ECLI:NL:RBNHO:2022:6388

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
9578567 \ CV FORM 21-8294
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben passagiers van TAP Air Portugal een verzoek ingediend tot compensatie vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht van Amsterdam naar Lissabon op 13 december 2019. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., vorderden een totaalbedrag van € 3.514,25, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder, TAP Air Portugal, vertegenwoordigd door mr. L.E. Schalk, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en de hoogte ervan, en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat de vervoerder in beginsel verplicht om compensatie te betalen volgens de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder kon echter niet aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter oordeelde dat de aangeboden vervangende vluchten geen redelijke maatregel waren om de vertraging te beperken, en dat de vervoerder niet voldoende had onderbouwd dat er geen eerdere alternatieve vluchten beschikbaar waren.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De beslissing benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9578567 \ CV FORM 21-8294
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3], wonende te [plaats 2]
4.
[eiser 4], wonende te [plaats 3]
5.
[eiser 5],wonende te [plaats 4]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 9 december 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 2 maart 2022.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lisboa Airport, Lissabon (Portugal) op 13 december 2019, hierna: de vlucht. Vervolgens zouden de passagiers doorvliegen naar verschillende eindbestemmingen.
2.2.
De vlucht heeft vertraging opgelopen waardoor de passagiers de aansluitende vlucht(en) hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en zijn allen met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 544,50 subsidiair € 514,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
4.4.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. Volgens de oorspronkelijke planning zouden passagiers sub 1, sub 2 en sub 5 op 13 december 2019 om 21:30 uur lokale tijd aankomen in Recife (Brazilië). Passagier sub 3 zou op 13 december 2019 om 21:10 aankomen in Fortaleza (Brazilië) en passagier sub 4 op 13 december 2019 om 21:55 dan wel 22:15 uur lokale tijd (na een schemawijziging) in Belem (Brazilië). Doordat de vlucht is vertraagd hebben de passagiers hun aansluitende vluchten gemist en zijn de passagiers omgeboekt naar verschillende vluchten op 14 december 2019. Passagiers sub 1 tot en met sub 3 en sub 5 zijn met meer dan 24 uur vertraging op de eindbestemming aangekomen. De totale vertraging van passagier sub 4 betreft volgens de vervoerder minder dan 24 uur, omdat dient te worden uitgegaan van de geplande aankomsttijd na een schemawijziging.
4.5.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagiers betwisten dat zij zijn omgeboekt naar de eerst beschikbare alternatieve vluchten. Zij stellen dat de vervoerder hen had kunnen omboeken naar eerdere alternatieve vluchten. De vervoerder heeft hierop aangevoerd dat het doorgaans de voorkeur heeft om passagiers om te boeken naar een directe vlucht naar de eindbestemming, omdat de kans op verdere vertragingen (en het hiervoor opnieuw missen van de overstap) hiermee kleiner is. De passagiers zijn volgens de vervoerder omgeboekt naar vluchten waarmee zij naar verwachting binnen 24 uur zouden aankomen op de eindbestemming. Passagier sub 4 is ook binnen 24 uur aangekomen. Bovendien hebben de passagiers niet aangetoond dat er plaatsen beschikbaar waren op de door hen genoemde (alternatieve) vluchten, aldus de vervoerder.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de passagiers niet zijn omgeboekt naar de eerstvolgende alternatieve vluchten. De enkele stelling van de vervoerder dat het de voorkeur heeft om passagiers om te boeken naar directe vluchten is hiervoor onvoldoende. Gelet op het bovengenoemde arrest is het daarbij aan de vervoerder om aannemelijk te maken dat er geen andere mogelijkheden waren dan wel dat sprake zou zijn van onaanvaardbare offers indien de passagiers waren omgeboekt naar eerdere alternatieve vluchten. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing van de vervoerder kan daarom niet worden aangenomen dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te beperken. De vervoerder voert nog aan dat passagier sub 4 anders dan de passagiers stellen (met 24 uur en 4 min vertraging) wel binnen 24 uur is aangekomen (23 uur en 52 minuten) op de eindbestemming. Vaststaat dat passagier sub 4 is omgeboekt naar dezelfde vlucht die één dag later vertrok. Voor zover al sprake zou zijn geweest van een schemawijziging, waardoor de uiteindelijke vertraging wellicht een paar minuten minder bedraagt dan 24 uur is de kantonrechter van oordeel dat dit verschil (van 8 minuten) niet maakt dat het aanbieden van dezelfde vlucht een dag later, waarbij het toestel eerder zou zijn aangekomen dan gepland tot de conclusie kan worden gekomen dat de vervoerder ten aanzien van deze passagier wel alle redelijke maatregelen heeft getroffen. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer.
4.7.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging van 24 uur op de eindbestemming. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook toegewezen.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (en subsidiair gevorderde), te weten € 514,25 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijk kosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van het A-formulier, nu niet is gesteld of gebleken op welke datum deze kosten verschuldigd zijn geworden.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 17 december 2019, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.11.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.514,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 13 december 2019 en over € 514,25 vanaf 9 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open