ECLI:NL:RBNHO:2022:5220

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
C/15/328545
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en intrekking spoedmachtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met onverklaarde botbreuken

Op 9 juni 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een jonge baby met meerdere onverklaarde botbreuken. De Raad voor de Kinderbescherming had op 1 juni 2022 een verzoek ingediend voor een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, omdat de baby ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. De kinderrechter heeft op basis van de informatie en verklaringen van de ouders, die ter zitting aanwezig waren, besloten de voorlopige ondertoezichtstelling in stand te houden, maar de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in te trekken. De ouders gaven een geloofwaardige verklaring voor het ontstaan van de meeste breuken en toonden zich bereid om samen te werken met de hulpverlening. De kinderrechter oordeelde dat de veiligheid van de baby ook zonder uithuisplaatsing voldoende gewaarborgd was en dat het belangrijker was voor de baby om herenigd te worden met haar ouders in deze cruciale levensfase. De kinderrechter benadrukte het belang van verder onderzoek naar de oorzaak van de letsels en de rol van de ouders in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens: C/15/328545
datum beschikking: 9 juni 2022
beschikking intrekking spoeduithuisplaatsing (na zitting)
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Haarlem.
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,hierna te noemen de GI, gevestigd te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het mondelinge verzoek van de Raad van 1 juni 2022, gevolgd door het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 1 juni 2022, ingekomen ter griffie op 1 juni 2022;
- de beschikking van de kinderrechter van 1 juni 2022;
- de aanvullende rapportage van de Raad ingekomen op 8 juni 2022;
- het verweerschrift van mr. E.B. Warmerdam-Wolfs van 8 juni 2022, met bijlagen.
1.2
Op 9 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 juni 2022 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Ook is voor haar een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor de duur van vier weken. [de minderjarige] verblijft sindsdien in een crisispleeggezin.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft verzocht [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook heeft de Raad een spoedmachtiging verzocht om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van vier weken. De Raad is van mening dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Binnen het vrijwillige kader is het niet haalbaar gebleken om deze bedreiging af te wenden. Door het ziekenhuis zijn bij [de minderjarige] meerdere fracturen geconstateerd die op drie verschillende momenten lijken te zijn aangebracht. De ouders hebben geen verklaring voor de fracturen. Uit het LECK-onderzoek blijkt dat in ieder geval bij de ribfracturen de hypothese niet-accidenteel trauma waarschijnlijker is dan de hypothese van accidenteel trauma. Onderzocht dient te worden waar het letsel vandaan komt en duidelijk moet worden wat er nodig is om verder letsel te voorkomen. De ouders hebben [de minderjarige] niet kunnen beschermen tegen ernstig fysiek letsel en dat tot drie keer toe. Verder letsel moet voorkomen worden en daarom vindt de Raad het nodig dat [de minderjarige] tijdelijk elders verblijft. De insteek is dat [de minderjarige] samen met moeder in een moeder-kindhuis zal verblijven, wanneer hier plek is.
3.2
Ter zitting heeft de Raad aangevuld dat belangrijk is dat verder onderzoek uitsluitsel geeft. Bij eerdere observaties is gezien dat ouders heel rustig zijn en zich open opstellen. Ook ter zitting hebben de ouders zich zeer rustig opgesteld. Dit geeft ruimte aan twijfel over de gerezen verdenkingen en de noodzaak voor de (voortduring van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige] .

4.Standpunten

4.1
Mr. Warmerdam-Wolfs heeft ter zitting in aanvulling op haar schriftelijke verweer van 8 juni 2022 benadrukt dat de beelden van het skeletonderzoek niets zeggen over wanneer het letsel bij [de minderjarige] is ontstaan en er zijn geen stukken van het LECK of de kinderarts die aantonen dat het geconstateerde letsel na de tweede skeletfoto na het ingaan van het ‘zes-ogen-beleid’ is ontstaan. Er is juist bekend dat de eerste skeletfoto door de beweeglijkheid van de baby tijdens het maken van de foto geen duidelijk beeld heeft opgeleverd, waardoor een vergelijking met de tweede skeletfoto niets met zekerheid kan uitsluiten of aantonen. Er lijkt sprake te zijn van tunnelvisie en de informatie van de ouders is terzijde gelegd of op zijn minst onvoldoende meegewogen. Er zijn nog veel vraagtekens over wat er gebeurd is of kan zijn. Zo moet ook gekeken worden of de medicatie die de moeder tijdens de zwangerschap heeft gebruikt van invloed kan zijn geweest op de botvorming van [de minderjarige] . De ouders verzetten zich niet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling. Zij willen echter dat [de minderjarige] zo snel mogelijk bij hen terugkeert en zij stemmen in met alles wat daarvoor nodig is. Voor de hechting van [de minderjarige] , maar ook voor de volledige borstvoeding die de moeder [de minderjarige] tot op het moment van de uithuisplaatsing gaf, is het belangrijk dat zij bij haar moeder terugkomt.
De veiligheid van [de minderjarige] staat voor de ouders voorop en ook zij willen dat goed onderzocht wordt waardoor het letsel bij [de minderjarige] veroorzaakt is. Er zijn geen redenen om, in afwachting van de resultaten van dit onderzoek, de moeder en [de minderjarige] van elkaar gescheiden te houden. Als in dat kader een plaatsing in een moeder-kindhuis nodig is, moet dit snel geregeld worden. Een verblijf binnen een ‘zes-ogen-situatie’, zoals eerder toegepast met behulp van de familie van de moeder, biedt echter meer garanties. De moeder en de familie zijn het eens met alle vormen van hulp die in die situatie worden geadviseerd. Ook willen de ouders dat een derde skeletonderzoek van [de minderjarige] wordt uitgevoerd. Nu voor het waarborgen van de veiligheid van [de minderjarige] niet nodig is dat zij van haar ouders gescheiden blijft en voor een plaatsing in een moeder-kindhuis dan wel bij de familie van de moeder geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig is, verzoeken de ouders de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in te trekken.
4.2
De moeder heeft aangevuld dat zij na 13 mei 2022, toen het ‘zes-ogen-beleid’ is afgesproken, bij haar ouders is ingetrokken. Daar is meer familie continu aanwezig, waardoor vaak zelfs van ‘acht ogen’ gesproken kan worden. De moeder heeft wel een mogelijke verklaring voor het letsel van [de minderjarige] . Op enig moment heeft de moeder tijdens het voeden [de minderjarige] vast moeten klemmen om (haastig) te kunnen opstaan, op welk moment de baby hard begon te huilen. Mogelijk is daarbij een beenfractuur ontstaan. [de minderjarige] liet zich echter goed troosten. De moeder acht het mogelijk dat de ribfracturen voorafgaand aan en tijdens de bevalling zijn ontstaan. [de minderjarige] lag in een stuitligging en gepoogd is om haar voor de bevalling te draaien. Uiteindelijk is het toch een (hele snelle) stuitbevalling geworden, waarbij mogelijk veel druk op de ribben heeft gestaan. De breuken zijn ook alleen aan de linkerkant van [de minderjarige] ’s bovenlijf/ribbenkast ontstaan en bekend is dat zij na de geboorte bont en blauw en schots en scheef was. De kinderarts in het ziekenhuis lijkt dat niet in de beoordeling van de skeletfoto te hebben meegenomen. Inmiddels heeft de kinderarts toegezegd een onderzoek te zullen instellen en is door de gynaecologen aangegeven dat zij, als daartoe een officieel verzoek wordt ingediend, hieraan ook zullen meewerken. Ook moet een genetisch onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheid dat [de minderjarige] snel iets breekt, zoals binnen de familie van de moeder meer voorkomt. De moeder begrijpt de zorgen, maar zij voelt zich niet gehoord. Zij geeft aan haar handen ervoor in het vuur te durven steken dat de ouders [de minderjarige] niets hebben aangedaan, behalve mogelijk de beenbreuk. Bij het onderzoek van de politie en bij de eerdere observaties is daar ook niets van gebleken. De moeder zegt toe te zullen meewerken aan alles wat nodig is om haar dochter weer bij zich te mogen hebben.
4.3
De vader heeft aangevuld dat de situatie emotioneel heel zwaar is voor de ouders. Ouders hebben elkaar ruim een jaar geleden leren kennen. [de minderjarige] is in de huwelijksnacht verwekt en beide ouders waren heel blij dat zij op iets latere leeftijd toch nog een kind zouden krijgen. [de minderjarige] was zeer welkom voor ouders. Enkele weken na haar geboorte ontdekte de vader tijdens het verschonen dat één beentje van [de minderjarige] weinig bewoog en iets dikker was dan het andere en ook warmer. Toen zijn de ouders uit eigen beweging naar de huisartsenpost gegaan. Vandaar is doorverwezen naar het ziekenhuis en bleek dat het beentje van zijn dochter gebroken was. Bij de skeletfoto zijn meer breuken ontdekt. De ouders hebben zich vanaf dat moment steeds afgevraagd hoe dat kan zijn gebeurd. De vader denkt dat de – hiervoor onder 4.2 weergegeven – veronderstelling van de moeder de meest logische verklaring is. Net als de moeder durft de vader zijn handen ervoor in het vuur te steken dat de ouders niet verantwoordelijk zijn voor het letsel bij [de minderjarige] . De vader benadrukt dat de ouders overal aan meewerken, als [de minderjarige] maar weer bij haar ouders terugkomt.
4.4
[vertegenwoordiger van de GI] heeft ter zitting aangegeven dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt. Belangrijk is afspraken te maken om te voorkomen dat [de minderjarige] verder letsel oploopt. De medische informatie die nu bekend is, biedt geen duidelijkheid en als je luistert naar wat de ouders vertellen dan is er ruimte voor twijfel en vragen. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] is heel ingrijpend voor de baby en de ouders en van grote invloed op de voor [de minderjarige] zo belangrijke hechtingsfase. De vraag is dan ook of de uithuisplaatsing moet voortduren in afwachting van verder onderzoek of dat het ‘zes-ogen-beleid’ of een moederkindhuis voldoende waarborgen biedt. Om de veiligheid van [de minderjarige] te garanderen is 24-uurs toezicht noodzakelijk. Dit kan wel bij een ‘zesogensituatie’, maar niet binnen een moeder-kindhuis geboden worden. Belangrijk is de situatie goed te monitoren en intensief samen te werken om zo de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen. Zowel voor een ‘zes-ogen-situatie’ als voor een plaatsing in een moeder-kindhuis is geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig, omdat moeder en kind dan niet gescheiden worden.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter overweegt dat de Raad op 1 juni 2022 aan zijn mondelinge verzoek – kort samengevat – ten grondslag heeft gelegd dat bij [de minderjarige] onverklaarde botbreuken zijn vastgesteld die vermoedelijk op drie verschillende momenten zijn ontstaan en in verschillende stadia van heling verkeren. Daarbij is verteld dat door het LECK is geconcludeerd dat enkele fracturen waarschijnlijker zijn onder de hypothese van nietaccidenteel trauma dan onder de hypothese van accidenteel trauma. De oorzaak van de breuken dient nader onderzocht te worden en niet uitgesloten kan worden dat de ouders het letsel hebben toegebracht. De ouders zijn akkoord gegaan met het toepassen van het ‘zes-ogen-beleid’. De ouders zijn ook akkoord gegaan plaatsing van de moeder en [de minderjarige] in een moeder-kindhuis, maar niet met plaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin, omdat zij niet wilden dat [de minderjarige] van haar moeder gescheiden zou worden. Om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen werd één van deze opties noodzakelijk geacht. Omdat er niet direct plek was in een moeder-kindhuis en de ouders geen toestemming wilden geven voor een (tijdelijke) plaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin, heeft de Raad het spoedverzoek ingediend. Op basis van deze informatie heeft de kinderrechter op 1 juni 2022 de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor een plaatsing in een crisispleeggezin.
5.2
In wat tijdens de zitting en uit de stukken naar voren is gekomen, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de beslissing over de voorlopige ondertoezichtstelling te herzien. [de minderjarige] is een zeer jonge baby die voor haar verzorging en opvoeding volledig afhankelijk is van haar ouders en bij wie meerdere botbreuken zijn geconstateerd, waarvan op dit moment onduidelijk is hoe deze zijn ontstaan. Gedegen onderzoek moet duidelijk maken hoe het letsel bij [de minderjarige] is ontstaan. Belangrijk is dat in dit traject door de GI regie wordt gevoerd en de belangen van [de minderjarige] worden behartigd. De ouders verzetten zich niet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling.
5.3
De kinderrechter ziet in wat ter zitting is besproken wel aanleiding om de op 1 juni 2022 uitgesproken spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met onmiddellijke ingang in te trekken. Net als de Raad en de GI, is het de kinderrechter opgevallen dat de ouders zich ter zitting rustig hebben opgesteld en geen weerstand of ontkenningsgedrag hebben getoond. De ouders hebben naar het oordeel van de kinderrechter met hun verhaal over de stuitligging, het (proberen te) draaien en de bevalling een geloofwaardige mogelijke verklaring gegeven voor het ontstaan van de ribbreuken en de moeder heeft verklaard dat zij mogelijk zelf door onhandigheid de beenbreuk heeft veroorzaakt. Ook heeft de moeder ter zitting gemeld dat in haar familie mensen sneller dan gemiddeld botten breken. Verder acht de kinderrechter van belang dat de vader zelf met [de minderjarige] naar de huisartsenpraktijk (en vervolgens het ziekenhuis) is gegaan, omdat hij vermoedde dat zij mogelijk een beentje had gebroken. De ouders willen zelf ook weten wat er is gebeurd en zij hebben op eigen initiatief stappen gezet om bij de betrokken medisch specialisten een onderzoek te vragen. Verder hebben zij ingestemd met de voorlopige ondertoezichtstelling en hebben zij verklaard dat zij gemotiveerd zijn om de veiligheidsafspraken na te komen. De ouders benadrukken met de hand op hun hart dat [de minderjarige] zeer gewenst is en dat zijzelf hun dochter nooit moedwillig kwaad hebben gedaan.
Gezien al deze feiten en omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat de veiligheid van [de minderjarige] ook zonder uithuisplaatsing voldoende is gewaarborgd en dat het voor [de minderjarige] in deze zeer belangrijke levensfase (hechting en borstvoeding) belangrijker is om te worden herenigd met haar ouders.
5.4
De kinderrechter is ervan overtuigd dat bij de ouders het welbevinden van hun dochter voorop staat en dat zij bereid zijn om open en eerlijk de samenwerking met de hulpverlening aan te gaan om zo meer duidelijkheid te krijgen over wat er met hun dochter is gebeurd. Het is aan de GI om in overleg met de ouders onder meer afspraken te maken over de noodzaak van het voortduren van het zogeheten ‘zes-ogen-beleid’ en de invulling daarvan. De kinderrechter kan zich voorstellen dat een plaatsing in een moeder-kindhuis niet langer noodzakelijk wordt geacht om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen, omdat de GI heeft ter zitting heeft uitgelegd dat daar geen 24-uurs toezicht door een derde wordt geboden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
trekt in met ingang van heden de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
zoals deze bij de beschikking van 1 juni 2022 is verleend;
6.2
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Pieters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.
De schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing is vastgesteld op 16 juni 2022.
Voor zover deze uitspraak betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam. [jw.sys.1.aantal_kinderen]