ECLI:NL:RBNHO:2022:6184

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
C/15/313365 / HA ZA 21-94
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onttrekken van grondwater en aansprakelijkheid bij funderingsschade

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] c.s. en FUNDERINGSHERSTEL HOLLAND B.V. over schade aan een woning als gevolg van het onttrekken van grondwater. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade voor 70% aan de gedaagde partij kan worden toegerekend en voor 30% aan de eisers. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Dijkslag, hebben schadevergoeding gevorderd voor herstelkosten die voortvloeien uit de schade aan hun woning. De rechtbank heeft de vordering van de eisers toegewezen voor een bedrag van € 18.979,03, inclusief btw, en heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 27 mei 2020. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisers begroot op € 2.840,39 en de gedaagde partij veroordeeld in deze kosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij onvoldoende onderbouwd heeft dat de schade geheel aan de eisers zelf moet worden toegerekend. De rechtbank heeft het verzoek van de gedaagde partij om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er al voldoende informatie beschikbaar was om de zaak te beoordelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/313365 / HA ZA 21-94
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. F. Dijkslag te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FUNDERINGSHERSTEL HOLLAND B.V.,
gevestigd te Uithoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A. Knol te Assendelft.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en FH Holland genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022
  • de akte van [eiser 1] c.s.
  • de antwoordakte van FH Holland.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade aan de woning van [eiser 1] c.s. hebben bijgedragen. Ook mocht [eiser 1] c.s. haar vordering met facturen en specificaties nader onderbouwen. Op grond van wat partijen naar voren hebben gebracht, gaat de rechtbank bij de verdere beoordeling uit van een toerekening van de schade voor 70% aan FH Holland en voor 30% aan [eiser 1] c.s. Gelet op de nadere onderbouwing door [eiser 1] c.s. en de gemotiveerde betwisting daarvan door FH Holland,
is de vordering van [eiser 1] c.s. van de herstelkosten toewijsbaar voor een bedrag van 70% x € 27.112,90 = € 18.979,03 incl. btw.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Voor zover partijen in hun (antwoord)akten nadere beschouwingen hebben gewijd aan wat in dat vonnis zonder voorbehoud is overwogen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Haar is niet gebleken dat een eerdere door haar gegeven eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
Verhouding aansprakelijkheid en eigen schuld
3.2.
Partijen zijn in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de mate waarin de aan ieder toe te rekenen - in r.o. 5.17 van het tussenvonnis genoemde - omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Partijen dienden daarbij als uitgangspunt te nemen dat de schade voor tenminste 70% aan FH Holland kan worden toegerekend.
3.3.
[eiser 1] c.s. stelt dat de haar toe te rekenen omstandigheden niet of nauwelijks aan de schade hebben bijgedragen en dat van eigen schuld daarom geen of nauwelijks sprake is. Zo er al een verband is tussen de schade en het verschil in zakkingsgedrag tussen de hoofd- en achterbouw, ziet dit verband slechts op een zeer beperkt deel van de schade, te weten de schade op de aansluiting achteraanbouw-hoofdgebouw. Ook voor de niet gelijkmatige belasting geldt dat – zo er al een verband is met de schade – dit slechts ziet op een gedeelte van de schade. Verder geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden en in de periode daarna geen schade is opgetreden, hetgeen volgens [eiser 1] c.s. onderstreept dat voormelde omstandigheden niet hebben bijgedragen aan de schade. Ten slotte stelt [eiser 1] c.s. zich op het standpunt dat de schade (geheel) voor rekening van FH Holland komt, omdat zij zich bewust was van het risico en niet had kunnen volstaan met een oppervlakkige nulmeting. De schade had beperkt kunnen worden als FH Holland vooraf voldoende onderzoek had gedaan of het werk had opgeschort na signalen van schade aan de woning tijdens de werkzaamheden. In dat geval had [eiser 1] c.s. zelf onderzoek kunnen (laten) doen en provisionele voorzieningen kunnen treffen en had FH Holland de retourbemaling moeten inschakelen, aldus [eiser 1] c.s.
3.4.
FH Holland herhaalt haar eerdere standpunt dat de schade geheel aan [eiser 1] c.s. zelf moet worden toegerekend. Zij voert daarnaast aan dat voor wat betreft de mate van toerekening een onderscheid moet worden gemaakt in de diverse geclaimde schadeposten. De schade aan voor- en achtergevel (minimaal 6 tot 10 meter daar vandaan) kan in het geheel niet in verband worden gebracht met de grondwaterdaling en het feit dat de opwaartse druk onder de kelder is weggevallen. In elk geval bestaat er geen grond voor een aanpassing van de verdeling van aansprakelijkheid in de zin dat het aandeel van FH Holland daarin méér zou moeten zijn dan 70%, omdat de schade feitelijk niet toe te rekenen is aan de tijdelijke kortstondige grondwaterdaling, maar geheel aan de fundering, aldus FH Holland.
3.5.
Gelet op de standpunten van partijen, meent ieder van hen dat de schade in beginsel geheel aan de ander moet worden toegerekend. De rechtbank heeft echter vooropgesteld dat voldoende is komen vast te staan dat de schade hoofdzakelijk het gevolg is van het onttrekken van grondwater.
Daarbij kan de schade verergerd of vergroot zijn door de in r.o. 5.12 van het tussenvonnis genoemde eigenschappen van de fundering.
3.6.
De rechtbank kan het standpunt van FH Holland niet volgen dat de schade aan voor- en achtergevel (minimaal 6 tot 10 meter daar vandaan) in het geheel niet in verband kan worden gebracht met de grondwaterdaling en wegvallen van de opwaartse druk onder de kelder. FH Holland gaat daarmee voorbij aan de tussenconclusie van de rechtbank in r.o. 5.12 van het tussenvonnis.
Evenmin volgt de rechtbank het standpunt van FH Holland dat uit het advies van [betrokkene 1] van 13 februari 2020 volgt dat het verschil in zakkingsgedrag tussen het hoofd- en bijgebouw de echte oorzaak is en dat een daling van het grondwater dit zakkingsproces iets heeft versneld, maar dat dit uiteindelijk toch zou plaatsvinden. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in r.o. 5.8 van het tussenvonnis.
3.7.
Ook [eiser 1] c.s. gaat met haar lezing van het advies van [betrokkene 1] voorbij aan de overwegingen van de rechtbank in r.o. 5.8 tot en met 5.10 en de tussenconclusie in r.o. 5.12 van het tussenvonnis. [eiser 1] c.s. heeft daarnaast haar standpunt dat het verschil in zakkingsgedrag slechts op een zeer beperkt deel van de schade ziet, niet nader gespecificeerd. Zij heeft alleen aangevoerd dat dit slechts de schade op de aansluiting achteraanbouw-hoofdgebouw is, zonder dat zij dit specificeert door de daaraan verbonden herstelkosten te noemen. Datzelfde geldt voor de schade door de niet gelijkmatige belasting. Voor zover [eiser 1] c.s. zich er op beroept dat zij niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft kunnen voldoen door provisionele voorzieningen te treffen, geldt het volgende. Hoewel kennis vooraf over de fundering van de woning mogelijk tot een andere werkwijze zoals het gebruik van retourbemaling had geleid, heeft [eiser 1] c.s. niet onderbouwd op grond waarvan FH Holland vooraf méér dan een nulmeting had moeten doen. Ook valt niet in te zien hoe onderzoek van FH Holland bij had kunnen dragen aan de kennis die [eiser 1] c.s. zelf al had of behoorde te hebben over de fundering van de (eigen) woning. Daarnaast heeft [eiser 1] c.s. niet onderbouwd welke voorzieningen zij had willen treffen voorafgaand aan de werkzaamheden of na haar verzoek op 6 oktober 2019 om het werk stil te leggen. Daarom is niet komen vast te staan dat [eiser 1] c.s. de schade had kunnen beperken door voorzieningen te treffen. Hoewel ten slotte voorstelbaar is dat de schade minder groot zou zijn geweest als FH Holland na de eerste schademelding direct over was gegaan op retourbemaling, is dit niet onderzocht en doet geen van de deskundigen hierover een uitspraak. Ook heeft [eiser 1] c.s. geen schriftelijke stukken daarover overgelegd.
3.8.
Gelet op het voorgaande heeft geen van partijen voldoende onderbouwd dat en waarom de rechtbank zou moeten afwijken van haar eerdere voorlopige oordeel betreffende de toerekening van de schade. De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling dan ook uit van een toerekening van de schade voor 70% aan FH Holland en voor 30% aan [eiser 1] c.s.
Schade
3.9.
De rechtbank heeft [eiser 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om specificaties over te leggen van de aan de in r.o. 5.20 van het tussenvonnis opgesomde schade, zo mogelijk - vanwege de betwisting door FH Holland - met bijbehorende facturen. Waar [eiser 1] c.s. in haar akte andere schadeposten noemt dan bedoelde opgesomde schade, worden die posten (zoals bijvoorbeeld ‘badkamer kozijn’, ‘kitwerk badkamer’ en kitwerk keukenblok’) buiten beschouwing gelaten.
Uit de rapporten van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] valt namelijk niet af te leiden dat die schade aanzienlijk is verergerd of nieuw is (zie r.o. 5.20 van het tussenvonnis). Daarnaast is [eiser 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om facturen of ander bewijs van betaling over te leggen waaruit de herstelkosten blijken van de doorgezakte ovenkast, het ‘herstraten’ van de tuin en het opnieuw afstellen van een tuindeur en kastdeurtje.
3.10.
De schadeposten die – met inachtneming van het vorenstaande – ter beoordeling voorliggen en waarvoor [eiser 1] c.s. facturen of specificaties heeft overgelegd zijn de volgende (ex btw):
[bedrijf 1] Aannemingsbedrijf B.V.
reparatie lekkage kelder € 1.578,72
voor- en achtergevel € 4.845,45
verwijderen schoorsteen ipv herstel scheuren € 350,00
werkvoorbereiding/projectbegeleiding € 720,00
algemene kosten 7% € 691,92
winst & risico 6% € 634,58
Car-verzekering € 56,05
uitnemen, passend maken en afhangen € 610,00
definitieve reparatie scheur keldergang € 1.554,00
Schildersbedrijf [bedrijf 2]
10. herstel binnenwerk 70% € 6.160,00
10. herstel scheuren binnenwerk € 306,00
€ 209,00
12. schilderwerk achtergevel +
klein voegwerk voorgevel € 3.500,00
13. muren kamer 1 hoog € 1.526,00
13. herstel binnenwerk 30% € 2.640,00
[bedrijf 3] Meubelmaker
15. ovenkastje € 1.250,00 (incl. btw)
15. opname schade € 61,98
[bedrijf 4] Garden Life B.V.
17. straatwerk tuin € 821,00
[bedrijf 5] Timmerwerken
18. ovenkast (demonteren keukenkastjes) € 90,00
18. ovenkast (keukenkastjes bij en opnieuw
afstellen € 320,00
20. ovenkast en tuindeur (tuindeur en kast-
deurtje opnieuw afstellen) € 80,00
21. scheur beneden gangetje kelder € 90,00
3.11.
HF Holland heeft vrijwel alle posten inhoudelijk betwist. De rechtbank beschouwt de posten onder 5, 6, 7 en 16 ook als betwist, gezien de algehele betwisting van de post ‘projectbegeleiding e.d.’ van [bedrijf 1] Aannemingsbedrijf B.V. en de algehele betwisting van de posten van [bedrijf 3]. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Post 1 t/m 9 [bedrijf 1] Aannemingsbedrijf B.V.
3.12.
Ter onderbouwing van deze posten heeft [eiser 1] c.s. overgelegd:
een offerte van 28 februari 2020 van [bedrijf 1] (JMA20021) voor € 11.267,05 ex btw (hierna: de offerte [bedrijf 1]) ter zake herstel van de schade;
een prijsopgave van 8 mei 2020 van [bedrijf 1] (JMA20051) voor € 22.735,24 ex btw (hierna: prijsopgave [bedrijf 1]), waarin ook een deel regulier onderhoud van de woning is meegenomen;
facturen van [bedrijf 1] voor de eerste, tweede en derde termijn van de opdracht van 8 mei 2020 voor in totaal € 22.903,07 ex btw; het verschil met de prijsopgave van 8 mei 2020 zijn de parkeerkosten van de sloper van de schoorsteen (€ 167,83);
een factuur van [bedrijf 1] voor herstel van ‘kelder lekkage’ voor een bedrag van € 1.578,72 ex btw.
3.13.
[eiser 1] c.s. heeft met de prijsopgave [bedrijf 1] en een factuur het bedrag van de schadepost (1) ‘reparatie lekkage kelder’ (€ 1.578,72 ex btw) onderbouwd. Echter - zoals FH Holland opmerkt - verklaart [eiser 1] c.s. in de akte slechts dat deze factuur ziet op het injecteren van de kelder. Niet duidelijk is daarom of alleen het aangetaste deel van de kelder is geïnjecteerd en ook niet of de factuur ziet op herstel van de scheurvorming. De rechtbank neemt aan dat in ieder geval een deel van deze kosten zijn gemaakt naar aanleiding van de lekkage in de kelder ten tijde van de werkzaamheden van FH Holland. [eiser 1] c.s. heeft namelijk gesteld dat de kelder al in 2012/2013 is geïnjecteerd wegens optrekkend vocht en dat sindsdien de kelder helemaal droog is gebleven. Echter, na de start van de werkzaamheden van FH Holland zijn scheuren ontstaan en is lekkage in de kelder opgetreden, die [eiser 1] c.s. in november 2020 heeft laten herstellen, aldus [eiser 1] c.s. Omdat de rechtbank bij gebreke van een nadere onderbouwing niet kan beoordelen of de kosten van injecteren uitsluitend zien op de schade of dat ook onbeschadigde delen van de kelder zijn behandeld en evenmin of de kosten op herstel van scheurvorming zien, komt slechts 50% van deze schadepost voor vergoeding in aanmerking.
3.14.
Ter onderbouwing van de schadepost (2) ‘voor- en achtergevel’ (€ 4.845,45 ex btw) verwijst [eiser 1] c.s. naar de prijsopgave [bedrijf 1] onder 22.10 t/m 22.10.00.06 (‘Diverse metselwerken. Voor-/achtergevel’) en naar de factuur 1e termijn van [bedrijf 1]. De prijsopgave komt overeen met het gevorderde schadebedrag. FH Holland voert aan dat dit bedrag onbegrijpelijk is, maar motiveert dit niet, zodat dit verweer faalt. De rechtbank volgt het standpunt van FH Holland niet dat de schade aan voor- en achtergevel bij de vooropname al aanwezig was (zie r.o. 5.20 van het tussenvonnis). Echter, omdat bij de nulmeting - hoewel minimaal - wel enige scheurvorming in voor- en achtergevel is geconstateerd, is de rechtbank van oordeel dat 90% van deze schadepost voor vergoeding in aanmerking komt.
3.15.
Ter onderbouwing van de schadepost (3) ‘verwijderen schoorsteen i.p.v. herstel scheuren’ (€ 350,00 ex btw) verwijst [eiser 1] c.s. naar de offerte [bedrijf 1] onder 22.10.00.01 (‘Diverse metselwerken.’). Het verweer van FH Holland dat het een eigen keuze van [eiser 1] c.s. is om de schoorsteen te verwijderen in plaats van de scheuren in de schoorsteen te herstellen (en daarmee extra kosten te maken), slaagt. Voor zover [eiser 1] c.s. stelt dat deze kosten zien op herstel van scheuren in de schoorsteen dat bij behoud van de schoorsteen noodzakelijk zou zijn geweest, heeft zij onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat dit € 350,00 extra zou hebben gekost. Er is immers geen verschil in hoogte van post 22.10.00.01 in de offerte (waarin herstel metselwerk schoorsteen was begrepen) en post 22.10.00.01 van de prijsopgave [bedrijf 1], feitelijk onderdeel van schadepost (2). Schadepost (3) komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
3.16.
[eiser 1] c.s. vordert als schadepost (4) (5) (6) en (7) de ‘overhead’ kosten van de aannemer te weten werkvoorbereiding/projectbegeleiding (€ 720,00), algemene kosten 7% (€ 691,92), winst & risico 6% € 634,58 en Car-verzekering (€ 56,05), zoals opgenomen onder 01.04.00.01 en op pagina 5 van de offerte [bedrijf 1]. FH Holland voert hier tegen aan dat deze kosten niet betrokken moeten worden in de schadebegroting, omdat het gaat om herstel van schades en geen project is. De rechtbank volgt de redenering van FH Holland niet. Onder de kosten van herstel vallen ook de algemene kosten die de aannemer in verband met het herstel van de schade doorberekent. Bovendien vordert [eiser 1] c.s. uitsluitend de ‘overhead’ kosten die zien op het herstel van de schade en niet het deel dat ziet op het regulier onderhoud. Deze schadepost moet daarom worden vergoed, echter wel naar rato van het uiteindelijk toe te wijzen deel van de herstelkosten van [bedrijf 1] afgezet tegen het subtotaal van de offerte zonder de ‘algemene’ kosten, dus € 9.164,50 ex btw
(€ 9.884,50 - € 720,00).
3.17.
Ter onderbouwing van de schadepost (8) ‘uitnemen, passend maken en afhangen’(€ 610,00) verwijst [eiser 1] c.s. naar de offerte [bedrijf 1] onder 36.16.00.02. De rechtbank begrijpt dit zo dat [eiser 1] c.s. heeft bedoeld te verwijzen naar 3
.16.00.02, waar deze post wordt genoemd. Volgens de toelichting op de offerte gaat het om het uitnemen, passend maken en opnieuw afhangen van binnendeur slaapkamer achterzijde.
FH Holland heeft hier geen verweer op gevoerd, zodat deze schadepost voor vergoeding in aanmerking komt.
3.18.
[eiser 1] c.s. verwijst ter onderbouwing van schadepost (9) ‘definitieve reparatie scheur keldergang’ (€ 1.554,00 ex btw) naar de prijsopgave van [bedrijf 1] onder 40.20.00.06 en 40.20.00.07. Uit de omschrijving in de prijsopgave blijkt voldoende dat deze kosten te maken hebben met het herstel van de scheurvorming, zodat deze post voor vergoeding in aanmerking komt. Dat FH Holland deze kosten - zo begrijpt de rechtbank - te hoog vindt doet daar niet aan af, omdat zij niet aanvoert wat de kosten van herstel dan wel zouden moeten zijn.
3.19.
Het deel van de ‘overhead’ kosten als bedoeld in r.o. 3.16 dat voor vergoeding in aanmerking komt is – gelet op het voorgaande – :
(€ 789,36 + € 4.360,91 + € 610,00 + € 1.554,00) / € 9.164,50 = tachtig / honderdste.
Post 10 t/m 14 Schildersbedrijf [bedrijf 2]
3.20.
Ter onderbouwing van deze posten heeft [eiser 1] c.s. overgelegd:
offertes/indicaties van 12 februari 2020 (binnen- en buiten schilderwerk) en 29 mei 2020 (buitenschilderwerk) van [bedrijf 2] (hierna: offerte [bedrijf 2] februari respectievelijk mei);
twee facturen van 25 september 2020 van [bedrijf 2] voor in totaal € 8.281,00 incl. btw voor het buitenschilderwerk;
een factuur van 16 februari 2021 van [bedrijf 2] voor € 6.653,27 (ex btw) / € 7.252,07 incl. btw met verwijzing naar twee al gefactureerde termijnen van elk € 4.000,00 ex btw (hierna: factuur 16 februari ‘21);
een brief van 29 maart 2022 van [bedrijf 2] (hierna: brief 29 maart ‘22);
een factuur van 7 maart 2022 van [bedrijf 2] voor € 1.663,45 incl. btw (hierna: factuur 7 maart ’22);
de offerte [bedrijf 1].
3.21.
[eiser 1] c.s. heeft de schadepost (10) ‘herstel binnen werk 70%’ (€ 6.160,00) en schadepost (14) ‘herstel binnenwerk 30%’ (€ 2.640,00) onderbouwd met de offerte [bedrijf 2] februari, factuur 16 februari ’21 en brief 29 maart ’22. FH Holland voert aan dat - gezien de hoge bedragen die [eiser 1] c.s. heeft betaald - zij van plan was intensief onderhoud te laten plaatsvinden en dat daarom geen sprake kan zijn van schade, omdat – zo begrijpt de rechtbank – [eiser 1] c.s. die kosten hoe dan ook zou hebben gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet uit de hoogte van de kosten kan worden afgeleid. Dat [eiser 1] c.s. al van plan was om onderhoud te plegen is niet gebleken. Integendeel, [eiser 1] c.s. heeft op de zitting verklaard dat de muren in de woonkamer en serre net twee jaar daarvoor waren geschilderd. Dat [eiser 1] c.s. tegelijkertijd onderhoud heeft laten uitvoeren, staat overigens niet in de weg aan het vorderen van herstelkosten van schade. Wel moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten van herstel en onderhoud. Uitgaande van de totale kosten van de factuur 16 februari ’21 van € 14.653,27 ex btw, heeft [eiser 1] c.s. € 5.853,27 ex btw voor eigen rekening genomen. Gezien de opsomming in r.o. 5.20 van het tussenvonnis, is door de gehele woning sprake van aanzienlijke verergering of nieuwe scheurvorming. De rechtbank acht daarom de begroting van 160 uur à € 47,50 incl. materialen = € 8.800,00 ex btw voor herstel niet onaannemelijk. Immers, algemeen bekend is dat wanneer scheuren in stucwerk worden hersteld, de muur of het plafond in zijn geheel opnieuw moet worden geschilderd om kleurverschil te voorkomen. FH Holland voert aan dat de bedragen in het geheel niet redelijk zijn, maar geeft niet aan wat wel redelijk zou zijn. De schadeposten (10) en (14) komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
3.22.
[bedrijf 2] bevestigt in de brief 29 maart ’22 dat hij, in plaats van [bedrijf 1], het pleisterwerk (stucwerk) in de televisiekamer heeft hersteld. Het betreft de schadepost (11) ‘herstel scheuren binnenwerk’ (€ 306,00 en € 209,00). [eiser 1] c.s. onderbouwt dit door te verwijzen naar de begroting van deze bedragen in de offerte [bedrijf 1] onder 40.20.00.02 en 40.20.00.03. Aangezien deze kosten de rechtbank niet onredelijk voorkomen en FH Holland deze niet inhoudelijk heeft betwist, komen deze voor vergoeding in aanmerking.
3.23.
[eiser 1] c.s. stelt bij schadepost (12) dat zij voor € 2.400,00 ex btw schilderwerk aan de achtergevel en voor € 1.100,00 ex btw scheuren in de voorgevel heeft laten herstellen. Dus in totaal € 3.500,00 ex btw aan herstelkosten. Zij onderbouwt dit met de offertes [bedrijf 2] februari respectievelijk mei en de factuur van 25 september 2020. Hoewel de onderbouwing duidelijker had gekund (het is de rechtbank bijvoorbeeld niet duidelijk waarom € 2.400,00 wordt gevorderd, terwijl op de factuur € 2.270,00 staat), ziet de rechtbank aanleiding om een bedrag van € 2.270,00 ex btw voor schilderwerk aan de achtergevel toe te wijzen. [eiser 1] c.s. heeft dit met de offertes en de factuur van 25 september 2020 voldoende onderbouwd. In de offerte [bedrijf 2] februari wordt gesproken over ‘- voorgevel fijne scheuren in voegwerk plaatselijk opvullen/kitten en bijwerken in bruinrode kleur’.
[eiser 1] c.s. heeft in de akte toegelicht dat dit voor € 1.100,00 ex btw in die offerte is meegenomen. FH Holland heeft hier geen inhoudelijk gemotiveerd verweer op gevoerd. Hoewel de factuur van 25 september 2020 uitsluitend spreekt van ‘schilderwerk-‘ en ‘steigerkosten voorgevel’, ligt het voor de hand dat het herstel van de fijne scheuren in de voorgevel in dit werk is meegenomen. Mede omdat [eiser 1] c.s. onbetwist heeft aangevoerd het schilderwerk van de voorgevel voor eigen rekening te hebben genomen, terwijl dit mogelijk ook voor vergoeding in aanmerking kwam, zal een bedrag van € 1.100,00 ex btw worden toegewezen. In totaal komt daarom € 3.370,00 ex btw van schadepost (12) voor vergoeding in aanmerking.
3.24.
In verband met schadepost (13) ‘muren kamer 1 hoog’ (€ 1.526,00) heeft [eiser 1] c.s. de factuur 7 maart ’22 overgelegd. Volgens de omschrijving op de factuur betreft dit ‘het repareren van diverse werkingsscheuren aan alle wanden slaapkamer en 2x sauzen van alle wanden’. Omdat de factuur 16 februari ‘21 alleen de kamers aan de voorzijde vermeldt, neemt de rechtbank aan dat deze schadepost de slaapkamer op de eerste verdieping aan de achterzijde betreft. Aangezien deze scheurvorming niet in de opsomming van r.o. 5.20 van het tussenvonnis voorkomt, de offerte [bedrijf 2] 12 februari alleen herstel van het plafond van deze slaapkamer vermeldt en [eiser 1] c.s. deze schadepost voor het eerst bij de akte opvoert, had het op haar weg gelegen een toelichting op deze post te geven. Omdat zij dat niet heeft gedaan (een enkele verwijzing in een productie naar de nulmeting kan niet als voldoende onderbouwing worden beschouwd) en niet vast staat dat deze schade aanwezig was ten tijde van het opmaken van de rapporten van [betrokkene 2] en [betrokkene 1], komt deze post niet voor vergoeding in aanmerking.
Post 15 en 16 [bedrijf 3] Meubelmaker
3.25.
[eiser 1] c.s. vordert herstelkosten voor een ovenkastje (€ 1.250,00 incl. btw / € 1.033,06 ex btw), schadepost (15) en vergoeding van de kosten van opname schade (€ 61,98 ex btw), schadepost (16). [eiser 1] c.s. heeft daartoe een offerte van [bedrijf 3] meubelmaker van 9 februari 2020 (hierna: offerte [bedrijf 3]) en een factuur van 11 april 2020 overgelegd.
3.26.
Aangezien het doorhangen van de onderste plank van de ovenkast in de opsomming van r.o. 5.20 van het tussenvonnis is genoemd als nieuwe schade ten opzichte van de nulmeting en voor 70% causaal verband met de werkzaamheden van FH Holland wordt aangenomen, gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van FH Holland ten aanzien van het causaal verband. Dat Hanselman daar bij de nulmeting niet op heeft gelet en [eiser 1] c.s. [betrokkene 2] daar op zou hebben gewezen zijn enkel vermoedens. Evenmin slaagt het verweer dat het onbegrijpelijk is dat het herstel € 1.250,00 zou moeten kosten. In de offerte [bedrijf 3] staat namelijk:

Om de ovenkast te herstellen zal eerst de koelkast-vriezer combinatie moeten worden uitgebouwd. Daarna dient de combinatie worden gedemonteerd en verwijderd. Vervolgens kan de ovenkast worden gedemonteerd waarna ik pas de feitelijke schade kan opnemen. Omdat ik nu nog niet weet wat de omvang van deze schade is kan ik u slechts een raming geven van de kosten voor het herstellen dan wel vervangen van de ovenkast. Ik verwacht dat deze maximaal € 1.150,00 bedragen, uitgaande van uw aanbod dat ik assistentie krijg voor het uit- en inbouwen. Tevens dienen de lade- en kastfronten van de keuken opnieuw te worden gesteld.De kosten hiervoor bedragen globaal €100,-.”
Gezien deze uitleg over de begroting van de kosten van schadepost (15), komen deze de rechtbank niet onredelijk voor. Zij zullen dan ook worden toegewezen.
3.27.
Hoewel de kosten van opname schade (€ 61,98) van schadepost (16) lijken te kwalificeren als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, is dat niet vast komen te staan. [eiser 1] c.s. licht in productie 15 bij de dagvaarding deze post namelijk als volgt toe:

Offreren schade in rekening gebracht; nl. een keer onverrichter zake terug omdat hij zich niet wilde branden aan herstel scheve oven.
Gezien deze toelichting komen de kosten ook niet op een andere grond voor vergoeding in aanmerking.
Post 17 [bedrijf 4] Garden Life B.V.
3.28.
[eiser 1] c.s. onderbouwt schadepost (17) ‘straatwerk tuin‘ (€ 821,00) met een offerte van 31 januari 2020 van [bedrijf 4] Garden Life bv en een factuur van 18 december 2020. [eiser 1] c.s. heeft de kosten daarmee voldoende onderbouwd. et verHet verweer van FH Holland dat deze kosten alleen reëel zijn als een heel terras opnieuw zou worden opgehoogd, maar dat slechts het inklinken van de tuin is geconstateerd, slaagt niet. In de offerte wordt duidelijk aangegeven dat die ziet op het ‘herstraten van uw tuin wegens verzakkingen door graafwerkzaamheden bij de buren’ en ‘het leveren en verwerken van zand’. Het verweer dat de offerte niet is overgelegd en FH Holland daarom niet kan nagaan of tegels alleen maar recht zijn gelegd of dat ook zand ter ophoging is verwerkt, slaagt evenmin, omdat de offerte is overgelegd als productie 15 bij de dagvaarding.
Deze schadepost komt dus voor vergoeding in aanmerking.
Post 18 t/m 21 [bedrijf 5] Timmerwerken
3.29.
[eiser 1] c.s. heeft vier facturen van Schaft Timmerwerken overgelegd ter onderbouwing van schadeposten:
- (18) ‘ ovenkast’ (demonteren keukenkastjes) (€ 90,00)
- (19) ‘ ovenkast’ (keukenkasten bij en opnieuw afstellen) (€ 320,00)
- (20) ‘ ovenkast en tuindeur’ (tuindeur en kastdeurtje opnieuw afgesteld) (€ 80,00) en
- (21) ‘ scheur beneden gangetje kelder’ (€ 90,00).
[eiser 1] c.s. stelt dat de kosten van herstel van de ovenkast (schadepost 18, 19 en gedeeltelijk 20) provisorisch herstel betreft, maar dat het definitieve herstel nog moet plaatsvinden. Wanneer de helft van schadepost 20 aan de ovenkast wordt toegerekend, valt niet in te zien waarom [eiser 1] c.s. dit provisorische herstel heeft laten verrichten voor € 450,00 ex btw, terwijl het (definitief) herstel van de ovenkast door [bedrijf 3] is begroot op € 1.250,00 incl. btw. Gezien de hoogte van deze ‘provisorische’ kosten had het op de weg van [eiser 1] c.s. gelegen om toe te lichten waarom provisorisch herstel noodzakelijk was en niet gelijk is overgegaan tot definitief herstel door [bedrijf 3]. Deze kosten zijn daarom onvoldoende onderbouwd en komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor het repareren van de scheur in de kelder (€ 90,00) en het opnieuw afstellen van de tuindeur (een deel van € 80,00) zijn wel toewijsbaar.
De rechtbank begroot deze laatste kosten op € 40,00.
Conclusie
3.30.
Gelet op het vorenstaande komen de volgende schadeposten voor vergoeding in aanmerking:
Aanneming
  • (1) 50% x € 1.578,72 = € 789,36 ex 21% btw
  • (2) 90% x € 4.845,45 = € 4.360,91 ex 21% btw
  • (4) 80% x € 720,00 = € 576,00 ex 21% btw
  • (5) 80% x € 691,92 = € 553,54 ex 21% btw
  • (6) 80% x € 634,58 = € 507,66 ex 21% btw
  • (7) 80% x € 56,05 = € 44,84 ex 21% btw
  • (8) € 610,00 ex 21% btw
  • (9) € 1.554,00 ex 21% btw
Schilderwerk
  • (10) € 6.160,00 ex 9% btw
  • (11) € 306,00 ex 9% btw
€ 209,00 ex 9% btw
  • (12) € 3.370,00 ex 9% btw
  • (14) € 2.640,00 ex 9% btw
Meubelmaker
- (15) € 1.033,06 (15) € 1.033,06 ex 21% btw
Tuin
- (17) € 821,00 (17) € 821,00 ex 21% btw
Timmerwerk
  • (20) € 40,00 ex 21% btw
  • (21) € 90,00 ex 21 btw
dus € 10.980,37 ex 21% btw: € 13.286,25 incl. 21% btw
€ 12.685,00 ex 9% btw:
€ 13.826,65 incl. 9% btw
In totaal: € 27.112,90 incl. btw
3.31.
Gelet op het vorenstaande en het uitgangspunt dat 70% van de schade aan FH Holland en 30% aan [eiser 1] c.s. toerekenbaar is, is de vordering van [eiser 1] c.s. toewijsbaar voor een bedrag van 70% x € 27.112,90 = € 18.979,03.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten
3.32.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van verzuim, te weten vanaf 27 mei 2020, de vijftiende dag na de brief van 12 mei 2020 waarin FH Holland aansprakelijk is gesteld voor de schade en is verzocht het in die brief vermelde bedrag aan [eiser 1] c.s. te betalen. Ter zake de buitengerechtelijke kosten verwijst de rechtbank naar r.o. 5.24 en. 5.25 van het tussenvonnis.
Deskundige
3.33.
FH Holland heeft verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar het causale verband tussen de diverse schades en de (in r.o. 5.12 van het tussenvonnis genoemde) oorzaken van die schades. Deze deskundige zou ook een uitlating moeten doen over welk deel van de gemaakte kosten aan de schade is toe te rekenen. Gezien de nulmeting, de diverse al aanwezige rapporten - waarvan namens elk van partijen één en het rapport van [betrokkene 2] dat is opgesteld namens de opdrachtgever van FH Holland - en de geruime tijd die inmiddels is verstreken sinds de werkzaamheden van FH Holland plaatsvonden, heeft FH Holland onvoldoende gemotiveerd wat een derde (onafhankelijk) deskundige nog zou kunnen toevoegen. De rechtbank is gelet op het voorgaande ook voldoende in staat om de zaak zonder verdere deskundigenberichten af te doen. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten
3.34.
FH Holland zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
1.802,50(2,5 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 2.840,39
3.35.
FH Holland zal worden veroordeeld in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt FH Holland om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 18.979,03 (achttienduizend negenhonderd negenenzeventig euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 mei 2020 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt FH Holland om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 1.686,74 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid,
4.3.
veroordeelt FH Holland om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 964,79 aan buitengerechtelijke kosten ex art. 6:96 lid 2 sub c BW,
4.4.
veroordeelt FH Holland in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.840,39,
4.5.
veroordeelt FH Holland in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1621