ECLI:NL:RBNHO:2022:593

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
haa 21/1354
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard. Eiseres had haar bijstandsuitkering beëindigd zien worden per 1 september 2020, na een besluit van verweerder. Dit besluit werd door eiseres bestreden, omdat zij meende dat zij in vertrouwen had gehandeld op basis van informatie van haar bijstandsconsulent, de heer [naam 3]. Eiseres had in overleg met deze consulent besloten om een kappersopleiding te volgen, met de veronderstelling dat zij haar uitkering zou behouden. Verweerder stelde echter dat er geen vertrouwen was gewekt en dat de consulent niet in strijd met de wet had geadviseerd.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de consulent eiseres had geïnformeerd over de gevolgen van haar opleiding voor haar bijstandsuitkering. De rechtbank benadrukte dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel aannemelijk gemaakt moet worden dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan door de overheid. Aangezien de consulent niet in staat was om zijn advies te onderbouwen, concludeerde de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van eiseres gegrond.

Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten van € 2.600,- en het griffierecht van € 49,- werd door verweerder vergoed. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres moest beslissen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. de Haan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) per 1 september 2020 beëindigd.
Bij besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vooraf
1.1.
Eiseres ontvangt sinds 1 november 2019 een bijstandsuitkering.
1.2.
Bij brief van 31 augustus 2020 heeft de bewindvoerder van eiseres verweerder geïnformeerd dat eiseres in het schooljaar 2020/2021 is gestart met een kappersopleiding. De bewindvoerder gaat er volgens de brief vanuit dat eiseres deze studie kan volgen met behoud van haar bijstandsuitkering. Eiseres heeft geen startkwalificatie en door deze opleiding wil zij zich voorbereiden op de arbeidsmarkt. Volgens de brief heeft de bewindvoerder van eiseres gehoord dat in haar bijstandsdossier is vastgelegd dat zij toestemming heeft om met behoud van uitkering de opleiding te volgen. De bewindsvoerder gaat ervanuit dat dit klopt en hoort dat anders graag van verweerder.
1.3.
In reactie op de brief van de bewindvoerder heeft verweerder besloten zoals in het procesverloop is vermeld.
Het geschil
2.1.
Eiseres heeft gesteld dat verweerder ten onrechte haar bijstandsuitkering heeft beëindigd. In overleg met de bijstandsconsulent, de heer [naam 3] , heeft eiseres besloten om met behoud van uitkering een opleiding te volgen. Met een goede startkwalificatie zou zij een baan kunnen krijgen en zo uit de bijstand komen. Volgens eiseres mocht zij erop vertrouwen dat [naam 3] haar juist heeft voorgelicht. Ook heeft eiseres gesteld dat zij zich niet voor de opleiding zou hebben ingeschreven als er bij haar of de bewindvoerder enige twijfel was het behoud van haar uitkering. Eiseres kan met de studiefinanciering niet in haar levensonderhoud voorzien, ze komt maandelijks € 200,- te kort. Ook lopen haar schulden op omdat zij maximaal moet bijlenen.
2.2.
Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan volgens verweerder niet slagen. Allereerst zijn hiervoor in het procesdossier geen aanknopingspunten te vinden. Ook is niet aannemelijk dat de bijstandsconsulent eiseres in strijd met de wet zou hebben geadviseerd. Volgens verweerder is [naam 3] een deskundige op het gebied van de PW die weet dat studiefinanciering voorliggend is op een bijstandsuitkering.
De beoordeling
3.1.
Volgens vaste rechtspraak is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade of nadeel heeft ondervonden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351).
3.2.
De rechtbank overweegt dat allereerst de vraag beantwoord moet worden of de bijstandsconsulent [naam 3] , als zijnde de bevoegd ambtenaar, bij eiseres het vertrouwen heeft gewekt dat zij met behoud van uitkering een opleiding mocht volgen. De dossierstukken geven hierover geen duidelijkheid. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat [naam 3] haar in februari 2020 telefonisch heeft benaderd met de mededeling dat zij een studie moest gaan volgen of werk moest gaan zoeken. Kort daarna is eiseres bij [naam 3] op gesprek geweest en zij heeft hem in april 2020 een brief gestuurd dat zij zich bij de kappersopleiding had aangemeld. Gezien de schuldenproblematiek van eiseres en het feit dat zij onder bewind staat, acht de rechtbank het ook zeer aannemelijk dat eiseres eerst met [naam 3] heeft besproken wat het volgen van een opleiding voor haar uitkering zou betekenen. De gemachtigde van verweerder ter zitting heeft desgevraagd verklaard dat zij het dossier van eiseres niet heeft ingezien, dat zij [naam 3] niet om een verklaring heeft gevraagd en dat zij niet weet of [naam 3] nog in dienst is bij verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich zonder een verklaring van de betreffende ambtenaar niet op het standpunt kunnen stellen dat bij eiseres geen vertrouwen is gewekt. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is genomen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
3.3.
Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het besteden besluit. Gelet op de aard van de zaak ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus.
3.4.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, beide met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, beide met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. In totaal wordt € 2.600,- toegekend. Omdat het beroep gegrond is verklaard, moet verweerder aan eiseres het griffierecht van € 49,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.