In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard. Eiseres had haar bijstandsuitkering beëindigd zien worden per 1 september 2020, na een besluit van verweerder. Dit besluit werd door eiseres bestreden, omdat zij meende dat zij in vertrouwen had gehandeld op basis van informatie van haar bijstandsconsulent, de heer [naam 3]. Eiseres had in overleg met deze consulent besloten om een kappersopleiding te volgen, met de veronderstelling dat zij haar uitkering zou behouden. Verweerder stelde echter dat er geen vertrouwen was gewekt en dat de consulent niet in strijd met de wet had geadviseerd.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de consulent eiseres had geïnformeerd over de gevolgen van haar opleiding voor haar bijstandsuitkering. De rechtbank benadrukte dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel aannemelijk gemaakt moet worden dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan door de overheid. Aangezien de consulent niet in staat was om zijn advies te onderbouwen, concludeerde de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van eiseres gegrond.
Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten van € 2.600,- en het griffierecht van € 49,- werd door verweerder vergoed. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres moest beslissen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.