ECLI:NL:RBNHO:2022:5409

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
9178775 \ CV EXPL 21-2843
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en ontvankelijkheid van de vordering

In deze zaak heeft Flightright, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is ingesteld op 8 april 2021, na een vertraging van vlucht LH999 op 19 juni 2019 van Amsterdam-Schiphol naar Frankfurt, die resulteerde in omboeking naar alternatieve vluchten. Flightright vorderde een bedrag van € 1.200,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat Flightright niet-ontvankelijk was omdat er geen rechtsgeldige cessie was van de vordering van de passagiers aan Flightright. De kantonrechter oordeelde dat Flightright ontvankelijk was, omdat de benodigde documentatie was overgelegd. De vervoerder voerde ook aan dat de passagiers hun aansluitende vlucht hadden kunnen halen, maar dit verweer werd als tardief beschouwd, omdat het te laat was ingediend. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vordering van Flightright werd toegewezen. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9178775 \ CV EXPL 21-2843
Uitspraakdatum: 8 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Flightright
statutair gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen Flightright
gemachtigde mr. H Yildiz (Weiss Legal)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 8 april 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt (Duitsland) naar Singapore Changi Airport (Singapore) op 19 juni 2019.
2.2.
Vlucht LH999 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten.
2.3.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert primair aan dat de Flightright niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat geen sprake is van een rechtsgeldige cessie. Bij de akte ‘
Abretung/ Assignment of Rights’ is geen kopie van de identiteitsbewijzen van de passagiers overgelegd. Deze documentatie is echter wel nodig om vast te stellen op sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vermeende vordering door de passagiers aan Flighright, aldus de vervoerder. Bij conclusie van repliek heeft Flightright een kopie van de identiteitsbewijzen van de passagiers overgelegd. De door Flightright overgelegde akte ‘
Abtretung/ Assignment of Rights’ voldoet verder aan de vereisten van artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek. Flightright is derhalve ontvankelijk in haar vordering.
5.3.
De vervoerder heeft voor het eerst bij dupliek aangevoerd dat de passagiers hun aansluitende vlucht (vlucht LH778) hadden kunnen halen. Het is volgens de vervoerder de eigen verantwoordelijkheid van de passagiers om hun aansluitende vlucht te halen, hetgeen de passagiers niet hebben gedaan. De Verordening biedt geen mogelijkheid om deze verantwoordelijkheid af te wentelen op de luchtvaartmaatschappij en geeft geen recht op compensatie voor het geval de passagiers een
no showzijn, aldus de vervoerder. Ingevolge artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) brengt de gedaagde alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen. Het verweer van de vervoerder dat de passagiers hun aansluitende vlucht hadden kunnen halen en derhalve geen recht hebben op compensatie als bedoeld in de Verordening is te laat door de vervoerder naar voren gebracht. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen. Dit verweer is daarom tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
5.4.
De vervoerder erkent bij conclusie van dupliek dat de passagiers met de alternatieve vluchten op 20 juni 2019 naar de overeengekomen eindbestemming zijn gevlogen. Derhalve staat vast dat de passagiers meer dan 12 uur later dan oorspronkelijk gepland zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vervoerder heeft ten aanzien van de vlucht in kwestie geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft enkel ten aanzien van vlucht LH778 (het tweede deel van de vlucht) aangevoerd dat de vertraging is ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden, te weten ATFM slotrestricties. Nu de vervoerder ten aanzien van de onderhavige vlucht geen beroep heeft gedaan op buitengewone omstandigheden, zal de vordering van Flightright tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging, worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
Flightright heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Flightright heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan Flightright van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Flightright tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 109,41;
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter