ECLI:NL:RBNHO:2022:5944

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9393130 \ CV EXPL 21-5606
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappij

In deze bodemzaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Lot Polish Airlines vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht van Tbilisi naar Amsterdam op 9 juni 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet voldoende maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op compensatie, omdat de vertraging niet te wijten was aan buitengewone omstandigheden. De vordering tot betaling van € 800,00 per passagier is toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief, en zijn de proceskosten voor de vervoerder. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om voldoende reservetijd in te plannen om passagiers te beschermen tegen de gevolgen van vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9393130 \ CV EXPL 21-5606
Uitspraakdatum: 6 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],wonende te [plaats 1]

2. [eiser 2], wonende te [plaats 2], [plaats 3]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Lot Polish Airlines Polskie Linie Lotnicze “Lot”
gevestigd te Warschau (Polen)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde A. Rotschimmel

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 26 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Novo Alexeyevka Airport, Tbilisi (Georgië) via Frederic Chopin Airport, Warschau naar Amsterdam-Schiphol Airport op 9 juni 2019.
2.2.
De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 145,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vlucht van Tbilisi naar Warschau vijf minuten vertraging heeft opgelopen vanwege de vertraagde binnenkomst van de voorafgaande vlucht (vertragingscode 93B). Voorts is de vertrekvertraging met 20 minuten toegenomen als gevolg van het wachten op pushbacks en toestemming om de motoren van het toestel te starten (vertragingscode 89G). De vertrekvertraging is tijdens de vlucht ingelopen en bij aankomst teruggebracht naar veertien minuten. De passagiers hadden een overstaptijd van 40 minuten. De minimale overstaptijd voor de onderhavige vlucht is 35 minuten. Er was dan ook sprake van voldoende reservetijd. Gelet op de vertraging hebben de passagiers echter de aansluitende vlucht niet gehaald. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.3.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. Niet in geschil is dat de passagiers de aansluitende vlucht niet hebben kunnen halen terwijl slechts sprake was van een beperkte vertraging van veertien minuten te Warschau. Gelet op de geringe vertraging houdt dit in dat de aangehouden buffer, van vijf minuten, om de aansluitende vlucht te halen onvoldoende is. In beginsel acht de kantonrechter een buffer van minimaal 20 minuten noodzakelijk. Bij een vertraging van veertien minuten moeten de passagiers dan ook in staat zijn om de aansluitende vlucht te halen. In het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) is immers beslist dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij aangegeven dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd moet voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende voorzien in reservetijd om de vlucht van de passagiers zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van een eventuele buitengewone omstandigheid.
5.4.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 800,00. De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf 9 juni 2019.
5.5.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (en subsidiair gevorderde), te weten € 145,20 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 945,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 9 juni 2019 en over € 145,20 vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter