Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
2. [eiser 2]
1.Het procesverloop
- het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 21 juli 2021;
- de akte houdende overlegging producties aan de zijde van de passagiers, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2021;
- het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 13 december 2021.
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
- primair € 44,77, subsidiair € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot aan de datum van betaling van de kosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot aan de datum van betaling van de kosten.
4.De beoordeling
vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘
verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in elk geval niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook gederfd reisgenot moet worden verstaan. De verzochte kosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening. Daaruit volgt dat de vordering van de passagiers niet op grond van de Verordening kan worden toegewezen.
De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming”.