ECLI:NL:RBNHO:2022:5851

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/15/319384 / HA ZA 21-436
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van erflater tussen twee erfgenamen met geschil over hypotheekschuld en gebruiksvergoeding

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2022, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflater, die op [datum] is overleden. De partijen, [eiser] en [gedaagde], zijn de enige kinderen van erflater en hebben beiden aanspraken op de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater bij testament van 30 juli 1976 zijn kinderen als enige erfgenamen heeft benoemd. De procedure omvatte een aantal tussenvonnissen en producties, waaronder een tussenvonnis van 22 december 2021 en diverse akten van beide partijen.

De rechtbank heeft de omvang van de nalatenschap vastgesteld, inclusief de waarde van de woning, banktegoeden en andere bezittingen. Er is een geschil over een hypothecaire lening van € 75.297,- die [gedaagde] aan erflater heeft, waarvan nog een bedrag van € 40.102,50 openstaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] dit bedrag aan de nalatenschap moet terugbetalen. Daarnaast heeft de rechtbank een gebruiksvergoeding van € 542,- per maand vastgesteld die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen voor het gebruik van de woning.

De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedelgoederen en andere activa geregeld, waarbij partijen zijn opgedragen om samen te werken aan de taxatie en verkoop van de woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vorderingen van [eiser] en [gedaagde] zijn deels toegewezen en deels afgewezen, afhankelijk van de bewijsvoering en de juridische argumenten die zijn gepresenteerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/319384 / HA ZA 21-436
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.A. Kanning te [plaats] .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 december 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte overlegging productie van [eiser] met de producties 10 t/m 71
  • de akte wijziging eis van [eiser]
  • de akte in het geding brengen nadere producties van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn de enige kinderen van [erflater] (hierna “erflater”) die is overleden op [datum] .
2.2.
Erflater heeft bij testament van 30 juli 1976 over zijn nalatenschap beschikt. Ingevolge dit testament zijn [eiser] en [gedaagde] de enige erfgenamen.
2.3.
De moeder van partijen is op 7 maart 2000 overleden. Bij testament d.d. 30 juli 1976 heeft zij haar echtgenoot en kinderen tezamen en voor gelijke delen tot erfgenaam benoemd. Ook heeft zij in haar testament een ouderlijke boedelverdeling gemaakt waarbij alle tot de nalatenschap behorende baten, schulden, kosten en rechte aan haar echtgenoot zijn toegedeeld onder de verplichting uit te keren aan de andere erfgenamen het bedrag van zijn/haar erfdeel. De erfdelen zijn opeisbaar na het overlijden van erflater tegen een rentepercentage van 7% per jaar.
2.4.
Erflater woonde ten tijde van zijn overlijden in de woning aan het [adres] in [plaats] (hierna: “de woning”). [gedaagde] staat sinds 2010 ingeschreven op dit adres. Hij verbleef er overdag voor zijn werk en sliep er 2 à 3 nachten per week. Vanaf het overlijden van erflater woont [gedaagde] permanent in de woning.
2.5.
Tijdens zijn studie heeft [gedaagde] in 2006 een woning aan de Paramaribostraat 10 in Groningen gekocht. Erflater heeft [gedaagde] ten behoeve van de aankoop een geldlening van € 97.000,- verstrekt. Tot zekerheid van terugbetaling heeft [gedaagde] bij akte van 15 september 2006 ten behoeve van erflater een hypotheek op de woning gevestigd. Bij akte van schenking van eveneens 15 september 2006 heeft erflater een bedrag van € 21.703,- aan [gedaagde] geschonken. Dat bedrag is in mindering gebracht op de geldlening, zodat een lening van € 75.297,- resteerde.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – kort samengevat dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater vaststelt en in dat kader bepaalt dat:
  • [gedaagde] nog (verzwegen) een hypotheekschuld van € 63.297,- en een bedrag van € 21.703,- ter zake van een schenking aan de nalatenschap althans aan [eiser] moet betalen;
  • [gedaagde] de woning ontruimt en meewerkt aan verkoop daarvan en dat hij tot die tijd een gebruiksvergoeding aan [eiser] moet betalen;
  • een aantal specifiek genoemde inboedelgoederen en privé eigendommen aan [eiser] moeten worden afgegeven.
De volledige vorderingen van [eiser] zijn als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen:
haar medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypotheekstelling, op straffe van een dwangsom;
€ 25.440,- plus het totaal van de betalingen die zij maandelijks heeft ontvangen van vader aan de nalatenschap te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
al haar bankafschriften over te leggen waarop de betalingen van vader aan haar staan vermeld c.q. inzage te verschaffen welke bedragen zij van vader heeft ontvangen en ten titel waarvan dan wel inzage te verschaffen hoe haar eigen (koop)woning(en) met garage destijds zijn gefinancierd en welke hypothecaire aflossingen zijn gedaan en ten titel waarvan, op straffe van een dwangsom;
in de kosten van het geding en de nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan het vaststellen van de wijze van verdeling moet eerst worden vastgesteld wat de omvang is van de nalatenschap van erflater. Partijen zijn het daar maar gedeeltelijk over eens.
Schulden nalatenschap
4.2.
Niet in geschil is dat beide partijen een vordering op de nalatenschap hebben uit hoofde van hun kindsdeel in de nalatenschap van moeder. Inclusief rente tot en met mei 2022 bedraagt het erfdeel van [eiser] € 286.016,31 en het erfdeel van [gedaagde] € 284.566,19.
Woning
4.3.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de tot de nalatenschap behorende woning en deze zal daarom getaxeerd moeten worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de datum van verdeling daarbij als peildatum geldt. Nadat de woning is getaxeerd zal [gedaagde] de gelegenheid krijgen de woning voor de getaxeerde waarde over te nemen. Kan of wil hij dat niet, dan zal de woning aan een derde verkocht moeten worden. De rechtbank zal in dit vonnis bij de beslissing een uitgebreid stappenplan met termijnen voor het hele traject opnemen. Daarbij is deels rekening gehouden met hetgeen [eiser] onder 3 van de akte wijziging eis heeft verzocht, nu [gedaagde] daar geen verweer tegen heeft gevoerd. Een en ander betekent dat de primaire vordering (onder 8 t/m 12) van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen om mee te werken aan verkoop aan de potentiële kopers [betrokkene] zal worden afgewezen. De subsidiaire vordering onder 13 t/m 18 zal – onder de voorwaarde dat [gedaagde] de woning niet over kan of wil nemen – grotendeels worden toegewezen. Wel zal de rechtbank enkele termijnen aanpassen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. [eiser] heeft bij die dwangsom geen belang, omdat – zoals onder 14 en 17 gevorderd – zal worden bepaald dat dit vonnis in de plaats zal komen van de voor verkoop en levering benodigde wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] . De vorderingen onder 20 t/m 23 zijn dubbelop met het onder 6 t/m 18 gevorderde en zullen daarom worden afgewezen.
Ontruiming
4.4.
De primaire vorderingen van [eiser] onder 24 tot en met 26 om de woning binnen 4 weken na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom te ontruimen, zullen worden afgewezen. Ten eerste omdat de mogelijkheid bestaat dat [gedaagde] de woning overneemt en ten tweede omdat ook bij verkoop aan een derde geen noodzaak bestaat om de woning ver voor de levering al te ontruimen.
4.5.
Subsidiair vordert [eiser] onder 27 en 28 dat [gedaagde] wordt veroordeeld om – kort gezegd – mee te werken aan bezichtiging door potentiële kopers en om de woning uiterlijk 14 dagen voor levering aan derden te ontruimen. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Deze vorderingen zullen dan ook worden toegewezen, maar wel onder de voorwaarde dat de woning niet door [gedaagde] wordt overgenomen en moet worden verkocht. De gevorderde dwangsom zal tot slot worden afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] na verkoop aan een derde de woning niet tijdig zal ontruimen. Bovendien kan op grond van de artikelen 555 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bij een ontruiming altijd – op kosten van de geëxecuteerde – een deurwaarder worden ingeschakeld. Een machtiging is daarvoor niet nodig. De vordering te bepalen dat de deurwaarder bijstand kan verlenen is daarom overbodig en zal om die reden worden afgewezen.
Gebruiksvergoeding
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op een gebruiksvergoeding als compensatie voor het alleengebruik dat [gedaagde] vanaf [datum] heeft van de woning waarvan partijen gezamenlijk eigenaar zijn. Bij de berekening van de gebruiksvergoeding sluit [eiser] primair aan bij de huurprijs en subsidiair bij het rendement van de woning, waarbij zij uitgaat van een marktwaarde van € 700.000,-.
4.7.
[gedaagde] betwist dat hij het alleengebruik van de woning heeft gehad, omdat [eiser] en haar partner regelmatig in de woning kwamen als hij er niet was. Ook vindt hij de (primair) gevorderde gebruiksvergoeding en de duur daarvan niet redelijk en billijk, omdat het mede aan de weigering van [eiser] om mee te werken aan doorhaling van de hypotheekstelling te wijten is dat hij de woning nog niet toegedeeld heeft gekregen. Als hij toch een gebruiksvergoeding verschuldigd is, moet volgens [gedaagde] aansluiting gezocht worden bij de rendementsleer. Tot slot wil hij dat de door hem betaalde eigenaarslasten verrekend worden met de gebruiksvergoeding en ook met de kosten die hij heeft moeten maken voor het huren van een opslagbox voor zijn inboedel die hij niet kwijt kon in de woning, omdat de inboedel van erflater nog niet is verdeeld.
4.8.
De rechtbank overweegt dat het recht op een gebruiksvergoeding volgt uit artikel 3:169 BW. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad over dat artikel (onder andere: HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143 en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176) is een deelgenoot, die een goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht die andere deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Maatstaf daarbij is de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten in de gemeenschap volgens artikel 3:166 lid 3 BW beheersen. Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
4.9.
[gedaagde] woont sinds het overlijden van erflater alleen in de woning waarvan partijen gezamenlijk eigenaar zijn. Dat [eiser] en haar partner af en toe de woning binnen zijn gegaan terwijl [gedaagde] er niet was, valt in het niet bij het voortdurende gebruik dat [gedaagde] van de woning maakte. In beginsel moet [gedaagde] [eiser] dus schadeloos stellen. De wetgever heeft geen regels geformuleerd op grond waarvan de hoogte van de gebruiksvergoeding dient te worden vastgesteld. Aan de rechter komt een grote vrijheid toe om met inachtneming van alle omstandigheden van het geval een redelijke en billijke gebruiksvergoeding te bepalen. Voor het vaststellen van de gebruiksvergoeding zal de rechtbank in dit geval aansluiten bij de waarde van de woning en het redelijkerwijs door [eiser] te behalen rendement op het in de woning geïnvesteerde vermogen. Doordat de woning bij [gedaagde] in gebruik is en niet kan worden verkocht, kan [eiser] immers niet beschikken over de helft van de waarde die zij bij verkoop van de woning zou hebben ontvangen. De rechtbank zal de hoogte van de gebruiksvergoeding daarom vaststellen op een percentage over de helft van de waarde. [eiser] gaat daarbij uit van een waarde van € 700.000,-, terwijl de waarde van de woning volgens [gedaagde] € 650.000,- is. Uit de stukken blijkt dat dat de waarde is waartegen [gedaagde] de woning kort na het overlijden van erflater van [eiser] mocht overnemen. Indien dat gebeurd zou zijn, zou [eiser] de helft van dat bedrag hebben ontvangen en hebben kunnen investeren. De rechtbank gaat daarom uit van een waarde van € 650.000,-. Gelet op de rentevergoedingen in de afgelopen anderhalf jaar acht de rechtbank voor het berekenen van een gebruiksvergoeding een rendementspercentage van 2% per jaar redelijk. De door [gedaagde] te betalen gebruiksvergoeding komt dan uit op ½ x € 650.000,- x 2% / 12 = € 542,- per maand. [gedaagde] moet die vergoeding betalen vanaf de datum van overlijden erflater tot het moment dat het aandeel van [eiser] aan hem is geleverd dan wel hij de woning heeft ontruimd ten behoeve van de verkoop en levering aan derden.
4.10.
[gedaagde] stelt terecht dat [eiser] ingevolge artikel 3:172 BW in beginsel voor de helft in de kosten van de woning moet bijdragen. Het had echter op de weg van [gedaagde] gelegen om een duidelijk overzicht van die kosten in het geding te brengen. Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft volstaan met verwijzing naar een aantal als productie overgelegde bankafschriften zonder nadere toelichting, waarbij opvalt dat een aantal betalingen zien op gebruikslasten en niet op eigenaarslasten. De rechtbank zal de eigenaarslasten bij gebrek aan een duidelijke opsomming verder dan ook buiten beschouwing laten en niet verrekenen met de gebruiksvergoeding, zoals [gedaagde] wenst. Ook de kosten van de door [gedaagde] gehuurde opslagbox voor zijn eigen inboedelgoederen zullen niet worden verrekend. Het is niet alleen aan [eiser] , maar aan beide partijen te wijten dat de inboedel van erflater nog niet is verdeeld. [gedaagde] heeft zijn vordering bovendien onvoldoende toegelicht.
Banktegoeden en beleggingsrekening
4.11.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi van de bankrekeningen bij de ING Bank en de ABN AMRO Bank bij helfte moeten worden verdeeld. De bankrekeningen kunnen daarna worden opgeheven. De beleggingsrekening bij Synvest moet door twee worden gesplitst, waarna de helft van de beleggingen op naam van [eiser] zal worden voortgezet. [gedaagde] kan zijn helft laten uitbetalen of de andere helft van de beleggingen op zijn naam voortzetten.
Boot
4.12.
Tot de nalatenschap behoorde de onverdeelde helft van een boot (een rivierkruiser genaamd “Wilde Vink”). [gedaagde] heeft destijds ingestemd met het voorstel van [eiser] om de aan erflater toebehorende helft te schenken aan de mede-eigenaar van de boot. [gedaagde] wil nu op zijn instemming terugkomen, omdat [eiser] aanspraak blijft maken op terugbetaling van de hypothecaire geldlening aan de nalatenschap. [gedaagde] kan zijn instemming echter niet zomaar intrekken. (De helft van) de boot is inmiddels aan de mede-eigenaar geschonken en dat kan alleen ongedaan worden gemaakt als [gedaagde] die schenking vernietigt. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan, nog daargelaten of die vernietiging zou slagen. De boot behoort dus niet meer tot de nalatenschap en kan dus ook niet meer worden verdeeld. De rechtbank laat de boot daarom bij de verdeling verder buiten beschouwing.
Auto en elektrische fiets
4.13.
Tot de nalatenschap behoorden ook een Renault Clio en elektrische fiets, maar deze zijn inmiddels al verdeeld, waarbij [gedaagde] de auto heeft gekregen en [eiser] de fiets. In de conclusie van antwoord in conventie schrijft [gedaagde] zelf dat over deze verdeling overeenstemming bestond. Ook hier wil hij kennelijk op terugkomen, maar zoals hiervoor bij de boot al is overwogen kan dat niet zomaar. Nu de auto en fiets al zijn verdeeld, zal de rechtbank ook deze goederen bij de verdeling verder buiten beschouwing laten.
Inboedel en persoonlijke eigendommen
4.14.
In de woning bevinden zich zowel inboedelgoederen die tot de nalatenschap van erflater behoren als inboedelgoederen die eigendom zijn van [gedaagde] of van [eiser] . Partijen verschillen van mening of het portretschilderij van hun opa en oma en de groene bloempotten eigendom zijn van [gedaagde] dan wel tot de nalatenschap behoren. [gedaagde] stelt dat hij het schilderij en de bloempotten vanuit de erfenis van opa en oma heeft verkregen, dat dat eerder al met [eiser] is besproken en dat zij daar toen geen bezwaar tegen maakte. [eiser] betwist dat [gedaagde] eigenaar is van de goederen. Volgens haar heeft het schilderij altijd in het huis van erflater gehangen. Gelet op de betwisting van [eiser] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om aan te tonen dat hij eigenaar is van het schilderij en de bloempotten. Dat heeft hij niet gedaan en hij heeft ook geen bewijs op dit punt aangeboden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het schilderij en de bloempotten eigendom waren van erflater en dus tot de nalatenschap behoren en verdeeld moeten worden.
4.15.
[eiser] stelt dat zich in de woning van erflater speelgoed van haar van vroeger bevindt, waaronder barbiepoppen, poppenhuizen en lego. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. De betreffende goederen moeten dan ook worden afgegeven aan [eiser] . De primaire vordering om [gedaagde] te veroordelen om [eiser] in de gelegenheid te stellen deze goederen buiten aanwezigheid van [gedaagde] uit de woning te halen zal echter worden afgewezen. De woning behoort weliswaar tot de nalatenschap, maar betreft (in ieder geval voorlopig nog) de woning waar [gedaagde] woont. Het gaat te ver om hem te verbieden in die woning aanwezig te zijn terwijl [eiser] in de woning spullen uitzoekt. De subsidiaire vordering om [gedaagde] te veroordelen de goederen die eigendom van [eiser] zijn, waaronder haar speelgoed, af te geven zal wel worden toegewezen. De dwangsom zal worden afgewezen, omdat de vordering daarvoor te onbepaald is. Naast het concreet genoemde speelgoed, vordert [eiser] immers ook niet nader genoemd speelgoed en andere spullen.
4.16.
[eiser] vordert ook – kort gezegd – afgifte van diverse onder 32 en 33 van het petitum nader genoemde inboedelgoederen. [gedaagde] heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt, behalve tegen afgifte van de eerder genoemde bloempotten. De door [eiser] genoemde goederen zullen, met uitzondering van de bloempotten, dan ook aan haar worden toegedeeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat [eiser] – zoals toegezegd – door een professionele fotograaf kopieën van de foto’s dient laten maken voor [gedaagde] indien hij dat wenst. De kosten daarvan mag [eiser] voor rekening van de nalatenschap brengen. Zoals hiervoor onder 4.14 overwogen zal de rechtbank de primaire vordering inhoudende dat [eiser] zelf de goederen uit de woning mag ophalen afwijzen. De subsidiaire vordering om [gedaagde] te veroordelen de goederen af te geven zal wel worden toegewezen en ook de gevorderde dwangsom, nu daartegen geen verweer is gevoerd. De rechtbank ziet aanleiding aan de dwangsom een maximum te verbinden zoals in het dictum vermeld.
4.17.
De overige tot de nalatenschap genoemde inboedelgoederen zijn niet specifiek genoemd en de rechtbank kan dus ook niet bepalen wie die krijgt. Met betrekking tot die goederen zal de rechtbank bepalen dat partijen ze zelf moeten verdelen. Door middel van het opgooien van een dobbelsteen wordt bepaald wie begint met kiezen van een goed (degene die het hoogst gooit, mag als eerste kiezen) en vervolgens kiezen partijen om de beurt een inboedelgoed, een en ander zonder nadere verrekening, totdat alle inboedelgoederen zijn verdeeld. De bloempotten die beide partijen willen hebben kunnen op deze wijze ook worden verdeeld.
Vordering op [eiser] en inzage in bankafschriften
4.18.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de nalatenschap een vordering heeft op [eiser] van € 25.440,- plus het totaal van de betalingen van € 254,- die zij maandelijks van erflater heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] is het aan [eiser] om aan te geven wat de titel van al die betalingen was. Als zij dat niet kan, zijn de genoemde bedragen volgens [gedaagde] onverschuldigd door erflater aan [eiser] betaald en moet zij die bedragen aan de nalatenschap terugbetalen.
4.19.
De reconventionele vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen. [eiser] heeft ter zitting een beroep gedaan op verjaring en dat beroep slaagt. Het bedrag van € 25.440,- is in 2010 aan [eiser] betaald en de maandelijkse betalingen van € 254,- zijn in 2011 gestopt. De verjaringstermijn van 5 jaar die geldt voor onverschuldigde betalingen is dus al lang verstreken.
4.20.
[gedaagde] wil ook uitleg van [eiser] over welke bedragen zij nog meer bij leven van erflater heeft ontvangen en wat de titel van die betalingen was. Hij vordert dat [eiser] daartoe alle bankafschriften overlegt waarop betalingen van erflater aan haar staan c.q. inzage verschaft in de door erflater gedane betalingen en in de wijze waarop zij haar koopwoning heeft gefinancierd en welke hypothecaire aflossingen zij heeft gedaan.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat erflater met zijn vermogen mocht doen wat hij wilde en dat hij niet gehouden was beide kinderen evenveel te schenken. [eiser] hoeft in beginsel ook geen verantwoording aan [gedaagde] af te leggen over de bedragen die zij bij leven van erflater heeft ontvangen. Dat zou anders geweest kunnen zijn als er een beroep zou zijn gedaan op een legitieme portie en de nalatenschap vervolgens niet voldoende zou zijn om die te voldoen maar dat speelt hier niet. Ook is niet gesteld of gebleken dat erflater zijn financiën op enig moment niet meer zelf kon beheren en dat door [eiser] misbruik is gemaakt van omstandigheden. [gedaagde] heeft kortom geen feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat hij een rechtmatig belang heeft bij het overleggen door [eiser] van al haar bankafschriften waarop betalingen van erflater staan of bij inzage in welke bedragen zij van erflater heeft ontvangen en ten titel waarvan of in de wijze waarop zij haar koopwoning heeft gefinancierd en welke hypothecaire aflossingen zij heeft gedaan. Bovendien heeft [gedaagde] als erfgenaam de mogelijkheid om de bankafschriften van erflater in te zien en kan hij betalingen die erflater heeft gedaan in ieder geval tot een aantal jaar terug zelf nagaan. De vordering van [gedaagde] zal bij gebrek aan grondslag en belang dan ook worden afgewezen.
Vordering op [gedaagde]
4.22.
Volgens [eiser] heeft de nalatenschap nog € 63.297,- van [gedaagde] te vorderen. [gedaagde] betwist dat.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in 2006 € 97.000,- van erflater heeft geleend voor de aankoop van een woning in Groningen met een koopprijs van (inclusief kosten) € 126.541,- en ook staat vast dat [gedaagde] op 15 september 2006 ten behoeve van erflater een hypotheek op die woning heeft gevestigd. Uit de akte van schenking van eveneens 15 september 2006 blijkt dat erflater op dezelfde datum een bedrag van € 21.703,- aan [gedaagde] heeft geschonken, welk bedrag in mindering is gebracht op de geldlening, zodat nog een lening van € 75.297,- resteerde. Volgens [gedaagde] heeft hij dat bedrag in de loop der tijd terugbetaald, althans heeft erflater het na aflossing nog resterende deel van de lening kwijtgescholden. [gedaagde] heeft twee bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij zowel op 3 oktober 2008 als op 8 december 2009 een bedrag van € 12.000,- op de lening heeft terugbetaald aan erflater. [eiser] erkent die aflossingen inmiddels, maar zij betwist dat [gedaagde] daarnaast nog meer heeft afgelost of dat erflater een deel van de lening heeft kwijtgescholden. Ter onderbouwing van de door hem gedane aflossingen heeft [gedaagde] handgeschreven aantekeningen overgelegd die volgens hem door erflater zijn geschreven. [eiser] heeft niet betwist dat de op de eerste bladzijde met lichtblauwe pen geschreven aantekeningen van erflater zijn. De aantekeningen onderaan die in het zwart c.q. donkerblauw zijn geschreven betwist [eiser] wel. Dat het handschrift op de tweede bladzijde van erflater is, heeft [eiser] ook niet betwist. De aantekeningen houden het volgende in:

{Afbeelding 1}

{Afbeelding 2}

4.23.
Uit de aantekeningen volgt dat [gedaagde] behalve de twee aflossingen van € 12.000,- op enig moment (volgens [gedaagde] op 1 april 2008) € 3.194,50 en op 19 juni (volgens [gedaagde] in 2009) een bedrag van € 8.000,- heeft terugbetaald. Die bedragen komen dus in mindering op de lening. De derde aflossing van € 12.000,- die volgens [gedaagde] heeft plaatsgevonden op 28 december 2011 blijkt niet uit deze aantekeningen en ook niet uit andere documenten. Nu [eiser] die aflossing betwist en [gedaagde] die niet heeft aangetoond, neemt de rechtbank aan dat er geen derde aflossing van € 12.000,- heeft plaatsgevonden.
4.24.
[gedaagde] stelt dat uit de hiervoor weergegeven aantekeningen en uit nog een andere pagina met handgeschreven aantekeningen van erflater die zich in het dossier bevindt blijkt dat hij vanaf 2006 tot en met 2012 maandelijks een bedrag aan erflater afloste. Volgens [gedaagde] ging dat via verrekening van de huur die hij maandelijks van de huurder ontving met de door erflater aan hem verschuldigde wettelijke onderhoudsbijdrage. Op die manier zou [gedaagde] in totaal € 17.632,- hebben afgelost. De rechtbank kan deze aflossingen echter niet afleiden uit de overgelegde aantekeningen van erflater. De aantekeningen eindigen met de vermelding van een totaal van € 86.412,61 aan “eigen geld” van [gedaagde] dat in de woning zit. In dat bedrag zijn de door [gedaagde] bij de aankoop ingebrachte € 29.515,11, de schenking van erflater van € 21.703,- en de aflossingen van in totaal € 35.194,50 meegenomen. De laatste aflossing van [gedaagde] die in de aantekeningen is vermeld is de betaling van € 12.000,- op 8 december 2009. De door [gedaagde] gestelde aflossing van in totaal € 17.632,- die via maandelijkse betalingen zouden zijn gedaan komen niet in de aantekeningen voor, terwijl volgens [gedaagde] in ieder geval ongeveer helft van dat bedrag eind 2009 al door verrekening zou zijn betaald aan erflater. Het had dan ook voor de hand gelegen dat erflater die aflossingen in zijn aantekeningen had verwerkt. Nu [eiser] deze maandelijkse aflossingen betwist en [gedaagde] die niet heeft aangetoond, gaat de rechtbank er vanuit dat er in de periode 2006 tot en met 2012 wellicht maandelijkse betalingen en/of verrekeningen zijn geweest, maar dat dit geen aflossingen waren.
4.25.
[gedaagde] stelt voorts dat hij vanaf 2013 tot en met maart 2020 maandelijks een gedeelte van de huur, te weten € 204,- aan erflater betaalde en dat ook dit aflossingen waren. [eiser] betwist dat en ook de rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Uit de aantekeningen van erflater blijkt niets van deze aflossingen. Het lijkt erop dat erflater in die aantekeningen een rendementsverdeling van de huurinkomsten heeft opgesteld en dat hij volgens die berekening maandelijks recht had op € 204,- van de huur. [gedaagde] heeft ook niet op andere wijze aangetoond dat de maandelijkse betalingen van € 204,- aflossingen waren. Hij heeft bovendien wisselende verklaringen gegeven voor het terugbetalen van de lening. In de conclusie van antwoord staat dat het laatste deel van de lening in 2011 door erflater is kwijtgescholden en ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde] dat herhaald. [gedaagde] heeft ter zitting daarentegen verklaard dat hij de lening door middel van de maandelijkse betalingen van € 204,- volledig heeft afgelost en dat staat ook in zijn eigen berekeningen die zijn overgelegd. Daarbij past weer niet de toelichting die hij ter zitting heeft gegeven en die erop neerkomt dat de € 204,- een maandelijkse bijdrage was die hij uit loyaliteit aan erflater betaalde vanwege diens pensioentekort. [gedaagde] heeft kortom niet aangetoond dat de maandelijkse betalingen van € 204,- aan erflater aflossingen waren. Die betalingen zullen dan ook niet in mindering worden gebracht op de nog openstaande lening.
4.26.
De conclusie van het voorgaande is dat van de hypothecaire geldlening die erflater aan [gedaagde] heeft verstrekt nog een bedrag van € 40.102,50 openstaat. [gedaagde] zal dat bedrag aan de nalatenschap moeten terugbetalen. De vorderingen van [eiser] onder 2 en 4 zullen tot dit bedrag worden toegewezen. [eiser] vordert onder 4 ook dat [gedaagde] € 204,- rente over de lening betaalt vanaf 26 november 2000. Dat deel van de vordering is niet toewijsbaar. Niet gebleken is dat erflater en [gedaagde] rente zijn overeengekomen en ook niet dat de maandelijkse betaling van € 204,- door [gedaagde] aan erflater moet worden aangemerkt als rente. Hiervoor is al overwogen dat die maandelijkse betalingen door [gedaagde] aan erflater lijken te zijn gebaseerd op een verdeling van de huurinkomsten die erflater heeft gemaakt naar aanleiding van een door hem geconstrueerde eigendomsverdeling. Omdat [eiser] in deze procedure aanspraak maakt op terugbetaling van de geldlening aan de nalatenschap, is [gedaagde] vanaf de datum van de dagvaarding wel de wettelijke rente over de nog openstaande lening verschuldigd aan de nalatenschap. De vordering van [eiser] zal in zoverre worden toegewezen.
Geen verzwijging
4.27.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] na het overlijden van erflater heeft verzwegen dat hij nog een bedrag verschuldigd is uit hoofde van de hypothecaire geldlening. De rechtbank volgt haar daarin niet. [gedaagde] ging er vanuit dat hij de lening volledig had afgelost. Mogelijk is dat ook zo, maar dat heeft hij in deze procedure niet kunnen aantonen. Daarbij speelt mee dat een en ander vanuit erflater niet even duidelijk is gegaan, zo blijkt wel uit zijn aantekeningen. Gelet op die context kan niet gezegd worden dat [gedaagde] de – naar nu is gebleken – nog openstaande lening opzettelijk voor [eiser] heeft verzwegen. De vordering van [eiser] onder 3 om voor recht te verklaren dat het aandeel van [gedaagde] in de vordering van de nalatenschap is verbeurd zal daarom bij gebrek aan grondslag worden afgewezen.
Fictieve schenking aan [eiser]
4.28.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] ook nog een bedrag van € 21.703,- aan de nalatenschap moet terugbetalen, omdat erflater dit bedrag dat bestemd was als schenking aan haar in de woning van [gedaagde] in Groningen heeft gestopt. [gedaagde] betwist dat [eiser] recht heeft op betaling van dit bedrag.
4.29.
Uit de aantekeningen van erflater leidt de rechtbank af dat hij destijds een fictieve schenking aan [eiser] heeft gedaan ter grootte van € 21.703,-. Uitgaande van dat bedrag heeft erflater [eiser] in zijn berekeningen een fictief aandeel van 17,15% in de woning van [gedaagde] toegedeeld. Op basis daarvan heeft erflater [eiser] bij de verdeling van het rendement van de woning een maandelijks bedrag toegedeeld. Anders dan [eiser] kennelijk meent, is het dus niet zo dat erflater haar een bedrag van € 21.703,- heeft geschonken en dat hij dat bedrag bovenop de lening van € 75.297,- in de woning van [gedaagde] heeft gestopt. De fictieve schenking van € 21.703,- maakte onderdeel uit van de lening van € 75.297,- aan [gedaagde] . Hiervoor is al geoordeeld dat [gedaagde] die lening deels nog moet terugbetalen. [eiser] kan bovenop die terugbetaling niet ook nog aanspraak maken op (terug)betaling van € 21.703,- door [gedaagde] . Belangrijker is echter dat erflater op 5 december 2012 onverplicht een bedrag van € 23.000,- aan [eiser] heeft overgemaakt waarmee zij volgens [gedaagde] de aan haar toekomende schenking alsnog heeft gehad. [eiser] heeft dat onvoldoende weersproken. [eiser] heeft hoe dan ook geen aanspraak (meer) op betaling van € 21.703,- aan haar of aan de nalatenschap. De vorderingen onder 5 tot en met 7 zullen daarom worden afgewezen.
Hypotheekdoorhaling
4.30.
[gedaagde] vordert dat [eiser] meewerkt aan doorhaling van de hypotheekstelling. Hij legt daaraan ten grondslag dat hij de lening waarvoor de hypotheek is verleend heeft afgelost. De rechtbank heeft hiervoor echter al overwogen dat die lening nog niet volledig door [gedaagde] is afgelost en dat nog een bedrag van € 40.102,50 resteert. [eiser] is daarom niet gehouden om nu al mee te werken aan doorhaling. Wel zal de rechtbank bepalen dat [eiser] daaraan moet meewerken zodra de lening inclusief rente door [gedaagde] aan de nalatenschap is terugbetaald.
4.31.
[eiser] maakt bezwaar tegen de door [gedaagde] gevorderde dwangsom. Zij voert aan dat die vordering niet is onderbouwd en niet valt in te zien waarom een dwangsom zou moeten worden opgelegd. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen de noodzaak van het opleggen van een dwangsom toe te lichten. Omdat hij dat niet heeft gedaan, zal de gevorderde dwangsom niet worden toegewezen.
Proceskosten
4.32.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten (inclusief de nakosten) tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Tekst
Tekst

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat tot de nalatenschap van erflater behoort een vordering op [gedaagde] van € 40.102,50 terzake de hypotheekschuld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 40.102,50 te betalen aan de nalatenschap terzake de hypotheekschuld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap als volgt vast:
5.3.1.
bepaalt met betrekking tot de woning dat:
- [eiser] binnen twee weken na dit vonnis drie NVM-makelaars zal voorstellen aan [gedaagde] en dat [gedaagde] binnen één week daarna één van die drie makelaars zal uitkiezen en die keuze aan [eiser] kenbaar zal maken,
- partijen binnen één week na de keuze van [gedaagde] samen opdracht tot het taxeren van de woning aan de uitgekozen makelaar zullen geven en dat zij de kosten van de taxatie bij helfte zullen delen
- beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan de taxatie en dat zij beiden bij de taxatie aanwezig mogen zijn,
- [gedaagde] binnen drie maanden na het uitbrengen van het taxatierapport door de makelaar onderbouwd aan [eiser] moet laten weten of hij de woning wil en kan overnemen tegen de getaxeerde waarde, daarbij rekening houdend met de schuld die [gedaagde] in verband met de hypothecaire geldlening ten behoeve van de woning in Groningen ook nog aan de nalatenschap moet betalen,
- indien [gedaagde] de woning wil en kan overnemen de woning aan [gedaagde] wordt toegedeeld,
- beide partijen in dat geval binnen twee maanden ná die kennisgeving van [gedaagde] aan de [eiser] hun medewerking moeten verlenen aan het verlijden van een akte van levering waarbij het aandeel van [eiser] in de woning wordt overgedragen aan [gedaagde] , waarbij de kosten van de notaris (waaronder de akte van levering) voor rekening van [gedaagde] komen,
- [gedaagde] bij toedeling van de woning wegens overbedeling de helft van de overwaarde van de woning aan [eiser] moet betalen,
in het geval [gedaagde] niet binnen drie maanden na het uitbrengen van het taxatierapport heeft laten weten dat hij de woning wil en kan overnemen:
- de woning moet worden verkocht en dat partijen hiertoe uiterlijk drie maanden na het uitbrengen van het taxatierapport aan Mooijekind Vleut Makelaars te [plaats] een verkoopopdracht verstrekken,
- partijen de vraagprijs voor de woning in overleg met de verkopend makelaar vaststellen en dat zij de adviezen van de verkopend makelaar met betrekking tot de (verlaging van de) vraag- en laatprijs moeten opvolgen,
- [gedaagde] de woning en het bijbehorende perceel ten behoeve van de verkoop toegankelijk dient te maken en dient te zorgen dat de woning zich ten behoeve van de verkoop in schone, opgeruimde en representatieve staat bevindt, een en ander volgens aanwijzing van de makelaar,
- [gedaagde] zijn medewerking dient te verlenen aan toelating van potentiële kopers tot de woning en alle verkoopaanduidingen die door de makelaar op het erf en/of de woning zullen worden aangebracht ongewijzigd in stand dient te laten,
- beide partijen dienen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning,
- als [gedaagde] niet meewerkt aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan de makelaar en/of de levering van de woning dit vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van vereiste wilsverklaring van [gedaagde] voor de verkoopopdracht en de levering en de handtekening van [gedaagde] onder de verkoopopdracht en de leveringsakte,
- de verkoopopbrengst verminderd met de kosten van de verkoop en levering van de woning bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld,
5.3.2.
bepaalt dat de saldi van de bankrekeningen bij de ING Bank en de ABN AMRO bank bij helfte tussen partijen wordt verdeeld en dat de bankrekeningen daarna worden opgeheven,
5.3.3.
bepaalt dat de beleggingsrekening bij Synvest in tweeën wordt gesplitst, waarna de helft van de beleggingen op naam van [eiser] zal worden voortgezet en [gedaagde] zelf kan bepalen of hij zijn helft wil laten uitbetalen of op zijn naam wil voortzetten,
5.3.4.
bepaalt dat de onder 32 van het petitum in de akte wijziging eis genoemde inboedelgoederen aan [eiser] worden toegedeeld met uitzondering van de bloempotten,
5.3.5.
bepaalt dat partijen de overige tot de nalatenschap behorende inboedelgoederen op de volgende wijze moeten verdelen:
  • door middel van het opgooien van een dobbelsteen wordt bepaald wie begint met kiezen van een goed (degene die het hoogst gooit, mag als eerste kiezen),
  • vervolgens kiezen partijen om de beurt een inboedelgoed, een en ander zonder nadere verrekening, totdat de inboedelgoederen zijn verdeeld,
  • de inboedelgoederen die partijen beiden niet willen hebben, kunnen worden afgevoerd naar de kringloopwinkel of de vuilstort,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de onder 5.3.4.5.3.4 genoemde inboedelgoederen en het speelgoed dat eigendom is van [eiser] , waaronder doch niet uitsluitend de barbiepoppen, de poppenhuizen en de Lego aan [eiser] af te geven door afgifte bij de woning van [eiser] of op het kantoor van haar advocaat,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om – indien de woning aan derden wordt verkocht – de woning uiterlijk veertien dagen de levering te ontruimen en te verlaten en de sleutels ter beschikking van de makelaar te stellen,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] om terzake het gebruik van de woning aan het [adres] te [plaats] een gebruiksvergoeding van € 542,00 per maand aan [eiser] te betalen vanaf [datum] tot aan de datum waarop het aandeel van [eiser] in de woning aan [gedaagde] is geleverd dan wel de woning door [gedaagde] is ontruimd ten behoeve van de verkoop en levering aan derden,
5.8.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.11.
veroordeelt [eiser] om, zodra [gedaagde] heeft voldaan aan de hiervoor onder 5.2. uitgesproken veroordeling, haar medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypotheekstelling met dossiernr. 2061284/VV en repertoriumnr. 12108,
5.12.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 977