ECLI:NL:RBNHO:2022:6307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
22-009209
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift 552a Sv - Gegrond - Beslag op Verkoopopbrengst van Auto

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Kaaij, verzocht om teruggave van een bedrag van € 7.150, dat volgens hem de reële waarde van een in beslag genomen auto vertegenwoordigde. De auto was op 6 december 2019 in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, waarbij klager als verdachte was aangemerkt. De auto was in augustus 2021 verkocht voor € 2.889, en het beslag rustte op deze opbrengst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De officier van justitie had aangegeven dat het Openbaar Ministerie al had besloten tot teruggave van het bedrag van € 2.889 aan klager, maar dat dit nog niet was uitgevoerd omdat klager zijn rekeningnummer niet had doorgegeven. De rechtbank oordeelde dat het beslag op de verkoopopbrengst nog niet was beëindigd, aangezien de opbrengst nog niet was uitbetaald.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het bedrag van € 2.889 aan klager. De rechtbank merkte op dat klager, indien hij meende dat justitie de auto voor een te lage prijs had verkocht, de Staat aansprakelijk moest stellen en een civiele procedure moest starten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. S. Jongeling, rechter, in aanwezigheid van M. Dambrink, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : [parketnummer]
raadkamernummer : 22-009209
datum : 18 juli 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ter dezer zake woonplaats kiezend op het kantoor van mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard (Theo van Doesburgweg 4, 1703 DL Heerhugowaard),
hierna te noemen: klager.

Feiten

Uit de Kennisgeving van inbeslagneming (dossierpagina’s 10-11) volgt dat op 6 december 2019, op grond van artikel 94 Sv, onder [belanghebbende] het volgende voorwerp in beslag is genomen, met het oog op de waarheidsvinding en een eventuele verbeurdverklaring:
- [auto] .
Deze inbeslagname heeft plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, waarin klager als verdachte is aangemerkt.
[belanghebbende] , voornoemd, heeft op 6 december 2019 schriftelijk afstand gedaan van de auto (dossierpagina 12).
In de onderhavige procedure is niet in geschil dat klager redelijkerwijs als rechthebbende van de auto moet worden aangemerkt.
In augustus 2021 is de auto verkocht. De opbrengst betrof een bedrag van € 2.889.
Ingevolge artikel 117, vierde lid, Sv rust het beslag op deze opbrengst.
Bij vonnissen van de politierechter in deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 31 januari 2022 is klager vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en is de vordering tot ontneming afgewezen. Beide vonnissen zijn onherroepelijk.

Procedure

Het klaagschrift is op 15 april 2022 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 11 juli 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de advocaat van klager, mr. G. Kaaij, en de officier van justitie gehoord.
Klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, zelf niet in raadkamer verschenen.
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van het beslag aan klager.
De advocaat van klager heeft het klaagschrift in raadkamer toegelicht.
Primair verzoekt de advocaat om teruggave van een bedrag van € 7.150. De advocaat wijst daartoe op pagina 7 van de zogenoemde ontnemingsrapportage, waar is vermeld dat de auto op 31 december 2019 een inruilwaarde had van dit bedrag. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 1940, NJ 1941/365, stelt de advocaat zich op het stand-punt dat justitie de auto in augustus 2021 niet voor een redelijke prijs heeft verkocht, en dat daarom het bedrag van € 7.150 aan klager moet worden uitgekeerd.
Subsidiair verzoekt de advocaat om teruggave van het bedrag van € 2.889.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft aangegeven dat het Openbaar Ministerie, naar aanleiding van de indiening van het klaagschrift, inmiddels heeft besloten tot teruggave aan klager van het geldbedrag van € 2.889. Dit is enkel nog niet geëffectueerd omdat klager niet heeft
gereageerd op het verzoek om zijn rekeningnummer door te geven.
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien reeds tot teruggave van het geldbedrag is besloten en het beslag daardoor is geëindigd.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat de teruggave moet worden gelast van € 2.889, zijnde de verkoopopbrengst van de auto.
In reactie op het primaire standpunt van klager voert de officier van justitie aan dat de stelling dat deze opbrengst niet redelijk is, onvoldoende is onderbouwd.

Beoordeling

Het klaagschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank klager ook ontvankelijk in het klaagschrift.
Ingevolge artikel 134, tweede lid, onder a, Sv wordt het beslag beëindigd doordat het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven, dan wel de waarde daarvan wordt uitbetaald.
Vast staat dat de verkoopopbrengst (waarde) van de auto nog niet is uitbetaald. Wat daar ook de reden van is, het beslag is aldus niet beëindigd.
Gelet op het standpunt van de officier van justitie – waaruit volgt dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen opheffing van het beslag en teruggave daarvan aan klager – dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard.
De vraag is of vervolgens de teruggave van € 2.889 moet worden gelast, zijnde de feitelijke verkoopopbrengst van de auto, of van € 7.150, de – zo begrijpt de rechtbank – door klager gestelde reële waarde van de auto.
Zoals eerder, onder de kop ‘Feiten’, is overwogen, is door de verkoop van de auto het beslag op de verkoopopbrengst komen te rusten. Dit is een bedrag van € 2.889.
In de onderhavige procedure op grond van artikel 552a Sv kan worden geklaagd over dit beslag en kan de teruggave van dit geldbedrag worden verzocht. Er kan in deze procedure niet om de teruggave van een hoger bedrag worden verzocht, omdat daarop geen beslag rust.
Indien klager van mening is dat justitie de auto voor een te lage, niet redelijke prijs heeft verkocht – en dat justitie daardoor onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld – zal hij de Staat aansprakelijk moeten stellen en zo nodig een civiele procedure moeten starten.
Het arrest van de Hoge Raad uit 1940, waarnaar de advocaat van klager heeft verwezen, betreft een dergelijke procedure.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond;
- heft op het beslag op het bedrag van € 2.889;
- gelast de teruggave van dit geldbedrag aan klager.
Deze beslissing is gegeven door
mr. S. Jongeling, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022.