ECLI:NL:RBNHO:2022:5998

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
15/048191-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door handbaltrainer met meerdere minderjarige meisjes, inclusief bewijsconstructie en vordering tot opheffing van voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een handbaltrainer die beschuldigd werd van ontucht met zes minderjarige meisjes. De verdachte, geboren in 1948, heeft gedurende een periode van enkele jaren ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van de vagina van twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte een patroon van misbruik vertoonde, waarbij hij zijn machtspositie als trainer misbruikte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en een verbod om als handbaltrainer te werken. De rechtbank heeft ook de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds aanwezig waren. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegekend voor immateriële en materiële schade die de slachtoffers hadden geleden als gevolg van de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partijen te vergoeden en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/048191-21 (P)
Uitspraakdatum: 12 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juni 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Kuipers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 februari 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] te weten het (telkens):
- stoppen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] , althans vingeren van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 februari 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, met of de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- wrijven over en/of knijpen in en/of schudden met en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- wrijven over en/of drukken op en/of betasten van de vagina en/of schaamstreek en/of het
vastpakken van/trekken aan de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of
- betasten van de/het be(e)n(en) en/of de bil(len) en/of de buik van die [slachtoffer 1] ;
feit 3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, (telkens) met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het (telkens):
- stoppen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 2] , althans vingeren van die [slachtoffer 2] ;
feit 4
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- wrijven over en/of knijpen in en/of schudden met en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of
- wrijven over en/of drukken op en/of betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] en/of
- betasten van de/het be(e)n(en) en/of de bil(len) en/of de buik van die [slachtoffer 2] ;
feit 5
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 01 september 2017 te Alkmaar, althans in Nederland, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten het (telkens):
-drukken/duwen ven zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 3] ;
feit 6
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 01 september 2017 te Alkmaar, althans in Nederland, (telkens) met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- ( over en/of onder de kleding) betasten van en/of drukken op en/of knijpen in de (blote) borst(en) van die [slachtoffer 3] en/of
- ( onder de kleding) betasten van en/of drukken in/op de lie(s)(zen) van die [slachtoffer 3] en/of
- ( over en/of onder de kleding) betasten van en/of drukken op de schaamlip(pen) en/of de
schaamstreek en/of de vagina van die [slachtoffer 3] ;
feit 7
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 30 november 2020 te Alkmaar, althans in Nederland, (telkens) met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- die [slachtoffer 4] (op verzoek) haar topje laten uitdoen en/of (vervolgens) kijken naar de (blote) borst(en) van die [slachtoffer 4] en/of
- ( over de kleding) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 4] ;
feit 8
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2016 tot en met 31 augustus 2017 te Alkmaar, althans in Nederland, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- ( onder de kleding) betasten van en/of knijpen in de (blote) borst(en) van die [slachtoffer 5] en/of
- ( onder de kleding) betasten van en/of drukken in de lies/liezen van die [slachtoffer 5] ;
feit 9
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 04 juni 2016 tot en met 03 jun 2018 te Alkmaar, althans in Nederland, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- die [slachtoffer 6] (op verzoek) haar shirt en/of BH laten uitdoen en/of (vervolgens) met een ontbloot bovenlichaam laten trainen en/of oefeningen laten doen en/of (vervolgens) (een) bal(len) tegen haar borst(en) aangooien en/of
- ( onder de kleding) betasten van de vagina van die [slachtoffer 6] ;
feit 10
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 februari 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
telkens een afbeelding(en), te weten fotos - en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen, te weten een (mobiele) telefoon (merk Samsung S8) en/of een (mobiele) telefoon (merk Samsung S6) van seksuele gedragingen, waarbij [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken en/of waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
(op de Samsung S8)
het betasten en/of aanraken van de vulva/vagina, althans de geslachtsdelen van bovengenoemde [slachtoffer 1] (die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt)
( [jpg] , als afbeelding 11 aangeduid op pag 4 van pvb
20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022)
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door bovengenoemde [slachtoffer 1] (die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt), (waarna) door het camerastandpunt en/of de uitsnede van de foto’s nadrukkelijk de vulva/vagina, althans de geslachtsdelen, en/of borsten van die [slachtoffer 1] in beeld gebracht worden, (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
( [jpg] , als afbeelding 11 aangeduid op pag 4 van pvb
20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022, en [jpg] , als afbeelding 9 aangeduid op pag 5 van pvb 20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022)
en/of
(op de Samsung S6)
het betasten en/of aanraken van de vulva/vagina van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
( [jpg] als afbeelding 3 aangeduid op pag 6/7 van pvb 20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022)
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, (waarna) door het camerastandpunt en/of de uitsnede van de foto’s nadrukkelijk de vagina/vulva/schaamlippen, althans de geslachtsdelen, in beeld gebracht worden, (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
( [jpg] als afbeelding 4 aangeduid op pag 7 van pvb
20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit en tot partiële vrijspraak van het onder 10 ten laste gelegde feit met betrekking tot de aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen op de telefoon van het merk Samsung S6. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat de bewezenverklaarde periode dient aan te vangen in oktober 2019. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat het betasten van de billen niet bewezen kan worden en dat de bewezenverklaarde periode dient aan te vangen in augustus 2019.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat het betasten van de billen niet bewezen kan worden en dat de bewezenverklaarde periode voor de feiten 3 en 4 verkort dient te worden tot de periode van 1 januari 2021 tot 13 februari 2021.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman bepleit dat het betasten van de billen niet bewezen kan worden en dat de bewezenverklaarde periode dient aan te vangen in januari 2016.
Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman bepleit dat het betasten van de borsten niet bewezen kan worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake was een korte aanraking, tijdens een spelsituatie en de aangeefster zelf niet overtuigd was of de aanraking een seksuele strekking had. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de bewezenverklaarde periode dient aan te vangen in juli 2018 dan wel januari 2018.
Ten aanzien van feit 8 heeft de raadsman bepleit dat de periode dient te worden beperkt tot 9 maanden.
Ten aanzien van feit 9 heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Er kan geen gebruik worden gemaakt van de constructie van schakelbewijs omdat de omstandigheden waaronder het misbruik zou zijn gepleegd, te weten tijdens een massage, niet overeenkomen met de overige ten laste gelegde feiten. Als subsidiair verweer heeft de raadsman bepleit dat de bewezenverklaarde periode dient aan te vangen in juni 2017.
Ten aanzien van feit 10 heeft de raadsman vrijspraak bepleit met betrekking tot de aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen op de telefoon van het merk Samsung S6. De in de tenlastelegging vermelde afbeeldingen betreffen zogenoemde ‘thumbnails’, zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte de afbeeldingen in bezit heeft gehad. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de bewezenverklaarde periode dient te worden verkort tot één dag.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
VrijspraakPartiële vrijspraak feit 4
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de billen van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft betast, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 5
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) is binnengedrongen, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak feit 10
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder feit 10 ten laste is gelegd met betrekking tot de aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen op de telefoon van het merk Samsung S6, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Handelwijze van de verdachte
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte jegens de aangeefsters herhaaldelijk handelde volgens een vaste werkwijze.
De verdachte heeft gedurende een aantal jaren in de periode van september 2015 tot en met februari 2021 keeperstraining gegeven bij handbalvereniging [naam 1] . Hij heeft onder andere de aangeefsters getraind. De keeperstrainingen vonden voornamelijk plaats in een sporthal in Alkmaar, maar gedurende de sluiting van sportgelegenheden door de coronamaatregelen trainde hij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) ook in een zaaltje van [naam 2] in Alkmaar en een enkele keer in de woning van de verdachte. Tijdens de keeperstrainingen nam de verdachte (een aantal van) de aangeefsters apart mee naar een bankje bij de tribunes waar hij oefeningen met hen deed. Dit was uit het zicht van andere aanwezigen in de sporthal en op momenten dat de ouders van de betreffende aangeefster niet aanwezig waren bij de training. De verdachte omschrijft de oefeningen die hij met de aangeefsters deed als spierspanningsoefeningen die hoorden bij een door hem zelf ontwikkelde en alleen door hem gehanteerde succesvolle trainingsmethode. De verdachte drukte eerst met een bal op het lichaam van de aangeefster en vervolgens met zijn handen. De aangeefsters moesten tijdens deze oefening hun spieren aanspannen. De verdachte bouwde de aanrakingen geleidelijk op. Eerst over de kleding, waarbij hij drukte op de borsten, de buik, de benen, de liezen en de vagina. Vervolgens vonden de aanrakingen ook onder de kleding plaats op de blote huid. Tijdens de oefeningen vroeg de verdachte aan de aangeefsters of het pijn deed. Volgens de verdachte waren deze oefeningen nodig om aan de pijn te wennen en de pijngrens te verhogen voor het opvangen van de bal op deze lichaamsdelen. Ook nam de verdachte enkele aangeefsters alleen mee naar de kleedkamer van de sporthal. In de kleedkamer moesten die aangeefsters op verzoek van de verdachte hun T-shirt en beha uittrekken. De verdachte zou hierbij tegen hen hebben gezegd dat hij hun houding moest controleren en dat hij zo kon zien of ze recht stonden. De verdachte deed hierbij de deur van de kleedkamer op slot.
De verdachte heeft bekend dat hij een (groot) deel van de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de borsten, buik, benen, liezen en de schaamstreek. Ook het inbrengen van zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] heeft de verdachte bekend. Ter terechtzitting heeft de verdachte het inbrengen van zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 2] ontkend, na eerder bij de rechter-commissaris te hebben verklaard bij [slachtoffer 2] hetzelfde te hebben gedaan als bij [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters niet op zichzelf staan, maar op specifieke en voor het bewijs relevante onderdelen worden bevestigd door de verklaringen van de verdachte.
Verklaringen aangeefsters
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters elkaar over en weer ondersteunen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht.
[slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) heeft verklaard dat de verdachte haar tijdens de keeperstrainingen bij haar borsten heeft betast, dit zou zijn geweest om te zien of ze goed stond. Ook nam de verdachte haar alleen mee naar de kleedkamer in de sporthal. De deur van de kleedkamer werd dan afgesloten door de verdachte. In de kleedkamer moest [slachtoffer 4] op verzoek van de verdachte haar T-shirt en topje uitdoen, zodat hij kon kijken wat er nog verbeterd moest worden. De verdachte keek hierbij naar de blote borsten van [slachtoffer 4] .
[slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) heeft verklaard dat de verdachte haar tijdens de keeperstrainingen apart meenam naar de bankjes bij de tribune voor een spierspanningsoefening. [slachtoffer 5] moest dan met haar rug op het bankje gaan liggen. De verdachte drukte eerst met een bal op haar borsten, buik en liezen. Vervolgens betastte de verdachte haar met zijn handen over de kleding en vervolgens ook onder de kleding bij haar borsten en liezen.
[slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) heeft verklaard dat zij tijdens een privé keeperstraining van de verdachte mee moest naar de kleedkamer van de sporthal voor een oefening. In de kleedkamer moest [slachtoffer 6] op verzoek van de verdachte haar T-shirt en beha uittrekken en vervolgens met ontbloot bovenlichaam oefeningen uitvoeren, te weten trippelen op haar voorvoeten en heen en weer bewegen. De verdachte gooide tijdens de oefening ook een bal op haar blote borsten. De verdachte stelde tijdens de oefening de vraag of het pijn deed. Tijdens een andere privétraining had [slachtoffer 6] spierpijn en zou de verdachte haar masseren. Zij moest van hem met haar rug op een bankje gaan liggen, waar hij begon met het masseren van haar bovenbeen en haar lies en vervolgens met zijn hand in haar onderbroek naar haar vagina ging. Dat bankje bevond zich achter de tribunes in de sporthal.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte tijdens de keeperstrainingen onder meer haar borsten en vagina heeft betast. In de sporthal van [naam 1] vond dit plaats op een bankje achter de tribunes, uit het zicht van anderen en op momenten dat haar vader niet aanwezig was bij de trainingen. [slachtoffer 1] zat tijdens die momenten op het bankje. De verdachte zat achter haar en voelde onder haar T-shirt aan haar arm en gleed vervolgens door naar haar blote borsten. Ook moest [slachtoffer 1] met haar rug op het bankje gaan liggen waarbij de verdachte eerst met een bal op haar lichaam drukte. Vervolgens betastte de verdachte haar met zijn handen onder haar kleding bij haar borsten en vagina. Tijdens het betasten van [slachtoffer 1] vroeg de verdachte aan haar of het pijn deed. De verdachte vertelde haar dat de oefeningen nodig waren om aan de pijn te wennen, voor als er tijdens een wedstrijd een bal op zou komen. Ook nam de verdachte haar mee naar de kleedkamer in de sporthal. De deur van de kleedkamer werd dan afgesloten door de verdachte. In de kleedkamer moest [slachtoffer 1] op verzoek van de verdachte haar Tshirt en beha uitdoen, zodat hij haar houding kon bekijken. Ook kwam het voor dat [slachtoffer 1] zich volledig moest ontkleden. Daarnaast is de verdachte met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] binnengedrongen. Deze handelingen vonden ook plaats toen [slachtoffer 1] met de verdachte trainde in het zaaltje in [naam 2] , dat haar ouders hadden gehuurd zodat zij tijdens de coronamaatregelen door konden gaan met trainen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij tijdens de privé keeperstrainingen in de sporthal op een bankje achter de tribune moest zitten, waarbij de verdachte met zijn hand onder haar Tshirt haar borsten betastte en met zijn hand in haar broek ging. Ook moest [slachtoffer 2] met haar rug op de bank liggen waarbij de verdachte haar betastte bij haar vagina. De verdachte maakte drukbewegingen en is met zijn vinger in haar vagina binnengedrongen.
Tijdens een training bij de verdachte thuis moest [slachtoffer 2] van de verdachte haar bovenkleding uitdoen, zodat de verdachte kon zien of zij recht stond. Daarna moest zij oefeningen doen met ontbloot bovenlichaam. [slachtoffer 2] moest vervolgens volledig naakt op zijn eettafel gaan liggen waarbij hij dezelfde handelingen verrichtte als op het bankje achter de tribune in de sporthal. Tijdens het betasten van [slachtoffer 2] vroeg de verdachte aan haar of het pijn deed. De verdachte vertelde haar dat de oefeningen nodig waren om aan de pijn te wennen, voor als er tijdens het keepen een bal op zou komen.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij tijdens de keeperstrainingen in de sporthal op verzoek van de verdachte in haar hemdje moest trainen, zodat de verdachte haar lichaam beter kon zien. Het betasten van [slachtoffer 3] begon met het vasthouden onder de oksels en druk uitoefenen met zijn hand over de kleding op haar borst. [slachtoffer 3] moest hierbij haar spieren aanspannen. Op een gegeven moment moest zij van de verdachte tijdens de trainingen alleen mee naar het bankje achter de tribune voor oefeningen. Zij moest op de bank gaan liggen, waarbij hij met een bal op haar borst, buik en benen drukte en vervolgens met zijn handen op haar borst en buik drukte. Deze aanrakingen begonnen over de kleding en vervolgens ook onder de kleding aan haar borsten. Ook moest zij haar T-shirt uitdoen waarbij de verdachte naar haar borsten keek. Als de verdachte klaar was met haar bovenlichaam betastte hij haar bij haar liezen, waarbij de verdachte met zijn hand in haar broek ging. De verdachte drukte in haar lies. Dat deed de verdachte eerst over haar onderbroek en later ook in haar onderbroek. Vervolgens drukte de verdachte met zijn middelvinger tussen haar schaamlippen. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat het verdachte niet lukte om in haar vagina binnen te dringen omdat zij de spieren in haar liezen aanspande en haar benen tegen elkaar hield. De verdachte drukte dan een beetje harder om het alsnog te proberen. De verdachte vertelde haar dat de oefeningen nodig waren om aan de pijn te wennen, voor als er tijdens het keepen een bal tegen haar lichaam zou komen.
Conclusie
De rechtbank gaat naast de bekennende verklaringen van de verdachte, uit van schakelbewijs ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten op grond van de verklaringen afgelegd door de aangeefsters. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van al deze feiten op essentiële punten belangrijke overeenkomsten en kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijzen feiten. De rechtbank constateert een patroon in de handelwijze van de verdachte jegens de aangeefsters en acht zijn hiervoor beschreven handelwijze zo dominant en in het oog springend, dat de bewijsmiddelen waarin deze handelwijze tot uitdrukking komt elkaar onderling in bewijswaarde en bewijskracht versterken. De rechtbank zal daarom de verklaringen van de aangeefsters over en weer gebruiken als steunbewijs van de bewezenverklaarde feiten, met name ten aanzien van gedragingen die de verdachte ontkent (zoals het met zijn vinger meermalen binnendringen in de vagina van [slachtoffer 2] en het meermalen betasten van de naakte vagina van [slachtoffer 3] ) en voor het overige ter verdere verankering en versterking van het reeds voldoende overtuigende bewijs. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte, inhoudende dat het misbruik qua duur en intensiteit beperkter was dan door de aangeefsters is verklaard, als ongeloofwaardig terzijde. Evenmin gaat de rechtbank mee in het standpunt van de verdediging dat de aanrakingen bij de borst van [slachtoffer 4] plaatsvonden in een spelsituatie en daarmee niet in strijd waren met de sociaal-ethische norm. Nu deze aanrakingen volledig passen binnen de context van de andere handelingen van de verdachte, die overduidelijk gericht waren op het aanraken of bekijken van (onder meer) de borsten van de aangeefsters, kan niet gezegd worden dat dit slechts aanrakingen in een spelsituatie waren. Daarmee acht de rechtbank ook deze handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm.
Bewezenverklaarde periode
Voor wat betreft de bewezenverklaarde periode heeft de rechtbank de verklaringen van de aangeefsters als uitgangspunt genomen. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op de onderlinge samenhang tussen die verklaringen. In die gevallen waarin uit de verklaringen van de aangeefsters geen specifieke periode is te herleiden waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden is de rechtbank uitgegaan van de ten laste gelegde periode. De rechtbank merkt daarbij, in antwoord op de gevoerde verweren, op dat voor zover deze bewezenverklaarde periode ruimer zou zijn dan de periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden dit geen gevolgen heeft voor de weging van de ernst van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman, dat de periode waarin de ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] zouden hebben plaatsgevonden verkort dient te worden tot de periode van 1 januari 2021 tot 13 februari 2021, overweegt de rechtbank dat dat standpunt op een verkeerde lezing van de betreffende stukken van het dossier berust.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] te weten het telkens:
- stoppen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] en het vingeren van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, met of de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het telkens:
- wrijven over en knijpen in en schudden met en betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] en
- wrijven over en drukken op en betasten van de vagina en/of schaamstreek en het
vastpakken van en trekken aan de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en
- betasten van de benen en de billen en de buik van die [slachtoffer 1] ;
feit 3
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het telkens:
- stoppen/duwen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van [slachtoffer 2] , en het vingeren van die [slachtoffer 2] ;
feit 4
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het telkens:
- knijpen in en betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en
- drukken op en betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] en
- betasten van de benen en de buik van die [slachtoffer 2] ;
feit 6
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2015 tot en met 1 september 2017 te Alkmaar, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het telkens:
- over en onder de kleding betasten van en drukken op en knijpen in de (blote) borsten van die [slachtoffer 3] en
- onder de kleding betasten van en drukken in de liezen van die [slachtoffer 3] en
- over en onder de kleding betasten van en drukken op de schaamlippen en de schaamstreek van die [slachtoffer 3] ;
feit 7
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 te Alkmaar, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het telkens:
- die [slachtoffer 4] op verzoek haar topje laten uitdoen en vervolgens kijken naar de blote borsten van die [slachtoffer 4] en
- over de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer 4] ;
feit 8
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017 te Alkmaar, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het telkens:
- onder de kleding betasten van en knijpen in de blote borsten van die [slachtoffer 5] en
- onder de kleding betasten van en drukken in de liezen van die [slachtoffer 5] ;
feit 9
hij op tijdstippen in de periode van 4 juni 2016 tot en met 3 jun 2018 te Alkmaar, met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het telkens:
- die [slachtoffer 6] op verzoek haar shirt en BH laten uitdoen en vervolgens met een ontbloot bovenlichaam oefeningen laten doen en vervolgens een bal tegen haar borsten aangooien en
- onder de kleding betasten van de vagina van die [slachtoffer 6] ;
feit 10
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 18 februari 2021 te Alkmaar, afbeeldingen, te weten foto’s met een gegevensdrager, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung S8) van seksuele gedragingen, waarbij [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
(op de Samsung S8)
het betasten en/of aanraken van de vulva/vagina, van bovengenoemde [slachtoffer 1] (die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt)
( [jpg] , als afbeelding 11 aangeduid op pag 4 van pvb
20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022)
en
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door bovengenoemde [slachtoffer 1] (die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt), (waarna) door het camerastandpunt en/of de uitsnede van de foto’s nadrukkelijk de vulva/vagina en borsten van die [slachtoffer 1] in beeld gebracht worden, waarbij de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
( [jpg] , als afbeelding 11 aangeduid op pag 4 van pvb
20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022, en [jpg] , als afbeelding 9 aangeduid op pag 5 van pvb 20220615.1516.150009 dd 17 juni 2022).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 3:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
feit 2, 4, 6, 7, 8 en 9:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
feit 10:
een afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vier jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een verbod om als handbaltrainer werkzaamheden te verrichten of werkzaamheden in soortgelijke functies waarin hij contact heeft met minderjarigen, het vermijden van kinderporno en een contactverbod met de slachtoffers.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de gezondheid van de verdachte die sinds de voorlopige hechtenis iedere dag is verslechterd. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, de lage frequentie van de ontuchtige handelingen die met [slachtoffer 6] zouden hebben plaatsgevonden en de omstandigheid dat de verdachte uit zichzelf het vervaardigen van kinderpornografische foto’s van [slachtoffer 1] heeft bekend. Op grond van het voorgaande heeft de raadsman verzocht om geen langere onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als handbaltrainer gedurende een periode van een aantal jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zes minderjarige meisjes, waaronder het binnendringen met zijn vinger in de vagina bij twee slachtoffers en een poging daartoe bij een derde slachtoffer. Bij enkele slachtoffers vond het misbruik bij vrijwel iedere individuele training plaats. Dat betekent dat de frequentie, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, bij enkele meisjes soms meer dan één keer per week was. Daarnaast heeft de verdachte foto’s gemaakt van seksuele handelingen die hij verrichtte met één van de slachtoffers, waarmee hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen en het bezit van kinderpornografie. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jonge slachtoffers, die aan het begin van hun puberteit stonden en van wie het lichaam nog volop in ontwikkeling was. De verdachte, die vele malen ouder was, heeft zich hier geen enkele rekenschap van gegeven en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen lustgevoelens. Zijn verklaring dat hij hiermee geen seksuele intenties had acht de rechtbank, ook als wordt uitgegaan van de juistheid van zijn opmerkingen dat zijn handelen hem in zekere zin niet opwond, ongeloofwaardig. Hierdoor heeft de verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, in een cruciale levensfase in zeer sterke mate doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen en uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte stond bekend als een goede trainer. De slachtoffers keken tegen de verdachte op vanwege zijn staat van dienst en behaalde prestaties en zij hadden het sterke besef en gevoel dat zij van hem afhankelijk waren als het ging om hun verdere handbalcarrière. De verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van zijn machtspositie, zijn status in de ogen van de slachtoffers en het gevoel van afhankelijkheid dat hij hen had gegeven. Daarmee heeft hij keer op keer het door de slachtoffers en de ouders in hem gestelde vertrouwen ernstig geschaad. Dergelijke feiten leiden bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte sterk aan. Hoewel de verdachte de feiten deels heeft bekend en zijn spijt heeft betuigd houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van zijn handelen. Hij lijkt zich niet bewust te zijn van de gevolgen van zijn handelen voor zijn slachtoffers en heeft jegens hen geen blijk gegeven van enige empathie of medeleven. In tegendeel, ter terechtzitting heeft de verdachte zich op onthutsende en zeer ongeloofwaardige wijze geuit over [slachtoffer 1] . Zij zou hem hebben uitgedaagd en hem voortdurend hebben uitgenodigd haar te betasten op de plaatsen waar hij haar heeft aangeraakt.
Gelet op de aard, omvang en ernst van de bewezenverklaarde feiten en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, past naar het oordeel van de rechtbank daarom slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Persoon van de verdachte
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2022, blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte verslag van een zogeheten traject consult van 9 maart 2021 en de aanvulling daarop van 11 mei 2021 van N.A. Schoenmaker als psycholoog verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Hieruit komt onder meer naar voren dat ervan mag worden uitgegaan dat noch enige vorm van behandeling, noch een uitgebreider onderzoek daarnaar is geïndiceerd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 14 april 2021 van [reclasseringswerker 1] en de aanvulling daarop van 13 april 2022 van [reclasseringswerker 2] , beiden als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De reclassering schat het recidiverisico in als laag. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verbod om als handbaltrainer werkzaamheden te verrichten of werkzaamheden in soortgelijke functies waarin hij contact heeft met minderjarigen en het vermijden van kinderporno, en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De op te leggen sanctie
Namens de verdachte is gewezen op diens gezondheidsproblemen. Deze zouden in de weg staan aan oplegging van een vrijheidsstraf die tot hernieuwde vrijheidsbeneming moet leiden. Daarover is in het voorgaande overwogen dat de aard, omvang en ernst van de bewezenverklaarde feiten tot geen andere straf kunnen leiden dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Ten aanzien van de gezondheid van de verdachte is niet komen vast te staan dat deze zodanig slecht is dat hij deze straf niet zal kunnen ondergaan. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank als volgt.
Gedurende de tenuitvoerlegging staan aan de daarmee belaste autoriteiten enkele instrumenten ter beschikking om, als de gezondheidstoestand van een veroordeelde daartoe aanleiding geeft, die tenuitvoerlegging, tijdelijk dan wel definitief, stop te zetten.
De rechtbank wijst op de bevoegdheid van de minister om op de voet van de Regeling Tijdelijk Verlaten van de Inrichting strafonderbreking te verlenen voor een periode van maximaal drie maanden (artikel 34). Daaraan kunnen dringende redenen, onder meer verband houdend met de gezondheidstoestand van de veroordeelde, ten grondslag worden gelegd (artikel 37).
Daarnaast heeft een veroordeelde de mogelijkheid om gratie te verzoeken op één van de in artikel 2 van de Gratiewet genoemde gronden (gewijzigde omstandigheden waarmee de rechter die de straf oplegde geen rekening heeft kunnen houden dan wel de omstandigheid dat in redelijkheid niet langer enig met de strafrechtstoepassing verbonden doel wordt gediend). Een dergelijk verzoek heeft, gelet op de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, ingevolge artikel 6:7:2 Sv geen opschortende werking. Maar de minister kan met toepassing van artikel 6:7:4, lid 2, Sv, bijvoorbeeld in geval van een ernstig verslechterende gezondheidstoestand van de betrokkene, de opschorting van de executie bevelen.
Aldus bestaan naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarborgen om bij zich wijzigende omstandigheden eventuele gevolgen van onevenredig bezwarende aard voor de verdachte in de executiefase te voorkomen respectievelijk te beëindigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal de rechtbank aan de voorwaardelijk op te leggen straf een proeftijd verbinden van drie jaren, nu, mede gelet op de adviezen van de reclassering, niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat betekent dat niet aan het wettelijk vereiste van artikel 14b, tweede lid, Sr, voor toepassing van een langere proeftijd dan drie jaren is voldaan.
De rechtbank acht verplicht contact met de Reclassering, een verbod om als handbaltrainer werkzaamheden te verrichten of werkzaamheden in soortgelijke functies te verrichten waarin hij contact heeft met minderjarigen en een contactverbod met de slachtoffers noodzakelijk. Deze bijzondere voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De verdachte heeft kinderpornografische foto’s van [slachtoffer 1] vervaardigd tijdens het plegen van de ontuchtige handelingen met haar. Gelet op de verwevenheid tussen het onder feit 10 bewezenverklaarde vervaardigen en bezit van kinderpornografische foto’s en de onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde ontucht ziet de rechtbank geen noodzaak om het vermijden van kinderporno als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf te verbinden.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat een veroordelend vonnis waarin een aanzienlijke vrijheidsstraf is opgelegd zich niet goed verdraagt met de omstandigheid dat de verdachte de verdere behandeling van zijn strafzaak (kennelijk ervan uitgaand dat een behandeling in hoger beroep waarschijnlijk is) in vrijheid afwacht.
De raadsman heeft zich verzet tegen opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, nu enkel de aanzienlijke duur van een op te leggen vrijheidsstraf deze opheffing niet rechtvaardigt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte de bij de schorsing gestelde voorwaarden heeft nageleefd.
De rechtbank overweegt dat uit de bewezenverklaring in dit vonnis blijkt dat de ernstige bezwaren die ten grondslag zijn gelegd aan het bevel tot voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn. Het recidivegevaar, dat de grond vormt waarop het bevel is gebaseerd, bestaat nog steeds. Dit kan worden afgeleid uit de aard van en samenhang tussen de bewezenverklaarde feiten en uit de frequentie en intensiteit waarmee deze zijn gepleegd. In verband met de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank het volgende.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van de rechtbank op 31 mei 2021 geschorst. Daarbij zijn, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten pleegt, onder meer een meldplicht, het vermijden van contact met minderjarigen, een verbod om werkzaamheden als handbaltrainer of werkzaamheden in soortgelijke functies met minderjarigen te verrichten en een contactverbod met de aangeefsters, als bijzondere voorwaarden opgelegd. De rechtbank was ten tijde van die beslissing van oordeel dat door het stellen van deze voorwaarden het recidiverisico voldoende kon worden ingeperkt en heeft aldus de persoonlijke belangen van de verdachte bij invrijheidsstelling in de beoordeling betrokken.
De rechtbank overweegt dat de waarborg die artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) biedt van een andere aard is zodra de rechter in eerste aanleg vonnis heeft gewezen en daarbij de schuld van de verdachte aan de feiten die hem zijn tenlastegelegd in meer of mindere mate heeft vastgesteld. In genoemd artikel is bepaald dat vrijheidsbeneming alleen mogelijk is in bepaalde welomschreven gevallen nadat een wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd. Voor het geval dat de eerste rechter vonnis heeft gewezen stelt artikel 5, eerste lid, onder a, van het verdrag de eis dat sprake moet zijn van rechtmatige detentie op basis van een veroordeling door een daartoe bevoegde rechter.
Toepassing van vrijheidsbeneming in het kader van voorlopige hechtenis vanaf de datum waarop de rechtbank in deze zaak vonnis wijst, voldoet aan laatstgenoemde verdragseis. Dit betekent ook dat de eisen die in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zijn gesteld aan de motivering van rechterlijke beslissingen inzake voorlopige hechtenis, onder meer in zaken die tot een veroordeling van Nederland hebben geleid, na een veroordeling van de verdachte in eerste aanleg strikt genomen niet van toepassing zijn en in dat licht in elk geval dienen te worden gerelativeerd. Het EVRM, dat volgens vaste rechtspraak van het Straatsburgse hof een minimumniveau van bescherming biedt, verschaft daarom geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten voor het oordeel dat geen grond bestaat voor hernieuwde vrijheidsbeneming in de fase dat het vonnis van de eerste rechter nog niet onherroepelijk is geworden.
De rechtbank dient de opportuniteit van de toepassing van voorlopige hechtenis te beoordelen aan de hand van de in de artikelen 67 en 67a Sv genoemde gevallen en gronden. Daarbij spitst de beoordeling zich in deze zaak toe op het gewicht van de recidivegrond en op de bijdrage die de gestelde voorwaarden bij voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de beteugeling van het herhalingsgevaar kunnen leveren.
De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, de ernstige bezwaren en de recidivegrond onverkort aanwezig. Of de schorsing van de voorlopige hechtenis mag voortduren vergt een toets die in enkele opzichten afwijkt van de beoordeling door de rechter van het regelmatig namens het openbaar ministerie ingenomen standpunt dat een bestaande vorm van preventieve vrijheidsbeneming niet door middel van een schorsingsbeslissing mag worden beëindigd. De verdachte is namelijk al enige tijd in vrijheid. Dat brengt met zich dat de beoordeling of de gestelde voorwaarden toereikend zijn om de doelen, die met de aanvankelijk bevolen vrijheidsbeneming waren beoogd, te realiseren een bredere feitelijke grondslag heeft dan de enkele inschatting of het stellen van voorwaarden voldoende garanties biedt.
Niet is gebleken dat de verdachte de bij de schorsing gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd. Van de zijde van het openbaar ministerie is in elk geval geen informatie gekomen die hierop een ander licht werpt. Voorts komt betekenis toe aan het feit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst voor onbepaalde tijd. Een schorsing die zou zijn voorzien van een tijdshorizon kan de waardering van het belang van hervatting of voortzetting van de vrijheidsbeneming ook anders maken, doorgaans in het nadeel van de verdachte, doordat in die begrenzing in de tijd een andere appreciatie van de in het geding zijnde belangen besloten kan liggen die tot niet meer dan een tijdelijke onderbreking van de tenuitvoerlegging aanleiding gaf.
De rechtbank komt op grond van het één en ander tot de slotsom dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen. Het karakter van de feiten waarop de ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv, betrekking hebben is echter wel zodanig dat de rechtbank het geboden acht om het bevel en de daarop betrekking hebbende schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Dit moet bijdragen aan het voorkomen van herhaling. In dit verband zij nog opgemerkt dat de rechtbank er acht op heeft geslagen dat aan de rechter alleen de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis is opgedragen in het, zich hier niet voordoende, geval als bedoeld in artikel 72, derde lid, Sv, namelijk dat waarbij de duur van de opgelegde vrijheidsstraf de tijd die is doorgebracht in preventieve hechtenis niet overschrijdt. In zoverre bestaan geen contra-indicaties voor de te geven afwijzende beslissing op de vordering van de officier van justitie, onder handhaving van het bevel tot voorlopige hechtenis en de gestelde schorsingsvoorwaarden. De vordering zal worden afgewezen.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de op de beslaglijst onder 1 vermelde mobiele telefoon (Samsung S8), dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 10 bewezen verklaarde feit, te weten het vervaardigen en het bezit van kinderporno, met betrekking tot dat voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de op de beslaglijst onder 2 vermelde mobiele telefoon (Samsung S6), dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten waarvan hij wordt verdacht. Op de mobiele telefoon is kinderpornografisch materiaal in de vorm van zogeheten Thumbnails aangetroffen. De mobiele telefoon behoorde de verdachte toe en hij heeft deze op enig moment in bruikleen gegeven aan [naam 3] . Dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
Namens benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 10 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 6.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 15.000,- rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2 en 10 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2 en 10 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht en maken van kinderpornografie] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 2]
Namens benadeelde partij [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 4.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 15.000,- rechtstreeks voortvloeit uit de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[moeder slachtoffer 2] (moeder [slachtoffer 2] )
Namens benadeelde partij [moeder slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 23.014,34 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (verplaatste schade)
van € 5.514,34 en immateriële schade (affectieschade) van € 17.500,- die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- € 231,84 reiskosten in verband met het bezoeken van medische instanties door [slachtoffer 2] ;
- € 537,50 medische kosten voor psychische ondersteuning van [moeder slachtoffer 2] ;
- € 3.285,- gederfde inkomsten over de periode 6 mei 2021 tot januari 2022 in verband met de zorg voor [slachtoffer 2] ;
- € 1.460,- gederfde inkomsten over de periode 7 mei 2022 tot 31 augustus 2022 in verband met de zorg voor [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige gevorderde schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu op dit moment niet kan worden vastgesteld of het letsel dat [slachtoffer 2] aan het tenlastegelegde zou hebben overgehouden “blijvend” van aard is en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
Verplaatste schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten en de kosten voor gederfde inkomsten over de periode van 6 mei 2021 tot januari 2022 kunnen worden toegewezen ten behoeve van [slachtoffer 2] , als verplaatste schade. Dit zijn kosten die door haar moeder zijn gemaakt ten behoeve van [slachtoffer 2] en die zij, als zij deze kosten zelf zou hebben gemaakt, had kunnen vorderen. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag ter hoogte van € 3.516,84 daarom toe, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten ligt dit anders, nu dit ziet op vergoeding voor psychische ondersteuning van de moeder van [slachtoffer 2] . Deze kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekenmerkt als verplaatste schade ten behoeve van [slachtoffer 2] . Het gaat om schade die geacht moet worden te zijn geleden door de moeder van [slachtoffer 2] en die niet is geleden door laatstgenoemde zelf. Dat betekent dat deze schade ook niet kan worden verplaatst naar de moeder van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van de gevorderde gederfde inkomsten over de periode van 7 mei 2022 tot 31 augustus 2022 zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze kosten betreffen deels toekomstige schade en zijn op dit moment onvoldoende bepaalbaar. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Affectieschade
De naasten van het slachtoffer kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding van affectieschade bij ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer. Dit letsel moet het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Uit de stukken is gebleken dat [slachtoffer 2] als gevolg van het seksueel misbruik psychische klachten heeft ondervonden, waaronder PTSS. Hoewel de benadeelde partij als moeder van [slachtoffer 2] tot de kring van tot schadevergoeding gerechtigden hoort, is thans geen sprake van een medische eindtoestand, zodat de rechtbank op basis van de stukken op dit moment niet kan vaststellen dat sprake is van blijvend letsel. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van affectieschade.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 3]
Namens benadeelde partij [slachtoffer 3] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 55.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 35.000,-) en immateriële schade (€ 20.000,-) die zij als gevolg van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit twee jaar studievertraging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde schade voor studievertraging in het schooljaar 2017/2018 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu het rechtstreekse verband tussen de studievertraging en het tenlastegelegde onvoldoende is onderbouwd en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Ten aanzien van de gevorderde schade voor studievertraging in het schooljaar 2020/2021 heeft de raadsman verzocht om de vordering te matigen tot de helft van het gevorderde bedrag, te weten € 9.075,-. De benadeelde partij heeft immers niet een volledig schooljaar studievertraging opgelopen.
De raadsman heeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 4.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 18.150,- wegens studievertraging in het schooljaar 2021/2022 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 6 bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 12.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen.
In het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 4]
Namens benadeelde partij [slachtoffer 4] is een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 7 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 2.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 2.500,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 7 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 7 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 5]
Namens benadeelde partij [slachtoffer 5] is een vordering tot schadevergoeding van € 7.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 8 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 2.500,-.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 5.000,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 8 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 7 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 6]
Namens benadeelde partij [slachtoffer 6] is een vordering tot schadevergoeding van € 46.035,24 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 39.035,24) en immateriële schade (€ 7.000,-) die zij als gevolg van het onder 9 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- € 358,20 reiskosten;
- € 1.235,- kosten EMDR therapie;
- € 299,54 eigen risico zorgverzekering;
- € 35.775,- kosten studievertraging;
- € 1.340,50 kosten huiswerkbegeleiding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde kosten voor huiswerkbegeleiding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde schade wegens studievertraging heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu het rechtstreekse verband tussen de studievertraging en het tenlastegelegde onvoldoende is onderbouwd en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld de gevorderde schade wegens studievertraging beperkt dient te worden tot één schooljaar.
De raadsman heeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 3.500,-.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen. De rechtbank kan niet vaststellen of en zo ja in welke mate de gestelde schade is veroorzaakt door het in deze zaak bewezenverklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 9 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 9 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr kan bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat worden bepaald dat gijzeling wordt toegepast. Deze vervangende vrijheidsstraf mag in het geval van samenloop als bedoeld in de artikelen 57 en 58 Sr, ingevolge artikel 60a Sr in verbinding met artikel 24c, derde lid, Sr, ten hoogste 365 dagen bedragen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen, de duur van de gijzeling bepalen zodanig dat het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 240b, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
  • De verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres] en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • De verdachte verricht geen (ook niet vrijwillige) werkzaamheden als handbaltrainer of werkzaamheden in soortgelijke functies waarin hij contact heeft met minderjarige kinderen, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de hierna te noemen personen, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
o [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
o [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
o [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
o [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
o [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
o [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
1. telefoontoestel
goednummer: 1236556, Samsung
2. telefoontoestel
goednummer: 1251826, wit, merk: Samsung
[slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 15.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
18 februari 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
74 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
18 februari 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
geleden schade tot een bedrag van
€ 15.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
18 februari 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
74 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
18 februari 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[moeder slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.516,84, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
18 februari 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan [moeder slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[moeder slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.516,84, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
18 februari 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 30.150,-, bestaande uit € 18.150,- als vergoeding voor de materiële en € 12.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
1 september 2017tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 30.150,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
148 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 september 2017tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
31 december 2018tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 4]
de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
31 december 2018tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
31 augustus 2017tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
31 augustus 2017tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.500,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
3 juni 2018tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 6]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 juni 2018tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst afde vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, onder handhaving van het bevel tot voorlopige hechtenis en de gestelde schorsingsvoorwaarden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
mr. Dommershuijzen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.