ECLI:NL:RBNHO:2022:6383

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
6994671 \ CV EXPL 18-4910
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de toepassing van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen TUI Airlines Nederland B.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Lanzarote naar Amsterdam-Schiphol op 25 oktober 2016. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 3.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden en een besluit van de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming waren aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder kon echter niet aantonen dat de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat er een causaal verband was tussen de vertraging van de voorafgaande vlucht en de onderhavige vlucht, maar dat niet uitgesloten kon worden dat een deel van de vertraging ook het gevolg was van de wijze waarop de vervoerder het toestel had geëxploiteerd.

Uiteindelijk werd de vordering van de passagiers toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.290,05, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter verklaarde de passagier die als wettelijke vertegenwoordiger optrad voor haar minderjarige kind niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de vereiste machtiging ontbrak. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, aangezien de vervoerder grotendeels ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6994671 \ CV EXPL 18-4910
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser 1],pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige]
[eiser 2]

3. [eiser 3]

4. [eiser 4]

5. [eiser 5]

allen wonende te [plaats 1]

6. [eiser 6]

7. [eiser 7]

beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde EUclaim B.V.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI Airlines Nederland B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol-Rijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 20 maart 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Lanzarote naar Amsterdam-Schiphol Airport op 25 oktober 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met vertraging.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 538,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vlucht onderdeel uitmaakt van de rotatievlucht Amsterdam – Lanzarote – Amsterdam. De onderhavige rotatie is met een vertraging van twee uur en 24 minuten aangevangen. Die vertraging zou tijdens de rotatie weer iets ingelopen kunnen worden. Als gevolg van de harde wind uit ongunstige richting had het toestel te veel wind mee (tailwind). De tailwind viel buiten de toegestane limieten. Het toestel kreeg geen toestemming van de luchtverkeersleiding om te landen en werd naar de holding verwezen. Holding wil zeggen dat de gezagvoerder van de luchtverkeersleiding de voor landing vereiste approach clearance niet krijgt, maar in plaats daarvan naar een holding gebied wordt verwezen. De wind draaide niet en bleef uit het zuiden komen. Het toestel heeft vervolgens enige tijd in de holding in de buurt van Lanzarote gevlogen. Uiteindelijk was de gezagvoerder genoodzaakt (net als twaalf andere vliegtuigen met bestemming Lanzarote) uit te wijken naar Fuerteventura. Te Fuerteventura heeft de vervoerder gewacht op verbetering van het weer. Om 20:00 uur UTC (twee uur en 20 minuten na landing) kreeg de gezagvoerder nog steeds geen toestemming om te vertrekken. Uiteindelijk was het niet meer mogelijk om de vlucht te hervatten. De volgende dag deed zich de uitzonderlijke situatie voor dat het weer de niet verbeterde. De vervoerder is als gevolg hiervan op zoek gegaan naar alternatief vervoer over zee voor de gestrande passagiers te Fuerteventura en de wachtende passagiers op Lanzarote. Het ferry verkeer werd als gevolg van de storm en hoge golven ook stilgelegd. Uiteindelijk was het pas op 27 oktober 2016 om 10:16 uur UTC mogelijk om vanaf Fuerteventura te vertrekken. Het toestel is om 10:48 uur UTC te Lanzarote gearriveerd. Te Lanzerote is de vertrekprocedure zo spoedig mogelijk uitgevoerd. De onderhavige vlucht is om 12:37 uur UTC aangevangen en om 16:51 uur UTC te Amsterdam gearriveerd.

5.De beoordeling

5.1.
Voor het optreden van een ouder als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind als eisende partij in een procedure, zoals hier het geval is, is op grond van artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een (voorafgaande) machtiging van de kantonrechter vereist. De passagiers verwijzen hiervoor naar productie 1 bij conclusie van repliek. De betreffende machtiging is echter niet bijgevoegd. De kantonrechter is dan ook niet gebleken dat passagier sub 1 over een dergelijke machtiging beschikt en daarom zal passagier sub 1 als wettelijke vertegenwoordiger, voor zover zij in deze procedure haar minderjarige kind vertegenwoordigt niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Hij voert daartoe aan dat de vertraging het gevolg is van een besluit van het luchtverkeersbeheer (holding/clearance) voor een specifiek vliegtuig (PH-TFF) op een specifieke dag (25 oktober 2016) die een langdurige vertraging heeft veroorzaakt. Bovendien was sprake van voor het eiland zeer uitzonderlijke slechte weersomstandigheden die luchtverkeer verhinderde als gevolg waarvan de gezagvoerder omwille van de vliegveiligheid heeft besloten om uit te wijken.
5.4.
De passagiers stellen onder meer dat de vlucht met een veel kortere vertraging uitgevoerd had kunnen worden. De vervoerder heeft voor de langere vertraging gekozen doordat zij in eerste instantie is gaan wisselen met haar toestellen (waardoor een vertraging van twee uur en 24 minuten is ontstaan) en daarna de crew uit de uren is gelopen. Dit zijn volgens de passagiers met uitstek omstandigheden waarop de vervoerder invloed kan uitoefenen. Voorts is niet gebleken van slechte weersomstandigheden. Ten tijde van de schemavertrektijd zijn wel andere soortgelijke toestellen vertrokken. De onderhavige vlucht kon enkel niet vertrekken, omdat geen toestel van de vervoerder in Lanzarote stond. De weersomstandigheden tijdens de uitvoering van de voorafgaande vlucht werken niet door op de onderhavige vlucht. Daarnaast waren de weersomstandigheden tussen 25 oktober 18:00 uur (lokale tijd) en 26 oktober 08:00 uur lokale tijd ‘prima’. Onvoldoende is gebleken waarom het toestel niet in de avond naar Lanzarote kon vliegen. Een vlucht van Transavia is omstreeks hetzelfde tijdstip uitgeweken naar Las Palmas en is vervolgens in de avond nog doorgevlogen naar Lanzarote, aldus de passagiers. De volgende ochtend zou de wind weer opnieuw zijn opgestoken, waardoor de crew opnieuw uit de uren liep. De vervoerder had er tevens voor kunnen kiezen om een vervangende crew naar Fuerteventura te sturen, zodat de vlucht uitgevoerd kon worden op het moment dat het weer was opgeklaard. De totale vertraging van 45 uur dient dan ook te worden uitgesplitst in drie delen, te weten 2 uur en 24 minuten vertraging vanwege een toestelwissel, 2 uur vanwege het uitwijken naar een andere luchthaven en meer dan 40 uur vanwege het uit de uren lopen van de bemanning. Meer dan drie uur van de vertraging is dan ook het gevolg van een omstandigheid die niet als buitengewoon kan worden aangemerkt, aldus nog steeds de passagiers.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ten aanzien van de vertrekvertraging van de voorafgaande vlucht van 2 uur en 24 minuten heeft de vervoerder geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, zodat de kantonrechter niet verder zal ingaan of de vertraging is ontstaan vanwege een onmogelijke planning en daaropvolgende toestelwissel. Vaststaat immers dat dit deel van de vertraging niet het gevolg is van een buitengewone omstandigheid. Voorts heeft de vervoerder onderbouwd dat het toestel met dezelfde weersomstandigheden te maken zou hebben gekregen. De passagiers stellen nog dat de problemen niets te maken hebben met de onderhavige vlucht. Dit standpunt is niet (zonder meer) juist, zoals volgt uit punt 55 van het eerder genoemde arrest van het Hof van 11 juni 2020:
“55. Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, om vrijgesteld te worden van haar verplichting tot compensatie van de passagiers in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht, zich kan beroepen op een „buitengewone omstandigheid” waardoor een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd, is getroffen, op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging of annulering van de latere vlucht. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betreffende luchtvaartuig door de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt geëxploiteerd.”
5.6.
Hieruit volgt dat ook een langdurige vertraging van voorafgaande vlucht kan doorwerken op de onderhavige vlucht, mits er rechtstreeks causaal verband tussen de vertragingen bestaat en mits de wijze waarop de betrokken luchtvaartmaatschappij het bij de vluchten gebruikte vliegtuig exploiteert, niet de oorzaak is van de vertraging. Van belang is dan ook of de vervoerder geen toestemming kreeg om, na te zijn uitgeweken naar Fuerteventura, zijn weg te vervolgen naar Lanzarote en of de weersomstandigheden hieraan ten grondslag liggen of dat de vertraging juist is opgelopen omdat de bemanning uit de uren is getreden zoals de passagiers stellen.
5.7.
De vervoerder heeft aangevoerd dat het toestel zelfs twee uur en 30 minute na aankomst in Fuerteventura geen toestemming kreeg om nog dezelfde dag naar Lanzarote te vliegen. De vervoerder heeft dit, mede gelet op de betwisting van de passagiers, echter niet nader onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen. De vervoerder beroept zich nog op de METAR gegevens en de hieruit volgende slechte weersomstandigheden maar de kantonrechter kan hieruit niet opmaken of het toestel inderdaad vanwege de vliegveiligheid niet kon vertrekken. Voor zover de vervoerder aanvoert dat het een discretionaire bevoegdheid van de gezagvoerder betreft, om niet te vertrekken, kan deze stelling wel worden gevolgd alleen heeft de vervoerder ook nagelaten deze stelling te onderbouwen. Voorts weerspreekt de vervoerder niet dat het uit te uren lopen van de bemanning, gelet op de langdurige vertraging van de voorafgaande vlucht, ook een factor is geweest in de totale vertraging. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat deze omstandigheid in samenhang met meerdere factoren als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De vervoerder heeft echter evenmin nader toegelicht wanneer de bemanning uit de uren is gelopen, zodat niet kan worden uitgesloten dat de vertrekvertraging van twee uur en 24 minuten hierop van invloed is geweest. De conclusie is dan ook dat weliswaar sprake is van causaal verband tussen de vluchten maar dat niet uitgesloten kan worden dat een deel van de vertraging is ontstaan vanwege de wijze waarop de vervoerder het toestel heeft geëxploiteerd.
5.8.
Bovendien dient bij een vertraging die niet alleen is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden maar ook door andere omstandigheden, de vertraging die valt toe te rekenen aan buitengewone omstandigheden te worden afgetrokken van de totale duur van de aankomstvertraging van de betrokken vlucht (zie de uitspraak van het Hof van 4 mei 2017 inzake Pešková, ECLI:EU:C:2017:342). Gelet hierop dient de totale vertraging, van de vlucht in kwestie, te worden verminderd met de tijd die aan de buitengewone omstandigheid te wijten is. Niet is komen vast te staan welke deel van de vertraging van de onderhavige vlucht het directe gevolg is van buitengewone omstandigheden. Niet uitgesloten kan worden dat na aftrek, ook mede gelet op de vertrekvertraging, een vertraging resteert van meer dan drie uur. De vordering van de passagiers dient daarom te worden toegewezen.
5.9.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben wettelijke rente gevorderd vanaf 25 oktober 2016 (datum vlucht). Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 25 oktober 2016, zijnde de datum van de vlucht.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 490,05 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze (grotendeels) ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagier sub 1 in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind [minderjarige] niet-ontvankelijk in haar vordering;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.290,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.800,00 vanaf 25 oktober 2016, en over € 490,05 vanaf 20 maart 2018, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 226,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter