ECLI:NL:RBNHO:2022:5401

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
9368232 \ CV EXPL 21-5168
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van vliegtickets na annulering van vluchten

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S. Diederich van Aviclaim, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines AG, wegens de annulering van hun vluchten. De passagiers hebben op 19 juli 2021 een dagvaarding ingediend, waarop de vervoerder schriftelijk heeft geantwoord. De passagiers vorderen restitutie van de vliegtickets, die door de vervoerder is geweigerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op restitutie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die bepaalt dat passagiers recht hebben op terugbetaling binnen zeven dagen na annulering van de vlucht. De vervoerder heeft betwist dat de vordering van de minderjarige kinderen rechtsgeldig is gecedeerd aan de passagiers, maar de kantonrechter oordeelt dat de cessie rechtsgeldig is. De vervoerder heeft ook aangevoerd dat hij al een deel van de ticketprijzen heeft gerestitueerd, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet voldoende is aangetoond. Uiteindelijk wordt de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 725,93 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9368232 \ CV EXPL 21-5168
Uitspraakdatum: 15 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3]
4.
[eiser 4]beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. S. Diederich (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines AG
statutair gevestigd te Schwechat (Oostenrijk), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren.
2.2.
De vluchten zijn geannuleerd.
2.3.
Aviclaim heeft namens de passagiers restitutie van de vliegtickets verzocht van de vervoerder.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen, na akte vermindering van eis, dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 582,63, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na de annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 143,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vluchten conform artikel 5 lid 1 sub a in samenhang met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder voert primair aan dat de passagiers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard met betrekking tot de vordering van hun minderjarige kinderen. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de cessie overeenkomstig artikel 3:83 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in voldoende mate met de in artikel 3:94 lid 1 BW bedoelde akte moet zijn bepaald. Nu uit de aktes van cessie niet blijkt van welk minderjarig kind welke vordering wordt gecedeerd, stelt de vervoerder zich op het standpunt dat de vorderingen van de minderjarige kinderen niet rechtsgeldig zijn overgedragen aan de passagiers. Door de passagiers wordt dit betwist en zij stellen dat een akte van cessie is opgemaakt en dat deze is ondertekend door hen. Er staat een claimnummer in de akte vermeld. De luchtvaartmaatschappij is op de hoogte van de vorderingen verbonden aan dat claimnummer. Tevens blijkt dit uit de mededeling van cessie. Daar is immers genoemd van wie naar wie gecedeerd is met namen en wederom het claimnummer, aldus de passagiers.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een rechtsgeldige cessie dient onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. Hierbij geldt dat de te overdragen vordering overeenkomstig artikel 3:84 lid 2 BW in voldoende mate door de akte moet worden bepaald. Volgens vaste rechtspraak is voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat (Hoge Raad 16 juni 1995,
NJ1996/508,
Ontvanger/ Rabo). Uit de overgelegde aktes van cessie blijkt het volgende. In de akte van cessie wordt het claimnummer vermeld (dat wordt gebruikt in de correspondentie met de luchtvaartmaatschappij) en de naam van de passagier. Verder staat in de akte van cessie het volgende opgenomen: “
II. Verklaart het volgende te zijn overeengekomen. Cedent(en) draagt/ dragen, in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger(s) van hun minderjarige kind(eren), hierbij in eigendom over, op zichzelf. Cessionaris(sen), die bij deze eigendom aanvaarden, de vordering(en) van hun minderjarige kin(eren) op cessus/ de luchtvaartmaatschappij”. Bij de aktes van cessie zijn tevens kopieën van de paspoorten van de passagiers en hun minderjarige kinderen gevoegd. Vervolgens wordt bij de mededeling van de akte van cessie aan de luchtvaartmaatschappij, onder meer, het claimnummer en de naam van het minderjarige kind vermeld. Alles bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is gebleken dat de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun vermeende vorderingen hebben overgedragen aan hun ouders. Dit verweer van de vervoerder slaagt om die reden dan ook niet.
4.4.
De kantonrechter begrijpt dat alleen nog in het geschil is of de vervoerder gehouden is de ticketprijzen van passagiers sub 3 en sub 4 te restitueren.
4.5.
Niet in geschil is dat de vluchten geannuleerd zijn, zodat passagiers sub 3 en sub 4 op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening recht hebben op volledige terugbetaling van de ticketprijzen. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert is in beginsel gehouden deze restitutie binnen zeven dagen te voldoen. Gelet op de inhoud en strekking van de Verordening, dient de vervoerder de passagiers in beginsel rechtstreeks te compenseren.
4.6.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 3 en sub 4 aangevoerd dat de vordering met € 579,63 dient te worden verlaagd, omdat de vervoerder inmiddels driemaal een bedrag van € 193,21 heeft gerestitueerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de betaalgegevens overlegd. Door passagiers sub 3 en sub 4 wordt dit betwist. Zij stellen zich op het standpunt dat zij deze bedragen niet hebben ontvangen.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de door de vervoerder overgelegde betaalgegevens is niet gebleken aan wie de vervoerder heeft betaald. Derhalve staat niet vast dat de vervoerder driemaal een bedrag van € 193,21 aan passagiers sub 3 en sub 4 heeft betaald en of dit bedrag daadwerkelijk op de rekening van de passagiers is bijgeschreven. Het verweer van de vervoerder slaagt om die reden dan ook niet. Nu de vervoerder verder geen verweer heeft gevoerd, ligt de gehele vordering van passagiers sub 3 en sub 4 (ter hoogte van € 582,63) voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Passagiers sub 1 en sub 2 stellen dat de vervoerder pas na dagvaarding de vordering heeft voldaan. Om voornoemde reden dienen volgens de passagiers € 143,30 aan buitengerechtelijke incassokosten te worden toegewezen. De vervoerder heeft dit niet betwist. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 143,30 dan ook toewijzen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 725,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 582,63 vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 113,21;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248;00;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter