ECLI:NL:RBNHO:2022:5205

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
15/206337-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel binnendringen van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel binnendringen van een minderjarige. De tenlastelegging omvatte het laten betasten en aftrekken door de verdachte van zijn blote penis door het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 31 mei 2022 heeft de officier van justitie gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, waarbij zij zich baseerde op de verklaringen van het slachtoffer en een medeverdachte. De verdediging heeft echter betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en de verklaring van de medeverdachte niet betrouwbaar was.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de medeverdachte zorgvuldig gewogen. Hoewel de rechtbank de verklaring van het slachtoffer als authentiek beschouwde, was er onvoldoende steunbewijs uit het dossier om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding afgewezen, omdat het ten laste gelegde feit niet bewezen was. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering en dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/206337-21 (P)
Uitspraakdatum: 14 juni 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Bouwmeester, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Hoorn, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , doe toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het door die [slachtoffer] laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes blote penis en/of
- het zich door die [slachtoffer] laten pijpen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de stellige, meermaals herhaalde verklaring van aangeefster dat ze de verdachte heeft afgetrokken en gepijpt, wordt ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [naam].
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf voorwaardelijk onder een proeftijd van twee jaren met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte van meet af aan stellig en consistent heeft ontkend te zijn gepijpt door aangeefster. De verklaringen van aangeefster acht de verdediging niet betrouwbaar door de inconsistenties in die verklaringen ten aanzien van de vermeende orale bevrediging. De verklaring van de medeverdachte [naam] is niet authentiek en ongeloofwaardig, nu [naam] zijn verklaring pas heeft afgelegd op 6 april 2022, na bestudering van het dossier, en deze verklaring letterlijk is voorgelezen van zijn telefoon. Deze verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs en kan dus niet dienen als steunbewijs. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat zij de verdachte heeft moeten pijpen. De verdachte heeft zich wel laten aftrekken door de aangeefster, maar dit is niet aan te merken als het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster zoals ten laste is gelegd, aldus de raadsvrouw.
3.3
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met de verdediging constateert de rechtbank dat de verklaringen van aangeefster ten aanzien van het pijpen van de verdachte op onderdelen niet consistent zijn. Anders dan de verdediging verbindt de rechtbank daaraan echter niet de conclusie dat de verklaring van aangeefster dat zij de verdachte heeft gepijpt niet betrouwbaar is. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster op dat punt authentiek en geschikt als bewijsmiddel voor het ten laste gelegde pijpen.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, echter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring is nodig dat de verklaringen van aangeefster, die door de verdachte stellig en consistent van meet af aan zijn weersproken, in voldoende mate steun vinden in de rest van het dossier.
De medeverdachte [naam] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte door aangeefster werd gepijpt. Hij heeft deze verklaring pas na kennisname van het gehele procesdossier afgelegd. Zijn verklaring over de wijze waarop hij in de woning is gekomen en wat hij toen zou hebben gezien is niet in overeenstemming met de verklaringen van aangeefster en komt niet geloofwaardig over. Die verklaring kan daarom op dat punt (ten aanzien van het pijpen van de verdachte door aangeefster) niet als (voldoende) steunbewijs dienen voor de verklaringen van aangeefster. Het dossier biedt ook verder geen, althans onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat zij de verdachte heeft gepijpt.
Voor een bewezenverklaring van artikel 244 Sr is vereist dat de verdachte onder andere handelingen heeft verricht die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte zich door aangeefster heeft laten pijpen, kan niet worden bewezenverklaard dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. De rechtbank benadrukt dat dit niet wil zeggen dat het pijpen niet heeft plaatsgevonden, maar slechts dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
Conclusie
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde feit.
De rechtbank hecht eraan nog de volgende opmerkingen te maken.
Vrijspraak van het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor overwogen, laat onverlet dat de verdachte, destijds tweeëntwintig jaar oud, zich heeft laten aftrekken door aangeefster, een (toen) elfjarig meisje. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten, juist aan minderjarigen die nog in een seksuele ontwikkelingsfase verkeren, schade toebrengen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan, temeer nu hij heeft verklaard dat hij vermoedde dat aangeefster de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, desondanks geen nader onderzoek naar haar leeftijd heeft verricht en hij bovendien heeft toegekeken hoe de medeverdachte [naam] seks had met aangeefster, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Aangeefster verloor als gevolg van de penetratie bloed, dat terechtkwam op de bank. Het is stuitend, en het moet voor haar vernederend zijn geweest, dat de verdachte en de medeverdachte haar de bank zelf hebben laten schoonmaken.
De verdachte heeft dus uitermate laakbaar gehandeld jegens aangeefster. Door dit laakbare handelen en nalaten van de verdachte heeft hij grenzen overschreden en ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Dit valt echter buiten de reikwijdte van het ten laste gelegde artikel 244 Sr en de rechtbank kan de verdachte daarom hiervoor niet veroordelen.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.049,72 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering, omdat het ten laste gelegde feit, waarop die vordering betrekking heeft, niet wettig en overtuigend is bewezen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. D. de Vrught, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2022.