van [H] moet worden gezien, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven in verband met het volgende.
4.3.
Bij brief van 7 december 2018 – dus na het in 4.2 vermelde emailbericht – van de toenmalige advocaat van [H], mr. Groot, is aan [L] een voorstel gedaan om tot verdeling van de gemeenschap te komen. Mr. Groot heeft daarin 15 baten (waaronder de vordering van € 400.000,- i.v.m. de Belgische kwestie) en 9 lasten van de gemeenschap opgesomd. Het voorstel eindigt als volgt:
“De schuldenlast is dermate zwaar voor cliënte dat zij zonder een saneringsregeling nooit meer schuldenvrij zal zijn. Zij zal zich ook aanmelden voor een saneringstraject. De schuldhulpverlener verlangt daarvoor dat de ‘verdeling van de gemeenschap van goederen’ heeft plaatsgevonden. Wat cliënte betreft is dat met bovenstaande beschrijving gebeurd.
Graag zou ik van u een schriftelijke bevestiging ontvangen dat met bovenstaande beschrijving de verdeling heeft plaatsgevonden. Indien ik binnen één maand na dagtekening van deze brief van u geen (andersluidend) bericht heb ontvangen, vertrouwt cliënte dat u akkoord bent met bovenstaande verdeling. Cliënte behoudt zich in alle opzichten het recht voor dat als in de praktijk blijkt dat de toerekening van de schulden anders verloopt dan hierboven uiteengezet en cliënte derhalve toch de helft van de schulden heeft moeten dragen, zij u kan aanspreken tot vergoeding aan haar van in ieder geval de helft ter zake van de schenkingen, de uitkering van de brandverzekering en de vordering van Achmea (Chevrolet).”
4.4.
Mr. Groot ontving vervolgens een bericht van [L] dat hij het “totaal niet eens” was met het voorstel dat was gedaan en dat hij zelf een advocaat in de arm zou nemen. Bij emailbericht van 27 februari 2019 deelde [L] aan mr. Groot mee dat een advocaat in Alkmaar zijn belangen verder zou behartigen.
Op een vraag van de huidige advocaat van [L], mr. Baars. heeft mr. Groot bij emailbericht van 10 december 2020 verklaard dat het destijds niet tot verdelingsafspraken van de gemeenschap van goederen is gekomen, omdat [L] het voorstel daartoe had afgewezen.
4.5.
Op grond van wat in 4.2 tot en met 4.4 is vermeld, moet de rechtbank vaststellen dat er geen definitieve verdeling tussen partijen heeft plaatsgevonden. De gemeenschap van goederen tussen partijen moet dus nog verdeeld worden. [L] heeft geen verweer gevoerd tegen de verdeling volgens de huidige feitelijke situatie, zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
4.6.
[L] heeft als verweer aangevoerd dat behalve de Belgische vordering alle overige baten inmiddels tussen partijen zijn afgewikkeld. [H] heeft daarop niet nader gereageerd of onderbouwd, waaruit de vordering tot overbedeling van [L] zou bestaan. Dat onderdeel (€ 12.956,97) zal daarom worden afgewezen.
4.7.
[H] heeft wel voldoende onderbouwd dat zij na de peildatum een gezamenlijke belastingschuld heeft voldaan van € 32.793,58, zodat zij voor de helft van dat bedrag regres heeft op [L]. De vordering van € 16.396,79 zal daarom worden toegewezen.
4.8.
De ouders van [H] hebben haar twee bedragen van in totaal € 20.176,19 onder uitsluitingsclausule geschonken. [H] stelt dat zij nu op grond van artikel 1:94 lid 3 (oud), nu lid 5 BW een vordering op [L] voor de helft van dat bedrag, € 10.088,10. Daarnaast hebben de ouders van [H] bedragen van in totaal € 43.034,84 uitgeleend aan [H] en [L]. De ouders zijn inmiddels overleden en [H] is enig erfgenaam. In die hoedanigheid is zij eigenaar van de vordering op de gemeenschap geworden en vordert zij de helft van dit bedrag van [L].
4.9.
In de hiervoor (onder 4.3) bedoelde brief van mr. Groot vermeldt zij onder meer:
“Wat de schenkingen onder uitsluitingsclausule van de ouders van cliënte betreft, heeft de gemeenschap dus een schuld aan cliënte. Nu zij zowel schuldeiser als schuldenaar van zichzelf is, vallen die vorderingen voor haar aandeel in de schuld (te weten de helft) tegen elkaar weg. De andere helft van de vorderingen, te weten een bedrag van € 10.226,82 bent u aan cliënte verschuldigd. Cliënte stelt voor dat u deze vordering aan haar voldoet door voor een bedrag van € 10.226,82 meer aan schulden voor uw rekening te nemen dan cliënte.
Behoudens uw ommegaand tegenbericht, vertrouwt cliënte u ermee akkoord dat de
DJ-uitrusting aan cliënte wordt toegescheiden ter vergoeding van de onder uitsluitingsclausule verkregen erfenis van haar ouders die in de gemeenschap is opgegaan.”
[L] heeft onweersproken aangevoerd dat hij meer dan het genoemde bedrag aan schulden voor zijn rekening heeft genomen en dat daarmee de post “schenking” ook is verrekend.
Daarnaast heeft [L] zich op rechtsverwerking beroepen, voor zover het betreft de leningen die de ouders van [H] aan [H] en [L] in 1994 en 2003 hebben verstrekt. Dat verweer is niet bestreden en slaagt, ook, omdat deze leningen niet in het voorstel van 7 december 2018 voorkomen. [H] heeft in reactie op het verweer niet nader toegelicht, waarom deze vordering alsnog verdeeld zou moeten worden. De desbetreffende vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
De Belgische vordering
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de Belgische vordering nog verdeeld moet worden. [L] heeft opgemerkt dat de desbetreffende vordering van [H] ervan uit gaat dat er een financieel positieve uitkomst zal zijn. Hij voert terecht aan dat het ook mogelijk is dat de vordering niet zal worden toegewezen.
Zowel bij een toegewezen als bij een afgewezen vordering zijn beide partijen voor een gelijk deel aansprakelijk voor de gemaakte kosten.
4.11.
Daarnaast heeft [L] met juistheid aangevoerd dat het onderdeel van de vordering dat [H] haar deel van de opbrengst niet aan [L] hoeft af te staan ook niet toewijsbaar is. Op dit moment is nog niet vast te stellen of [L] tegen die tijd bijvoorbeeld een vordering op [H] heeft, die verrekend zou kunnen worden met de opbrengst.
Aanwijzing dwangvertegenwoordiger Belgische procedure
4.12.
[L] heeft in de afgelopen jaren veel contact gehad met zijn Belgische vertegenwoordigers van de daar nog steeds lopende procedure. Het is ook aan het doorzetten van [L] te danken dat er nu zicht is op een voor [L] en [H] gunstig vonnis. Zoals hiervoor overwogen, behoort de vordering tot de gemeenschap van partijen. Zij dienen zich over en weer in het beheer van de gemeenschap in redelijkheid te gedragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [L] tegenover [H] de verplichting om verder meet te werken aan het voortzetten van de Belgische procedure.
4.13.
Uit de diverse overgelegde verklaringen van de Belgische advocaat mr. Buysschaert, de schriftelijke reacties van [L] (die door zijn advocaat zijn overgelegd) en de verklaringen tijdens de mondelinge behandelingen van deze zaak is de rechtbank echter genoegzaam gebleken dat [L] op dit moment op onterechte gronden zijn medewerking weigert aan het verder voeren van de procedure in België. De vordering tot aanwijzing van de bewindvoerder van [H] als dwangvertegenwoordiger is daarom toewijsbaar. Na afloop van het WNSP-traject geldt deze dwangvertegenwoordiging ook voor [H].
Proceskosten
4.14.
[L] krijgt ongelijk, maar het gaat hier in hoofdzaak om een vordering tot verdeling van een gemeenschap van goederen. Partijen hebben meer dan 35 jaar een relatie gehad. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om geen proceskostenveroordeling uit te spreken, maar te bepalen dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd. Ieder dient de eigen kosten te dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart dat de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen is verdeeld, met uitzondering van de vordering in de Belgische procedure (zie 5.4),
5.2.
veroordeelt [L] tot betaling aan de bewindvoerder, c.q. [H], van een bedrag van € 16.396,79 (regresvordering van [H] op [L]), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021 tot de algehele voldoening,
5.3.
wijst gedurende de lopende WSNP-procedure van [H] [BWV] en haar kantoorgenoten (met het recht van substitutie) aan tot dwangvertegenwoordiger (ex art. 3:300 lid 1 BW) van [L] en na afloop van de WNSP-procedure [H] zelf, met betrekking tot de in de Belgische procedure te verrichten (rechts)handelingen, waaronder het verlenen van toestemming aan mr. Buysschaert, dan wel een andere advocaat die namens [L]/[H]/[BWV] in de Belgische procedure optreedt, tot het verrichten van proceshandelingen namens [L];
5.4.
verklaart voor recht dat [H], c.q. de bewindvoerder, voor de helft gerechtigd is op de eventuele netto-opbrengst van de vorderingen die verband houden met de koop/verkoop van de aandelen House and Ship N.V.,
5.5.
compenseert de proceskosten,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: LJS