ECLI:NL:RBNHO:2022:6288

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/15/313667 / FA RK 21-1038
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderschapsplan met betrekking tot minderjarigen

Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een echtscheidingszaak tussen een vrouw en een man, waarbij beide partijen advocaten hadden ingeschakeld. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. R. Bottenheft, en de man, vertegenwoordigd door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, hebben een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij stelden dat hun huwelijk duurzaam was ontwricht. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en het aangehechte ouderschapsplan, dat op 6 juli 2022 door partijen was ondertekend, als onderdeel van de beschikking opgenomen.

De rechtbank heeft ook de zorgregeling voor de minderjarige kinderen vastgesteld. De ouders hebben afgesproken dat de zomervakantie vanaf 2023 als volgt verdeeld zal worden: in de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw, terwijl in de even jaren de verdeling omgekeerd is. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man een bijdrage van € 131,75 per maand per kind moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding.

Verder heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw om de voortzetting van de birdnestingsregeling in de woning en om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud afgewezen, omdat deze verzoeken niet op een wettelijke grondslag konden worden gebaseerd. De rechtbank heeft de partijen aangespoord om samen tot een oplossing te komen voor de verdeling van hun gezamenlijke goederen, waaronder de echtelijke woning en andere activa. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens de echtscheiding, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/313667 / FA RK 21-1038 en C/15/325612 / FA RK 22-926
Beschikking d.d. 19 juli 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Bottenheft, gevestigd te Velsen-Zuid,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, gevestigd te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 17 februari 2021;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen op 24 september 2021;
- het formulier verdelen en verrekenen van de man, ingekomen op 24 februari 2022;
- het bericht van de vrouw, houdende een wijziging en aanvulling van haar verzoeken, met bijlagen, ingekomen op 27 juni 2022;
- het bericht van de vrouw, met bijlage, ingekomen op 27 juni 2022;
- het bericht van de man, ingekomen op 28 juni 2022;
- het bericht van de advocaat van de vrouw, met bijlage ingekomen op 4 juli 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw bijgestaan door mr. Bottenheft voornoemd en de man bijgestaan door mr. Warmerdam-Wolfs voornoemd. Tevens was ter zitting aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen zijn op 4 juli 2022 afzonderlijk van elkaar door de kinderrechter gehoord.
1.4.
Ter griffie van deze rechtbank is op 11 juli 2022 het, door partijen op 6 juli 2022 ondertekende, ouderschapsplan ingekomen.
2. De beoordeling
2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.2.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld. De rechtbank zal overeenkomstig het gewijzigde verzoek bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking. Naar aanleiding van de afspraken die partijen hebben gemaakt in het ouderschapsplan, hebben partijen hun verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling, behoudens over de verdeling van de zomervakantie, ingetrokken. Gelet op deze intrekking hoeft de rechtbank niet op deze verzoeken te beslissen. De rechtbank acht het positief en in het belang van de kinderen dat partijen er toch nog in zijn geslaagd om een door hen beiden gedragen ouderschapsplan op te stellen.
2.4.
Verdeling van de zomervakantie
2.4.1.
De vrouw verzoekt om de zomervakantie met ingang van 2023 te verdelen in die zin dat de minderjarigen in de even jaren in week 1,2 en 6 bij de man verblijven en in week 3,4 en 5 bij de vrouw. In de oneven jaren draaien de ouders dit om.
2.4.2.
De man verzoekt om de zomervakantie met ingang van 2023 te verdelen in die zin dat de minderjarigen drie aaneengesloten weken bij ieder van partijen zijn.
2.4.3.
De vrouw heeft gesteld dat dat de kinderen tot nu toe nooit langer dan een paar dagen aaneengesloten bij de man zijn geweest. Een periode van drie weken aaneengesloten vindt de vrouw daarom te lang. Volgens haar is de door haar verzochte verdeling meer in het belang van de minderjarigen.
2.4.4.
De man heeft de man aangevoerd dat hij graag een langere periode aaneengesloten op vakantie wil gaan met de kinderen en dat hij daarom wenst dat de kinderen met ingang van volgend jaar drie aaneengesloten weken bij ieder van partijen zijn.
2.4.5.
De Raad heeft ter zitting – samengevat – het volgende mondelinge advies gegeven.
Volgens de Raad is de ene verdeling niet beter dan de andere. Een middenweg zou een verdeling van tweeënhalve week om tweeënhalve week kunnen zijn, waarbij in de laatste week de reguliere zorgregeling weer ingaat. Het is duidelijk dat de rechtbank een beslissing moet nemen, omdat de ouders er niet uitkomen. Het is volgens de Raad daarbij wel belangrijk dat de ouders en de minderjarigen weten waar zij de komende jaren aan toe zijn.
2.4.6.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat partijen de zomervakantie 2022 reeds in onderling overleg hebben verdeeld. De beslissing van de rechtbank over de verdeling van de zomervakantie ziet dan ook op de zomervakanties vanaf 2023. De rechtbank verwacht dat de ouders en de kinderen dan in rustiger vaarwater zullen verkeren en gewend zijn aan een nieuwe situatie van twee aparte huishoudens. De jongste van de minderjarigen is dan inmiddels zeven jaar oud. De rechtbank ziet daarom geen beletsel voor een verdeling van de zomervakantie, waarbij de minderjarigen drie aaneengesloten weken bij iedere ouder verblijven. Bovendien zijn zij volgens het verzoek van de vrouw in de oneven jaren ook drie weken aaneengesloten bij de man. Een verdeling van de zomervakantie bij helfte is een duidelijke regeling en biedt de mogelijkheid om voor een langere periode op vakantie te gaan. Om discussie tussen partijen te voorkomen zal de rechtbank, in navolging van het advies van de Raad, bepalen dat de minderjarigen in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man zijn en de laatste drie weken bij de vrouw. In de even jaren zijn de minderjarigen de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man.
2.5.
Woning
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de birdnestingsregeling in de woning kan worden voortgezet voor de duur van zes maanden.
2.5.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat partijen hebben afgesproken dat hij de woning zal overnemen. Het verbaast de man dat de vrouw nu om het voortgezet gebruik van de woning verzoekt. Volgens de man heeft de vrouw vorig jaar zomer al verklaard dat zij binnen een paar maanden tijd over een nieuwe woning kan beschikken. De vrouw heeft bij haar moeder alles in gereedheid voor zichzelf en voor de kinderen. De hypotheekofferte van de man dreigt te verlopen en hij vindt het ook niet wenselijk om de birnestingsregeling te continueren. De man wil graag dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan het tekenen van de akte van berusting, zodat partijen de verdeling zo snel mogelijk kunnen afwikkelen.
2.5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 165 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter bepalen dat het voortgezet gebruik van een woning gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking toekomt aan één van de echtgenoten. Voor het verzoek van de vrouw om de birdnestingsregeling voort te zetten ontbreekt dan ook een wettelijke grondslag. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Ter zitting heeft de man echter wel aangeboden dat indien de vrouw binnen een week na het wijzen van de beschikking meewerkt aan ondertekening van de akte van berusting, zodat de echtscheiding onverwijld kan worden ingeschreven, de man bereid is om de birdnestingsregeling nog een periode van drie maanden voort te zetten. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw de akte van berusting binnen een week zal ondertekenen en dat de man dit aanbod gestand doet, zodat partijen er samen voor zorgen dat de vrouw niet met de minderjarigen op straat komt te staan.
2.6.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 131,75 per maand per kind.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.6.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.6.3.
Het verzoek van de vrouw met betrekking tot de partnerbijdrage is ingetrokken zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
2.7.
Verdeling
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
2.7.2.
De man heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hem voorgestelde wijze.
2.7.3.
Peildatum
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 17 februari 2021.
2.7.4.
Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
de echtelijke woning aan [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij Syntrus Achmea;
beleggingsverzekering Aegon;
bankrekeningen;
auto: [merk auto] met kenteken [kenteken] ;
inboedel;
cashgeld kluis.
2.7.5.
De rechtbank zal hierna de diverse posten behandelen. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, er geen wettelijke grondslag is voor een rechterlijke beslissing over de verdeling.
a.
de echtelijke woning aan [merk auto] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij Syntrus Achmea
2.7.6.
Partijen hebben afgesproken dat de woning aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 400.000,- onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening, waarbij de man is gehouden om de helft van de overwaarde aan de vrouw te voldoen.
Indien het de man niet lukt om binnen een termijn van drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand voor ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zorg te dragen, wordt de woning te koop gezet. De verkoopopbrengst wordt bij helfte gedeeld.
De rechtbank neemt gelet op de door partijen bereikte overeenstemming geen beslissing op dit punt.
b.
beleggingsverzekering Aegon (kenmerk [kenmerk] )
2.7.7.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de polis indien dat mogelijk is zal worden gesplitst. De man heeft vernomen dat splitsing niet mogelijk is, maar dat partijen allebei een nieuwe polis moeten afsluiten onder andere voorwaarden dan de huidige voorwaarden. De man weet echter niet wat deze voorwaarden zijn, daarom hebben partijen afgesproken dat zij voor deze optie zullen kiezen als de voorwaarden niet heel ongunstig zijn. Mocht het afsluiten van twee nieuwe polissen wel heel ongunstig zijn, dan zal de man de polis voortzetten op zijn naam en zal hij de helft van de waarde van de polis op het moment van verdeling uitkeren aan de vrouw onder aftrek van de daarover verschuldigde belasting.
De rechtbank neemt gelet op de door partijen bereikte overeenstemming geen beslissing op dit punt.
c.
bankrekeningen
2.7.8.
Partijen hebben het volgende afgesproken:
Aan de vrouw worden de volgende bankrekeningen inclusief het saldo toegedeeld:
  • [rekeningnummer]
  • [rekeningnummer]
  • [rekeningnummer]
  • [rekeningnummer]
  • [rekeningnummer]
Aan de man worden toegedeeld de volgende bankrekeningen inclusief saldo:
  • [rekeningnummer]
  • [rekeningnummer]
De volgende rekeningen zijn opgeheven:
  • [rekeningnummer] op naam van partijen
  • [rekeningnummer] op naam van partijen
Verder hebben partijen afgesproken dat de man nog € 2.768,50 zal voldoen aan de vrouw omdat hij vlak voor de peildatum een bedrag van € 5.537,- heeft overgeschreven naar een rekening waar de vrouw geen toegang toe had.
De volgende bankrekeningen staan op naam van de kinderen, vallen buiten de gemeenschap van goederen en komen toe aan de kinderen:
  • [rekeningnummer] op naam van [de minderjarige 4]
  • [rekeningnummer] op naam van [de minderjarige 2]
  • [rekeningnummer] op naam van [de minderjarige 3]
  • [rekeningnummer] op naam van [de minderjarige 1]
De man heeft vlak voor de peildatum het saldo dat op de rekeningen van de kinderen stond overgeschreven naar een rekening op naam van de man, waar de vrouw geen toegang toe had. Partijen zijn overeengekomen dat de man de helft van het saldo dat hij vanaf de rekeningen heeft overgeboekt zal voldoen aan de vrouw, te weten € 5.239,09/2 = € 2.619,55. Partijen hebben afgesproken dat deze gelden (zowel het deel van de man als van de vrouw) bestemd zijn voor de toekomst van de kinderen.
De rechtbank neemt gelet op de door partijen bereikte overeenstemming geen beslissing op dit punt.
auto: [merk auto] met kenteken [kenteken]
2.7.9.
Partijen hebben afgesproken dat de auto wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 15.721,-. De man is gehouden om € 7.860,50 aan de vrouw te voldoen. De man heeft de vrouw een voorschot gegeven van € 3.500,- zodat zij ten tijde van de echtscheiding al zelf een auto kon aanschaffen. Dit voorschot dient in mindering te worden gebracht op € 7.860,50, zodat de man per saldo nog € 4.360,50 aan de vrouw dient te voldoen.
De rechtbank neemt gelet op de door partijen bereikte overeenstemming geen beslissing op dit punt.
e.
Inboedel
2.7.10.
Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw een inboedellijst maakt. De man vult de lijst aan als bestanddelen ontbreken. Vervolgens gooien partijen een muntje op. De persoon die wint mag als eerste een goed van de lijst kiezen, en vervolgens om en om. Het uitgangspunt is dat iedere partij de helft van de inboedelgoederen, zoals deze aanwezig waren op de peildatum ontvangt.
De rechtbank neemt gelet op de door partijen bereikte overeenstemming geen beslissing op dit punt.
f.
Cashgeld kluis
2.7.11.
De vrouw heeft gesteld dat partijen ten tijde van het huwelijk cashgeld in de kluis van de echtelijke woning bewaarden. Er is geld uit de kluis verdwenen. De vrouw kan aantonen dat er rond de peildatum € 5.395,- in de kluis zat. Zij heeft foto’s overgelegd van cash geld en een bijbehorende ‘boekhouding’. Volgens de vrouw heeft de man dit geld uit de kluis gehaald. De vrouw verzoekt om te bepalen dat de man gehouden is om € 5.395,- aan haar te voldoen, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht.
2.7.12.
De man betwist het geld te hebben gepakt en stelt zich op het standpunt dat dit geld dan bij de vrouw moet zijn, zodat zij hem de helft dient te betalen.
2.7.13.
De vrouw heeft ter zitting meegedeeld dat het geld, geld van de kinderen betrof en dat zij heeft geadministreerd welke bedragen de kinderen hebben ontvangen en van wie zij deze bedragen hebben ontvangen. Dit is niet door de man betwist. Nu is komen vast te staan dat dit geld aan de kinderen toebehoort, maakt dit dus geen deel uit van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, omdat er voor dat verzoek geen grondslag is in de wet.
2.7.14.
Aanslag belastingdienst
De vrouw heeft de volledige aanslag van de belastingdienst voor partijen voldaan. Deze zag
op de huwelijkse periode. Partijen hebben afgesproken dat de man daarom € 210,- aan de
vrouw zal voldoen. Dit bedrag wordt verrekend op het moment van levering van de woning.
De rechtbank neemt gelet op de door partijen bereikte overeenstemming geen beslissing op dit punt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan, dat partijen op 6 juli 2022 hebben ondertekend, deel uitmaakt van deze beschikking;
3.3.
bepaalt dat de verdeling van de zomervakantie met ingang van 2023 als volgt zal zijn de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
verblijven in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw. In de even jaren verblijven de minderjarigen de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man;
3.4.
bepaalt dat de man € 131,75 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
verklaart deze beschikking, behoudens de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A. Lengyel op 19 juli 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.