ECLI:NL:RBNHO:2022:5206

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
15/206335-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van een minderjarige

Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel binnendringen van een minderjarige. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 oktober 2019 te Hoorn, waarbij de verdachte, een destijds 19-jarige man, handelingen heeft gepleegd met een elfjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het brengen van zijn penis in de vagina van het slachtoffer en het zich door haar laten pijpen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het seksueel binnendringen van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van twintig maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €5.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, naast een vergoeding voor materiële schade. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte niet doelbewust had gehandeld met de intentie om seks te hebben met een minderjarige, maar dat hij desondanks schromelijk tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht naar de werkelijke leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde sancties gemotiveerd, waarbij de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar zijn meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/206335-21 (P)
Uitspraakdatum: 14 juni 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Öz, advocaat te Noord-Scharwoude, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Hoorn, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het zich door die [slachtoffer] laten pijpen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de handeling onder het eerste gedachtestreepje. De verdachte heeft getracht aangeefster te penetreren, maar dit is niet gelukt wegens de omvang van zijn penis. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte met zijn penis tussen haar schaamlippen is gegaan, aldus de raadsvrouw.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2019 te Hoorn met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het zich door die [slachtoffer] laten pijpen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw van de verdachte heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld en daartoe aangevoerd dat sprake is van een verontschuldigbare feitelijke dwaling ten aanzien van de feiten. De verdachte wist niet en had niet kunnen weten dat aangeefster jonger dan twaalf jaren was, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet, dan wel onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze bescherming strekt zich ook uit tot eventuele door dergelijke minderjarigen zelf geïnitieerde gedragingen. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege die bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is daaromtrent dus niet vereist. Dit betekent dat op betrokkenen een vergaande onderzoeksplicht rust om achter de (werkelijke) leeftijd van de minderjarige te komen. Een beroep op afwezigheid van alle schuld heeft dan ook slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een kans van slagen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte schromelijk tekortgeschoten is in zijn onderzoeksplicht ten aanzien van de (werkelijke) leeftijd van aangeefster. De omstandigheid dat hij van de medeverdachte zou hebben gehoord dat aangeefster negentien jaar oud was, dat hij zelf aan haar lichaamsbouw had gezien dat zij “vol gebouwd” was en dat het schemerig zou zijn geweest in de woonkamer waar de handelingen hebben plaatsgevonden, is in dit verband naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende. Juist de omstandigheid dat het kennelijk ging om een jonge vrouw van, naar zeggen, 19 jaar, had voor de verdachte een extra reden moeten zijn alert te zijn en onderzoek te verrichten naar haar werkelijke leeftijd.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep op afwezigheid van alle schuld niet slaagt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat gewezen op de fulltimebaan van de verdachte en zijn woning. Tevens heeft zij erop gewezen dat het bewezenverklaarde zich 2,5 jaar geleden heeft voorgedaan en dat het slachtoffer heeft gezegd dat zij al blij is als de verdachte een taakstraf krijgt. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf van 1 dag onvoorwaardelijk op te leggen met een nader te bepalen voorwaardelijk deel en eventueel een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte, een destijds negentienjarige man, was op 18 oktober 2019 aanwezig in het huis van zijn vriend, medeverdachte [naam 1]. De medeverdachte had op dat moment een afspraakje met aangeefster, een elfjarig meisje dat zich op de datingsite [naam 2] voordeed als een negentienjarige Pabostudente. Aangeefster was er niet van op de hoogte dat de verdachte zich ook in het huis bevond. Nadat de medeverdachte ontuchtige handelingen met haar had verricht, heeft de verdachte aangeefster met zijn penis vaginaal gepenetreerd, zonder het gebruik van een condoom, en heeft hij zich door haar laten pijpen. Aangeefster was tot dat moment nog maagd en verloor als gevolg van de penetratie bloed, dat terechtkwam op de bank. Het is stuitend, en het moet voor haar vernederend zijn geweest, dat de verdachte en de medeverdachte haar de bank zelf hebben laten schoonmaken.
De verdachte heeft door zijn handelen grenzen overschreden en een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten, juist aan minderjarigen die nog in een seksuele ontwikkelingsfase verkeren, schade toebrengen. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.
Gelet op de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat enkel een gevangenisstraf van enige duur passend en geboden is. Bij het bepalen van de omvang van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank naast de ernst van het bewezenverklaarde, het volgende meegewogen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte niet doelbewust voor ogen had om seks te hebben met een kind van de leeftijd van aangeefster, te weten jonger dan twaalf jaren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte zowel voorafgaand aan als na dit feit niet is veroordeeld voor zedenfeiten.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 4 januari 2022 van [naam 3], als reclasseringswerkster verbonden aan het Leger des Heils. De reclassering schat het risico op recidive is als gemiddeld en volgens het risicotaxatie-instrument Static-99R is het recidiverisico op een zedendelict matig tot hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij de Waag.
De rechtbank vindt het, ter verlaging van het recidiverisico, noodzakelijk dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, zoals bepleit door de raadsvrouw, geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank wijkt, gelet op de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte, af van de eis van de officier van justitie.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

J.Th.J. [slachtoffer] heeft in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger (vader) van de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 10.049,72 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit reiskosten naar het politiebureau, ten behoeve van de aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De reiskosten, waartegen geen verweer is gevoerd, zijn toewijsbaar. Vergoeding van de immateriële schade acht de rechtbank billijk tot een bedrag van € 5.000,- gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, daarbij rekening houdend met de hoogte van bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend als vergoeding voor immateriële schade. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd:
het seksueel binnendringen van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding, voor zover het betreft de toegewezen immateriële schade van € 5.000,-, zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen drie maanden het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 244 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 [vijftien] maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 [vijf] maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich binnen vijf werkdagen (tussen 09:00 en 12:00 uur) na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen;
  • de verdachte zich, indien de reclassering dat nodig acht, laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissingen ten aanzien van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.049,72, bestaande uit € 49,72 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.049,72, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 [zestig] dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen immateriële schadevergoeding (en de wettelijke rente daarover) zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een BEM-clausule.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. D. de Vrught, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2022.