ECLI:NL:RBNHO:2022:6224

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
C/15/299222 / HA ZA 20-87
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatiegeschil op basis van een alimentatieovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er sprake van een alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw, die eerder een affectieve relatie hebben gehad. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.B. Scheerder-Lamme, en de vrouw, aanvankelijk vertegenwoordigd door mr. L. Laus en later door mr. B. Röpcke, hebben een regeling getroffen op basis van een alimentatieovereenkomst conform boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De procedure heeft een lange aanloop gekend, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten aan te vullen, mede in het licht van de gevolgen van de Covid-19 situatie. Na verschillende zittingen en het indienen van aanvullende producties, hebben partijen op 13 juli 2022 overeenstemming bereikt over de alimentatieverplichtingen. De rechtbank heeft vervolgens op 20 juli 2022 vonnis gewezen, waarin de alimentatieverplichtingen van de man zijn vastgesteld. De man is veroordeeld om aan de vrouw een bedrag van € 1.000,- bruto per maand te betalen, met een verhoging naar € 1.500,- bruto per maand in de daaropvolgende jaren. Tevens is bepaald dat de alimentatieverplichting eindigt op 31 juli 2026 en dat de alimentatieachterstand over de maanden mei, juni en juli 2021 is vastgesteld op € 2.000,- bruto, welke in termijnen door de man aan de vrouw zal worden betaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/299222 / HA ZA 20-87
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. A.B. Scheerder-Lamme te [plaats],
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat aanvankelijk mr. L. Laus,
thans mr. B. Röpcke te Bloemendaal.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 22 april 2020 wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis in het incident ex artikel 223 Rv, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak. In de hoofdzaak zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten aan te vullen met de mogelijke consequenties die de Covid-19 situatie heeft gehad voor hun stellingen en hun stellingen desgewenst aan te passen en/of aan te vullen.
1.2.
De man heeft een akte uitlating genomen waarbij hij aanvullende producties heeft overgelegd.
1.3.
De vrouw heeft een antwoordakte tevens akte houdende producties genomen.
1.4.
Vervolgens heeft op 25 september 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In het proces-verbaal van die zitting zijn de vooraf ten behoeve van de zitting door partijen overgelegde stukken opgesomd. Verder zijn in het proces-verbaal de tijdens deze zitting door partijen gemaakte afspraken vermeld. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 1 mei 2021.
1.5.
Kort na de zitting heeft mr. Röpcke verzocht om een uitgewerkt proces-verbaal van de zitting omdat zij de zaak had overgenomen van de voormalige raadsman van de vrouw,
mr. Laus.
De rechtbank heeft een aanvullend proces-verbaal van mondelinge behandeling opgemaakt en aan partijen afgegeven.
1.6.
Na ommekomst van de in r.o. 1.4 genoemde pro forma termijn hebben partijen ieder voor zich verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling.
1.7.
Ten behoeve van die nieuwe mondelinge behandeling hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
  • een akte van de zijde van de man d.d. 2 juni 2021
  • een antwoordakte van de zijde van de vrouw d.d. 30 juni 2021.
1.8.
De geplande mondelinge behandeling op 1 november 2022 heeft geen doorgang gevonden omdat de man verhinderd was.
1.9.
Vervolgens is er opnieuw een mondelinge behandeling gepland op 18 juli 2022.
Ten behoeve van deze zitting hebben partijen nog de volgende stukken overgelegd:
  • nadere stukken van de zijde van de man (prod. A t/m N) tevens vermeerdering van eis d.d. 8 juli 2022
  • nadere stukken van de zijde van de vrouw (prod. 50 t/m 65) d.d. 8 juli 2022.
1.10.
In een B16-formulier van 13 juli 2022 heeft de man meegedeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt zodat de mondelinge behandeling geen doorgang behoeft te hebben. Hij heeft zijn eis overeenkomstig de bereikte overeenstemming gewijzigd en de rechtbank verzocht de overeenstemming vast te leggen in een vonnis.
1.11.
In een B16-formulier van 13 juli 2022 heeft de vrouw bevestigd dat partijen overeenstemming hebben bereikt op de wijze zoals vermeld door de man en eveneens verzocht om deze afspraken vast te leggen in een vonnis.
1.12.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Omdat partijen overeenstemming hebben bereikt behoeven de door hen ingenomen standpunten geen nadere beoordeling.
2.2.
De eis van de man, zoals gewijzigd en verminderd, kan worden toegewezen op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ te vermelden.
2.3.
Aangezien het geschil tussen partijen voortkomt uit de omstandigheid dat tussen hen een affectieve relatie heeft bestaan, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen:
met ingang van:
  • (jaar 1)1 augustus 2022: € 1.000,- bruto per maand,
  • (jaar 2)1 augustus 2023: € 1.500,- bruto per maand,
  • (jaar 3)1 augustus 2024: € 1.500,- bruto per maand
  • (jaar 4)1 augustus 2025: € 1.500,- bruto per maand;
3.2.
bepaalt dat de alimentatieverplichting van de man eindigt op 31juli 2026;
3.3.
stelt vast dat partijen overeengekomen zijn dat het in 3.1 en 3.2 vermelde niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van de omstandigheden, behoudens in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald en dat partijen, in afwijking van artikel 1:159 lid 3 BW, overeengekomen zijn dat de genoemde partneralimentatie kan worden gewijzigd indien zich de omstandigheid voordoet dat een van partijen (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt raakt;
3.4.
bepaalt dat de alimentatieachterstand over de maanden mei, juni en juli 2021 wordt vastgesteld op een bedrag van € 2.000,- bruto, welke achterstand in maandelijkse termijnen van € 83,33 bruto door de man aan de vrouw wordt betaald vanaf 1 augustus 2024, of zoveel eerder indien mogelijk;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155