ECLI:NL:RBNHO:2022:5928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
C/15/326396 / HA ZA 22-200
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid rechtbank en verwijzing naar bevoegde rechter in geschil over geldleningsovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, is er een incident aanhangig gemaakt door Vastgoedplan Nederland B.V. waarin zij de rechtbank verzoekt zich onbevoegd te verklaren. Dit verzoek is gebaseerd op een geldleningsovereenkomst tussen de partijen, waarin is vastgelegd dat geschillen voortvloeiend uit deze overeenkomst bij uitsluiting door de bevoegde rechter in Breda moeten worden berecht. De eiser, Horeca Exploitatie B.V., heeft in het incident verweer gevoerd en betoogd dat de onbevoegdheidsexceptie niet vóór alle weren is ingeroepen, zoals vereist door artikel 110 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft vastgesteld dat Vastgoedplan de onbevoegdheidsexceptie tijdig heeft ingeroepen in haar eerste processtuk. De rechtbank concludeert dat de vordering van de eiser is gebaseerd op de geldleningsovereenkomst en dat de overeenkomst een forumkeuzebeding bevat. Hierdoor is de rechtbank Noord-Holland niet bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Vastgoedplan toegewezen en zich onbevoegd verklaard. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor verdere behandeling. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van het bevoegdheidsincident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/326396 / HA ZA 22-200
Vonnis in incident van 22 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] HORECA EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. M.H. den Otter te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOEDPLAN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. M.J.G. Stork te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en Vastgoedplan genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv
  • de exceptie van onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord in het incident houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv tevens verzoek mondelinge behandeling van het incident ex artikel 87 Rv van de zijde van Vastgoedplan
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van de zijde van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident.

2.Het geschil in het bevoegdheidsincident

2.1.
Vastgoedplan vordert dat de rechtbank Noord-Holland zich onbevoegd verklaart, omdat partijen op grond van artikel 108 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bij uitsluiting een bevoegde rechter hebben aangewezen. Volgens Vastgoedplan is evident dat het geschil voortvloeit uit de geldleningsovereenkomst, omdat [eiser] bij provisionele vordering nakoming van de geldleningsovereenkomst vordert door betaling van de rente. In de geldleningsovereenkomst is in artikel 8 het volgende overeengekomen: ‘
Geschillen voortvloeiend uit deze overeenkomst zullen bij uitsluiting worden berecht door de te Breda bevoegde rechter’.
2.2.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het opgeworpen bevoegdheidsincident, omdat het niet vóór alle weren is gevoerd zoals artikel 110 Rv eist.
Vastgoedplan stelt voorwaardelijk en subsidiair dat voor het geval dat de geldleningsovereenkomst tussen de procespartijen van toepassing zou zijn, deze rechtbank op grond van het forumkeuzebeding niet bevoegd is van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. Aangezien dit verweer pas aan de orde kan komen nadat de rechtbank heeft geoordeeld over de vraag of Vastgoedplan aan de geldleningsovereenkomst is gebonden, is de bevoegdheidsexceptie niet vóór alle weren gevoerd, aldus [eiser].
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

3.1.
Op grond van artikel 110 Rv dient het verweer dat de rechtbank onbevoegd is te worden gevoerd ‘vóór alle weren’. Dit betekent dat gedaagde de onbevoegdheid moet inroepen in de eerste door hem genomen schriftelijke conclusie. Het is daarbij niet nodig dat in de conclusie de exceptie letterlijk als eerste, voor de overige weren, is opgenomen; het is voldoende wanneer het eerste processtuk het beroep op de exceptie bevat.
3.2.
Vast staat dat Vastgoedplan de onbevoegdheidsexceptie heeft ingeroepen in haar eerste processtuk. In beginsel heeft zij de onbevoegdheid dan ook tijdig, vóór alle weren, gevoerd. Dit kan anders zijn wanneer Vastgoedplan haar exceptie van onbevoegdheid voorwaardelijk en/of subsidiair heeft ingeroepen. Anders dan [eiser] betoogt is hiervan geen sprake. Vastgoedplan stelt immers dat de rechtbank Breda bevoegd is, omdat [eiser] betaling van boeterente vordert die gebaseerd is op de geldleningsovereenkomst met daarin een forumkeuzebeding. Dat Vastgoedplan daarnaast bij conclusie van antwoord in het incident houdende provisionele vordering ook formeel- en inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de door [eiser] ingestelde provisionele vordering brengt niet met zich mee dat de onbevoegdheidsexceptie voorwaardelijk is ingesteld. Of Vastgoedplan gehouden is aan hetgeen is overeengekomen in de geldleningsovereenkomst zal in de hoofdzaak moeten worden vastgesteld. Dit is een inhoudelijk verweer van Vastgoedplan dat in de beoordeling in dit bevoegdheidsincident buiten beschouwing blijft.
3.3.
Niet in geschil is dat de vordering van [eiser] is gebaseerd op de geldleningsovereenkomst. In artikel 8 van de geldleningsovereenkomst is bepaald dat geschillen die voortvloeien uit die geldleningsovereenkomst bij uitsluiting worden berecht door de te Breda bevoegde rechter. Dit betekent dat deze rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen en zich onbevoegd zal verklaren.
3.4.
Gelet op het voorgaande wordt de incidentele vordering toegewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het bevoegdheidsincident veroordeeld.

4.Het incident houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv

4.1.
Omdat deze rechtbank onbevoegd is van de vorderingen kennis te nemen, zal de geplande mondelinge behandeling in het incident houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv op 15 juli 2022 geen doorgang vinden. De zaak zal worden verwezen naar de stand waarin zij zich bevindt. De zaak zal bij de rechtbank Zeeland-West Brabant op de rol komen voor beraad voor een mondelinge behandeling in het incident houdende provisionele vordering.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in het incident houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv en de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het bevoegdheidsincident, aan de zijde van Vastgoedplan tot op heden begroot op € 563,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv en de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, sectie Handel,
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 juli 2022voor beraad voor een mondelinge behandeling in het incident houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589