In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 21 juni 2022, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de bijstandsuitkering van eiser, die sinds 21 mei 2008 een uitkering ontving. De rechtbank oordeelt over de intrekking van de bijstandsuitkering per 30 december 2020 en de beëindiging daarvan per 30 januari 2021. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, die zijn uitkering had ingetrokken op basis van vermeende onjuistheden in zijn woonadres en het niet tijdig aanleveren van bankafschriften. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 30 december 2020 onterecht was, omdat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de feitelijke situatie van eiser en de omstandigheden rondom de intrekking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de intrekking van de bijstandsuitkering betreft en bepaalt dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering naar de geldende norm vanaf 30 december 2020. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,- en moet het griffierecht van € 49,- worden vergoed.
In de tweede zaak, die ook op dezelfde datum werd behandeld, ging het om de toekenning van een bijstandsuitkering per 17 februari 2021 en de arbeidsverplichting die aan deze uitkering was verbonden. Eiser stelde dat hij ten onrechte een arbeidsverplichting was opgelegd en dat hij recht had op een terugwerkende kracht van de bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelt dat eiser niet vrijgesteld kon worden van de arbeidsverplichting, omdat de uitkomsten van een arbeidsbelastbaarheidsonderzoek nog niet bekend waren op het moment van toekenning van de uitkering. Dit onderdeel van het beroep wordt ongegrond verklaard.