In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de vervoerder Société Air France, compensatie geëist voor een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Mauritius op 25 april 2019. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming, nadat zij hun aansluitende vlucht hadden gemist. De vervoerder weigerde echter om compensatie te betalen, met als argument dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een extra veiligheidscheck van de bagage.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had enkel vluchtschema's overgelegd, maar niet onderbouwd waarom de vertragingen waren opgetreden en hoe lang de veiligheidscheck had geduurd.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers toegewezen. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 2.070,00, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht, en de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die gemeenschappelijke regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.