ECLI:NL:RBNHO:2022:5920

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9587185 CV EXPL 21-8457
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht aan eiseres dat overgemaakt bedrag een geldlening betreft

In deze zaak vordert eiseres, die procedeert in persoon, veroordeling van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 1.312,-. Eiseres stelt dat dit bedrag op 7 mei 2021 aan gedaagde is geleend, maar gedaagde betwist dit en stelt dat het een schenking betreft. De kantonrechter heeft eiseres in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat het bedrag een geldlening is. De zaak is gestart met een dagvaarding op 22 november 2021, waarna beide partijen schriftelijk hebben gereageerd. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat het bedrag bedoeld was als gift ter aflossing van een schuld aan de Belastingdienst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is over de aard van de overmaking en dat eiseres de bewijslast draagt. Eiseres heeft WhatsApp-correspondentie overgelegd ter ondersteuning van haar stelling, maar de kantonrechter oordeelt dat deze correspondentie niet voldoende bewijs levert voor een geldleningsovereenkomst. De kantonrechter heeft eiseres de gelegenheid gegeven om verder bewijs te leveren en heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering op 13 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9587185 \ CV EXPL 21-8457
Uitspraakdatum: 15 juni 2022
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
procederend in persoon
(voormalige gemachtigde: mr. [naam] van Incassocenter B.V., heeft zich onttrokken bij brief van 28 maart 2022)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S. Faber
De zaak in het kort
In deze zaak vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.312,- (met nevenvorderingen). Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat zij dit bedrag op 7 mei 2021 aan [gedaagde] heeft geleend en dat [gedaagde] dit ondanks aanmaningen niet heeft terugbetaald. [gedaagde] voert als verweer aan dat geen sprake is van een geldlening, maar van een schenking. De kantonrechter stelt [eiseres] in de gelegenheid te bewijzen dat het op 7 mei 2021 aan [gedaagde] overgemaakte bedrag van € 1.312,- een geldlening betreft.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 22 november 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De vordering

2.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.559,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en met de proceskosten (met de wettelijke rente daarover).
2.2.
Zij legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.
2.3.
[eiseres] heeft op 7 mei 2021 een bedrag van € 1.312,- aan [gedaagde] geleend. Op 30 juli 2021 dan wel (in ieder geval) op 19 augustus 2021 heeft [eiseres] het uitgeleende bedrag opgeëist. Op grond van artikel 7:129e van het Burgerlijk Wetboek had het bedrag dus op 10 september 2021 respectievelijk 30 september 2021 terugbetaald moeten zijn. Ondanks aanmaningen is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan. Hierdoor is [gedaagde] ook de wettelijke rente (tot dagvaarding berekend op € 8,91) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 238,13 inclusief btw) verschuldigd.

3.Het verweer

3.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert hiertoe – samengevat – het volgende aan.
3.2.
[eiseres] heeft geen geld aan [gedaagde] geleend. Weliswaar heeft [eiseres] op 7 mei 2021 een bedrag van € 1.312,- aan [gedaagde] overgemaakt, maar dit was een gift ter aflossing van een schuld van [gedaagde] aan de Belastingdienst. Wegens een dramatisch verlopen beschermingsbewind had [gedaagde] namelijk te maken met diverse terugvorderingen van de Belastingdienst en [eiseres] heeft haar als goede vriendin willen helpen. Tijdens een ruzie tussen partijen op 19 augustus 2021 heeft [eiseres] zich opeens - ten onrechte - op het standpunt gesteld dat het geschonken bedrag moest worden terugbetaald.

4.De beoordeling

4.1.
Uit het bij de dagvaarding overgelegde rekeningafschrift van 6 juni 2021 blijkt dat [eiseres] op 7 mei 2021 een bedrag van € 1.312,- aan [gedaagde] heeft overgemaakt onder de vermelding ‘Belastingdienst’. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Zij zijn het er echter niet over eens of deze overmaking een lening of een schenking betrof.
4.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat [eiseres] haar het geld heeft geleend. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op [eiseres] de bewijslast met betrekking tot het bestaan van de door haar gestelde geldleningsovereenkomst. Zij beroept zich immers op het rechtsgevolg van die overeenkomst, namelijk de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] .
4.3.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij het betreffende bedrag aan [gedaagde] heeft geleend, heeft [eiseres] onder meer WhatsApp-correspondentie tussen partijen van 19 augustus 2021 overgelegd. Blijkens deze WhatsApp-correspondentie heeft [eiseres] op 19 augustus 2021 (nadat [gedaagde] een nare opmerking over haar vriend had gemaakt) om 16:40:28 uur geschreven:
‘Zo en nu ben ik klaar met jou! Geld terug sleutel terug.’Dat [eiseres] het geld eerder dan op 19 augustus 2021 heeft opgeëist is uit niets gebleken.
4.4.
Uit die WhatsApp-correspondentie blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen partijen (en evenmin dat sprake is van een gift). [eiseres] heeft in dit verband naar voren gebracht dat [gedaagde] , nadat [eiseres] (om 16:40:59 uur) had geschreven
´Zal me bankrekening sturen naar je’, (om 16:41:17 uur) heeft geantwoord
‘Moest je bij [voornaam] doen’en dat [gedaagde] vervolgens, in reactie op het bericht van [eiseres] (van 17:06:25 uur)
‘Niet vergeten te storten hè’(om 17:06:41 uur) heeft geantwoord
‘Moest je tegen [voornaam] zeggen’. Daarbij heeft [eiseres] er op gewezen dat [voornaam] een oude vriend van haar is aan wie zij geld had geleend en van wie zij een deel van het geld nooit heeft teruggekregen. Voor zover [eiseres] daarmee bedoelt te stellen dat daarmee is aangetoond dat [gedaagde] het in deze procedure aan de orde zijnde bedrag van [eiseres] heeft geleend, deelt de kantonrechter dat standpunt niet.
4.5.
Ook heeft [eiseres] WhatsApp-correspondentie overgelegd tussen [eiseres] en een vriendin en haar oud-werkgever. Ook met deze correspondentie is niet aangetoond dat sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen partijen. Hieruit blijkt slechts dat [eiseres] zelf heeft verteld dat [gedaagde] haar nog € 1.350,- moet terugbetalen (zie het WhatsApp-bericht van 19 augustus 2021 14.36 uur, productie 12 bij repliek) en dat [eiseres] een incassobureau heeft ingeschakeld (zie het WhatsApp-bericht van 22 september 2021 12:06 uur, productie 14 bij repliek).
4.6.
Met de door [eiseres] als producties 1 en 2 bij repliek overgelegde betalingsoverzichten van (volgens [eiseres] ) eerder aan [gedaagde] geleende bedragen is evenmin aangetoond dat in het nu aan de orde zijnde geval ook sprake is van een geldlening.
4.7.
Gelet op het bovenstaande is de grondslag van de vordering (vooralsnog) niet komen vast te staan. Hierom zal [eiseres] , overeenkomstig haar bewijsaanbod, in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat het op 7 mei 2021 aan [gedaagde] overgemaakte bedrag een geldlening betreft.
4.8.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [eiseres] toe tot bewijs van haar stelling dat het op 7 mei 2021 aan [gedaagde] overgemaakte bedrag van € 1.312,- een geldlening betreft;
5.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van
woensdag 13 juli 2022 te 10.00 uur;
5.3.
wanneer [eiseres] voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
5.4.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van [eiseres] wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter