ECLI:NL:RBNHO:2022:6390

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
9608734 \ CV FORM 21-8796
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en buitengerechtelijke kosten in luchtvaartzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022, hebben passagiers, vertegenwoordigd door Stichting Achmea Rechtsbijstand, een vordering ingesteld tegen TAP Air Portugal wegens de annulering van hun vlucht van Faro naar Amsterdam op 2 januari 2020. De passagiers hebben compensatie gevraagd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder, TAP Air Portugal, heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een daaropvolgende capaciteitsreductie op de luchthaven van Lissabon.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van omstandigheden die buiten zijn invloedssfeer lagen. De rechter oordeelde dat er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder geldt, tenzij deze kan bewijzen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft weliswaar bewijsstukken overgelegd, maar de rechter concludeerde dat niet is aangetoond wat de impact van de capaciteitsreductie was en in hoeverre de vervoerder geen andere opties had dan annulering.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers en Achmea toegewezen, inclusief de wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de proceskosten voor de vervoerder gesteld. De rechter heeft ook een certificaat afgegeven zoals bedoeld in de Europese procedure voor geringe vorderingen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9608734 \ CV FORM 21-8796
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2.
[eiser 2], wonende te [plaats 2]
3.
[eiser 3],wonende te [plaats 3]
4.
[eiser 4], wonende te [plaats 4]
5.
[eiser 5], wonende te [plaats 5]
6.
Stichting Achmea Rechtsbijstand,gevestigd te Tilburg
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers en Achmea
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 29 december 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 30 maart 2022.

2.De feiten

2.1.
Passagiers [betrokkene 1], [betrokkene 2] (hierna: eveneens de passagiers) hebben hun vermeende vordering op de vervoerder overgedragen aan Stichting Achmea Rechtsbijstand.
2.2.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Faro Airport, Portugal via Lisboa Airport, Lissabon naar Amsterdam-Schiphol Airport op 2 januari 2020.
2.3.
De vlucht van Faro naar Lissabon (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.4.
De passagiers en Achmea hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers en Achmea verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 544,50 en subsidiair € 490,05 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 januari 2020;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers en Achmea baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers en Achmea stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00. Daarnaast maken de passagiers en Achmea aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. De vervoerder voert daartoe aan dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijk maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De annulering werd veroorzaakt door slechts weersomstandigheden en daaropvolgende capaciteitsreductie.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers en Achmea aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In overweging 14 van de considerans bij de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.4.
De vervoerder betoogt dat gedurende de ochtend van 2 januari 2020, ten tijde van de geplande aankomsttijd van de vlucht, sprake was van (voorspelde) slechte weersomstandigheden te Lissabon, te weten mist en beperkt zicht (slechts 100 meter). Er was sprake van een
ground visibilityvan 4000 meter, nevel en zware bewolking op slechts 300 voet hoogte. Nevel, mist en weinig zicht kunnen een gevaar vormen voor de vliegveiligheid. Dergelijke weersomstandigheden kunnen een reden zijn om een landing of vertrek van een vliegtoestel af te breken. Vanwege deze weersomstandigheden heeft luchtverkeersbeheer besloten tot een capaciteitsreductie, waarmee werd bewerkstelligd dat minder vluchten mochten vertrekken en landen op de luchthaven van Lissabon. De reguleringen golden voor de periode van 11:00 uur tot 20:00 uur lokale tijd. Hierdoor zijn vervolgens SLOT-vertragingen ontstaan. Vluchten die zouden landen te Lissabon binnen de tijdsspanne waarin de capaciteitsreductie van kracht was, werden middels ATFM SLOT restricties op de plaats van vertrek aan de grond gehouden, zo ook de onderhavige vlucht, aldus de vervoerder. Luchtverkeersbeheer heeft meerdere malen een nieuwe CTOT opgelegd aan de vlucht. De vervoerder heeft hierop besloten de vlucht te annuleren.
4.5.
Slechte weersomstandigheden zijn omstandigheden die geheel buiten de invloedssfeer van de vervoerder liggen. De vervoerder kan niet anticiperen op weersomstandigheden. De gevolgen van de vertraging op de eindbestemming dienen dan ook niet voor rekening van de vervoerder te komen. Dit geldt eveneens voor een capaciteitsreductie, aldus nog steeds de vervoerder.
4.6.
De vervoerder heeft ter onderbouwing van de weersomstandigheden zowel de TAF als METAR gegevens overgelegd. Voorts heeft de vervoerder een ‘Regulation Message’, ‘Slot Allocation Message’ (SAM) en ‘Slot Revision Message’ (SRM) overgelegd. Uit het ‘Regulation Message’ volgt summierlijk dat sprake is geweest van een capaciteitsreductie en uit het SAM en SRM dat het toestel om 11:50 uur UTC klaarstond voor vertrek maar tweemaal een nieuwe CTOT opgelegd heeft gekregen (met vertragingscode 84), waarna de vlucht om 13:43 uur UTC mocht vertrekken. Uit het Slot Cancellation Message volgt dat zoals de vervoerder ook aanvoert de vlucht om 10:35 uur UTC is geannuleerd. Niet gebleken is echter wat de impact is geweest van de capaciteitsreductie en in welke mate sprake was van een capaciteitsrestrictie, zodat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen andere optie had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. Op grond van de laatst afgegeven CTOT mocht de vlucht immers (weliswaar met een vertraging van 1 uur en 53 minuten) vertrekken. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen dan wel te beperken. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt toegewezen.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers en Achmea hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers en Achmea kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (en subsidiair gevorderde), te weten € 490,05 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijk kosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van het A-formulier, nu niet is gesteld of gebleken op welke datum deze kosten verschuldigd zijn geworden.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers en Achmea worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 10 januari 2020, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Op verzoek van de passagiers en Achmea zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers en Achmea van € 3.290,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.800,00 vanaf 2 januari 2020 en over € 490,05 vanaf 29 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers en Achmea tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers en Achmea worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open