ECLI:NL:RBNHO:2022:5744

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
9371625 \ CV EXPL 21-5252
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines AG, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Belgrado naar Amsterdam via Wenen op 21 augustus 2019. Door een vertraging van de vlucht van Belgrado naar Wenen, die meer dan drie uur duurde, misten zij hun aansluitende vlucht naar Amsterdam. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een ATFM SLOT restrictie opgelegd door het luchtverkeersbeheer. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder de passagiers moest compenseren met een bedrag van € 1.250,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagiers toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9371625 \ CV EXPL 21-5252
Uitspraakdatum: 29 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2],
beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1], [minderjarige 2]en
[minderjarige 3]
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines AG
gevestigd te Vienna Airport, Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 29 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Belgrad Nikola Tesla Airport, Belgrado (Servië) via Vienna Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport op 21 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Belgrado naar Wenen (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 althans € 187,50, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen - een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De vertraging werd veroorzaakt door een besluit van het luchtverkeersbeheer, te weten het opleggen van een ATFM SLOT restrictie.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.3.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Niet in geschil is dat de passagiers de aansluitende vlucht niet hebben kunnen halen terwijl slechts sprake was van een beperkte vertraging van 20 minuten te Wenen. Gelet op de geringe vertraging houdt dit in dat de aangehouden buffer, van 10 minuten, om de aansluitende vlucht te halen onvoldoende is. In beginsel acht de kantonrechter een buffer van minimaal 20 minuten noodzakelijk. De vervoerder voert aan dat het aanhouden van minder dan 20 minuten reservetijd tussen vluchten in sommige gevallen ook geacht kan worden redelijk te zijn. In onderhavige geval is de minimale connectietijd op de luchthaven slechts 25 minuten. Een reservetijd van 10 minuten staat dan ook niet in verhouding tot een dergelijke korte minimale connectietijd, aldus de vervoerder. Daarnaast vergt het inplannen van 20 minuten reservetijd onaanvaardbare offers van de vervoerder, aldus nog steeds de vervoerder.
5.4.
In het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) is beslist dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij aangegeven dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd moet voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. Het Hof noemt niet expliciet hoeveel reservetijd moet worden aangehouden. De kantonrechter is, zoals reeds overwogen van oordeel dat een reservetijd van 20 minuten redelijk is. Dit wordt niet anders indien de minimale connectietijd op een luchthaven slechts 25 minuten bedraagt. De vervoerder heeft niet nader onderbouwd waarom het aanhouden van 20 minuten reservetijd anders dan 10 minuten reservetijd onaanvaardbare offers van hem zou vergen, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De conclusie is dan ook dat bij een vertraging van 20 minuten de passagiers in staat moeten zijn om de aansluitende vlucht te halen. De vervoerder heeft onvoldoende voorzien in reservetijd om de vlucht van de passagiers zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van een eventuele buitengewone omstandigheid en daarmee door slechts 10 minuten reservetijd aan te houden, niet alle redelijke maatregelen genomen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te voorkomen.
5.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00. De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf 21 augustus 2019.
5.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
5.8.
Aan de passagiers zal een certificaat worden afgegeven, zoals door hun is verzocht, conform artikel 53 Brussel I bis-Vo.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter