ECLI:NL:RBNHO:2022:6399

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/15/323442 JU RK 21-2344 & C/15/328512 JU RK 22-835
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een onveilige opvoedomgeving

Op 28 juni 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder had verzocht om het eindverslag van SAFE buiten beschouwing te laten, maar de kinderrechter oordeelde dat de informatie in het verslag noodzakelijk was voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter wees het verzoek van de moeder af en verlengde de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De minderjarige groeide op in een onveilige en onvoorspelbare omgeving, met zorgen over de geestelijke gezondheid van de moeder. De moeder vertoonde verward gedrag en had moeite met de samenwerking met de hulpverlening. De kinderrechter concludeerde dat de situatie van de minderjarige ernstig bedreigd werd en dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk was om zijn ontwikkeling te waarborgen. De kinderrechter benadrukte dat de moeder meer open moest staan voor hulpverlening en samenwerking met de betrokken instanties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers: C/15/323442 / JU RK 21-2344 en C/15/328512 / JU RK 22-835
Datum uitspraak: 28 juni 2022
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
en

de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,

hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
sinds [datum] ingeschreven in de Basisregistratie Personen te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J. van der Vlis, kantoorhoudende te Haarlem.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 5 januari 2022 en de daarin genoemde stukken ten aanzien van zaaknummer C/15/323442 / JU RK 21-2344;
- de beschikking van de kinderrechter van 2 mei 2022 met betrekking tot de (verlenging) uithuisplaatsing (zaaknummer C/15/326752 / JU RK 22-498);
- het verzoek met bijlagen van de GI van 30 mei 2022, ontvangen bij de griffie op 30 mei 2022 (ingeschreven onder zaaknummer C/15/328512 / JU RK 22-835);
- de brief van de GI van 30 mei 2022, ontvangen bij de griffie op 2 juni 2022;
- het plan van aanpak inclusief het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling van de GI van 30 mei 2022, ontvangen bij de griffie op 15 juni 2022;
- de brief van de GI van 20 juni 2022 met aanvullende informatie, inclusief bijlagen, ontvangen bij de griffie op 20 juni 2022;
- de afwijzing van Horizon op de aanvraag gezinsbehandeling van 3 juni 2022, ingezonden door de GI, ontvangen bij de griffie op 21 juni 2022;
- het verweerschrift van de zijde van de moeder, inclusief bijlagen, van 23 juni 2022;
- het e-mailbericht van de moeder, met bijlagen, van 23 juni 2022;
- het e-mailbericht van de moeder van 27 juni 2022.
Op 28 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.J. van der Vlis;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

De beschikkingen van de kinderrechter

Bij beschikking van de kinderrechter van 5 januari 2022 is de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft hierbij overwogen dat er al lange tijd hulpverlening betrokken is in een vrijwillig kader, maar dit ontoereikend is gebleken. Er is een patroon zichtbaar waaruit blijkt dat de moeder alleen wil meewerken indien zij geen andere keuze heeft, terwijl uiteindelijk, bij de uitvoering de feitelijke medewerking achterwege blijft. Dit gedragspatroon is terug te zien op diverse leefgebieden, waaronder sociale participatie en het verbeteren van de woonsituatie. Het is dan ook van belang dat dit gedragspatroon doorbroken wordt en de inzet van hulpverlening wordt geborgd. De kinderrechter heeft aanleiding gezien om voor wat betreft de duur van de ondertoezichtstelling de overige zes maanden aan te houden. Gedurende deze periode kan meer zicht op [de minderjarige] en de thuissituatie komen. Daarnaast kan gekeken worden welke hulpverlening noodzakelijk is, hoe dit vormgegeven kan worden en hoe een en ander uiteindelijk verloopt. De GI is verzocht de kinderrechter en de andere belanghebbenden twee weken voor de nog te plannen zittingsdatum te voorzien van recente informatie omtrent het verloop van de ingezette hulpverlening.
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 februari 2022 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een (crisis)pleeggezin verleend, welke machtiging is gehandhaafd en verlengd bij beschikking van 3 maart 2022 (zaaknummer C/15/325444). Vervolgens is de machtiging tot uithuisplaatsing bij beschikking van 2 mei 2022 (zaaknummer C/15/326752) verlengd tot 5 juli 2022. [de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

De verzoeken van de GI

De GI heeft bij brief van 30 mei 2022 verzocht om het aangehouden deel van de ondertoezichtstelling uit te spreken. Voorts verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft de verzoeken als volgt onderbouwd. Tot op heden hebben er onvoldoende concrete ontwikkelingen plaatsgevonden die maken dat de situatie nu anders is. Ook zijn de zorgen over het psychisch functioneren van de moeder gegroeid. Tijdens begeleide omgangsmomenten met [de minderjarige] hoort de GI de moeder tegen zichzelf praten. Het lukt de moeder niet om in samenwerking te komen met de GI of andere zorgaanbieders en de ingezette hulpverlening komt niet van de grond door een gebrek aan medewerking van de moeder. Daarnaast is de moeder onvoldoende in staat om vragen of e-mails concreet te beantwoorden, en recent (11 mei 2022) is er een nieuwe melding bij Veilig Thuis gedaan met zorgen over het gedrag van de moeder.
De GI heeft – in aanvulling op de ingezonden informatie in het verzoek tot ondertoezichtstelling – het verzoek tot uithuisplaatsing als volgt onderbouwd. Ondanks de intensieve ondersteuning vanuit de hulpverlening Levvel zijn de zorgen gegroeid en is [de minderjarige] op 21 februari 2022 uit huis geplaatst. De reden van de spoedmachtiging was dat naast de zorgen rondom dagelijks geschreeuw/gescheld, de verwarde, agressieve en paranoïde houding van de moeder, het isoleren van [de minderjarige] en de (onleefbare) woonsituatie, een melding vanuit Veilig Thuis is binnengekomen met zorgelijke geluidsfragmenten, waarbij de GI heeft ingeschat dat het mogelijk om seksueel getinte opnames gaat. Tot op heden zijn er onvoldoende concrete ontwikkelingen die maken dat de situatie nu anders is. Tevens zijn de zorgen over het psychisch functioneren van de moeder gegroeid. Het lukt de moeder niet om in het belang van [de minderjarige] haar strijd tegen de GI te stoppen, zich meer open te stellen richting de GI en beter te gaan samenwerken.
[de minderjarige] heeft in de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt; hij is steeds meer in staat om zijn eigen persoonlijkheid te ontwikkelen. Ook vertelt [de minderjarige] steeds meer over wat hij thuis heeft meegemaakt en daar maakt de GI zich zorgen over. Zo heeft hij aangegeven dat er in de thuissituatie bij de moeder niet altijd eten was en dat de moeder hem vaak dingen beloofde, die zij vervolgens niet realiseerde. De GI was voornemens de afgelopen periode meer onderzoek te doen naar de gebeurtenissen die [de minderjarige] heeft meegemaakt, maar door de tegenwerking van de moeder is dit onvoldoende van de grond gekomen. De moeder geeft onder andere geen akkoord voor het woord- en beeldverhaal van SAFE, wat een start is voor kindgesprekken en een uitgebreider beeld zou kunnen ontstaan over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Uit de omgangsmomenten komt naar voren dat het de moeder niet altijd lukt om aan te sluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige] . De GI ziet een patroon waarin het onvoldoende lukt om met de moeder te communiceren over de zorgen die er zijn. De GI is van mening dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is om de veiligheid te waarborgen en de ontwikkeling van [de minderjarige] te stimuleren.
Bij brief van 20 juni 2022 heeft de GI aanvullende informatie aan de rechtbank verstrekt.
Na het indienen van het verzoekschrift is vanuit de ingezette hulpverlening een terugkoppeling gegeven aan de GI. Uit deze rapportage is gebleken dat de hulpverlening vanuit Kenter Jeugdhulp / SAFE, voortijdig afgesloten is en hulpverlening vanuit Horizon niet kon starten omdat zij van mening zijn dat de moeder, alvorens zij hulpverlening kunnen bieden, eerst zelf middels diagnostiek en behandeling meer zicht moet krijgen op haar eigen aandeel met betrekking tot de zorgen in de opvoedsituatie.
Verder heeft de moeder op 13 juni 2022 aan de GI medegedeeld dat zij begin juli 2022 zal verhuizen naar [plaats] . De GI is van mening dat een overdracht naar een GI in [plaats] niet in het belang van [de minderjarige] is. Reden hiervoor is dat er een patroon wordt opgemerkt waarin de moeder als het ware “vlucht” als de zorgen over [de minderjarige] en de moeder concreter worden en toenemen. Een overdracht naar een andere GI zal het proces van hulpverlening mogelijk weer stagneren (net als na de verhuizing van [plaats] naar [plaats] is gebeurd), en daarmee mogelijk ook de ontwikkeling van [de minderjarige] .

Het standpunt van de verzoekers en de belanghebbende

De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht een adviserende rol te hebben in het aangehouden verzoek tot ondertoezichtstelling. De Raad zag aanvankelijk geen grond voor een ondertoezichtstelling en heeft het verzoek van de gemeente [gemeente] aan de kinderrechter voorgelegd. Inmiddels ziet de Raad dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en de noodzaak van de ondertoezichtstelling. In het vrijwillig kader kon de veiligheid van [de minderjarige] niet gewaarborgd worden omdat de moeder grote moeite heeft om samen te werken met zowel de GI als andere hulpverlening. Er zijn al jarenlang zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. De veiligheid van [de minderjarige] hangt samen met het psychisch functioneren van de moeder. De Raad vindt het op dit moment niet verantwoord om [de minderjarige] bij de moeder terug te plaatsen. Het is nodig dat het jarenlange patroon doorbroken wordt. De moeder is voor de derde keer in een paar jaar tijd verhuisd naar een andere regio. De Raad is van mening dat een wijziging van de GI, zoals verzocht door de moeder, zeer onverstandig is omdat het niet duidelijk is waar de moeder zich gaat vestigen.
De GI heeft ter zitting aangegeven dat het ondanks diverse pogingen niet is gelukt om hulpverlening voor de moeder en ook niet voor de moeder en [de minderjarige] samen op te starten. Uit het eindverslag van SAFE blijkt dat het niet lukt om tot een samenwerking te komen met de moeder en ook het traject bij Horizon is gestopt na het intakegesprek. Het komt er op neer dat alle betrokken hulpverleningsinstanties aangeven dat eerst een GGZ behandeling plaats moet vinden, voordat andere hulpverlening ingezet kan worden. Daar komt bij dat voor de inzet van hulpverlening er enige overeenstemming moet zijn. Voor de moeder is het echter lastig om feedback te krijgen. Zonder overeenstemming wordt het moeilijk om intensief met de moeder samen te werken. De moeder laat behoorlijk verward gedrag zien waardoor het niet lukt om met haar in gesprek te gaan. De GI heeft zich op het standpunt gesteld dat het eindverslag van SAFE niet buiten beschouwing moet worden gelaten; de GI is de opdrachtgever voor deze hulpverlening en de informatie van Kenter is nodig voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Nu SAFE is afgesloten, is geadviseerd om Infant Mental Health (IMH) in te zetten. De GI heeft de hoop uitgesproken dat de moeder op korte termijn bij de GGZ terecht kan en zij daar ook gebruik van gaat maken, om te voorkomen dat de situatie stagneert. Ten aanzien van het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI is nog toegelicht dat het proces van bereidverklaring van een andere GI is overgeslagen. Hoewel de moeder inmiddels is ingeschreven in [plaats] , blijkt uit navraag bij de woningbouwvereniging dat de moeder drie dagen na het opzeggen van haar huur, is teruggekomen op die beslissing. Dat schept onduidelijkheid. Bovendien blijkt uit contact met de grootvader (vader moederszijde) dat de moeder geestelijke hulp nodig heeft en het verblijf bij hem maar voor beperkte duur is. Waar de moeder van mening is dat de GI zorgt voor stagnatie, is de GI van mening dat de hulpverlening stagneert door de houding van de moeder.
Door en namens de moeder is zowel schriftelijk als ter zitting naar voren gebracht dat het erop lijkt dat er op dit moment te weinig concrete stappen worden gezet door de GI om een thuisplaatsing mogelijk te maken. Er zijn nog geen kindgesprekken gevoerd en het is niet duidelijk wat [de minderjarige] aan hulpverlening nodig heeft. Het traject bij SAFE is stopgezet omdat er geen overeenstemming komt vanuit de GI om de tekst van het woord- en beeldverhaal aan te passen. De moeder heeft aan de GI verzocht om het moment van de uithuisplaatsing uit het verhaal te halen omdat zij [de minderjarige] hier niet emotioneel mee wil belasten. De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt niet goed meer; de sfeer is erg gespannen. Door de GI zijn nu documenten ingebracht waar de moeder geen toestemming voor heeft gegeven. De video-opname van de begeleide omgang zou eerst met de moeder worden besproken, dat is nog niet gebeurd. Door de GI is echter druk gelegd op SAFE om een eindverslag op te maken. Gelet hierop heeft de moeder verzocht het verslag van SAFE buiten beschouwing te laten.
De moeder is van mening dat er zo snel mogelijk gezinsbehandeling plaats moet vinden. Zij heeft aangegeven dat het traject te intensief is en nu te willen kijken naar een vorm van hulpverlening, gezinsbehandeling of opname die beter aansluit bij wat zij aangeeft nodig te hebben. De moeder heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben om aan de doelen te werken, maar zij wordt hierin niet gehoord.
De moeder is inmiddels verhuisd en ingeschreven in [plaats] op het adres van de grootvader moederszijde (mz). Het verzoek tot overdracht naar Bureau Jeugdzorg [plaats] , zoals opgenomen in het verweerschrift, wordt niet gehandhaafd. Nu ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] niet in het huidige pleeggezin kan blijven, achten de advocaat en de moeder het wel van belang dat wordt bekeken hoe de woonsituatie van de moeder in [plaats] is, zodat op korte termijn gewerkt kan worden aan een overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling en gekeken kan worden waar [de minderjarige] naartoe kan.
De moeder heeft aangegeven dat zij wacht op bericht van de GGZ om te starten met de behandeling. Ze heeft zich inmiddels in [plaats] ook ingeschreven bij de GGZ. Dat de GI met haar vader heeft gesproken wordt betwist.
Alles overziend heeft de advocaat namens de moeder aangevoerd dat zij wel bezwaren heeft tegen de ondertoezichtstelling in die zin dat zij van mening is dat ze het zelf kan, maar zij begrijpt dat de ondertoezichtstelling nodig is om te kunnen werken aan een thuisplaatsing. De moeder heeft eveneens bezwaar tegen verlenging van de uithuisplaatsing. Gelet op de verhuizing van de moeder, de omstandigheid dat [de minderjarige] op een crisisplek verblijft waardoor een nieuwe situatie gaat ontstaan en de hulpverlening nu is gestageerd, wordt verzocht de verlenging van de uithuisplaatsing te beperken tot drie maanden.

De beoordeling

ten aanzien van het overgelegde rapport van SAFE
De moeder heeft gesteld dat het eindverslag van SAFE buiten beschouwing moet worden gelaten. Zij heeft aangevoerd geen toestemming te hebben gegeven aan Kenter om de informatie naar de GI te sturen. De kinderrechter volgt dit bezwaar van de moeder niet. In artikel 7.3.11, vierde lid van de Jeugdwet is opgenomen dat derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van een onder toezicht gestelde minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de persoon van een ouder betreffen, welke inlichtingen noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging aan de GI verstrekken, zonder toestemming van de betrokkenen. De kinderrechter is van oordeel dat de informatie opgenomen in het eindverslag, noodzakelijk is voor de (verdere) uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het verslag van SAFE zal daarom niet buiten beschouwing worden gelaten.
ten aanzien van de ondertoezichtstelling (zaaknummer: C/15/323442 / JU RK 21-2344)
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreigingen bestaan eruit [de minderjarige] voor de uithuisplaatsing leek op te groeien in een onveilige, onstabiele en onvoorspelbare opvoedomgeving. Er was sprake van een sociaal isolement en het alleen opgroeien met een moeder ten aanzien van wie er zeer grote zorgen zijn over haar psychische toestand. De moeder vertoont verward, achterdochtig en vijandig gedrag. Hierin blijkt de afgelopen periode geen verbetering te hebben plaatsgevonden. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de huisvesting van de moeder. De moeder stelt te zijn verhuisd naar [plaats] , maar ter zitting is naar voren gekomen dat dit mogelijk maar tijdelijk is en zij haar huurwoning in [plaats] , na deze aanvankelijk te hebben opgezegd, heeft aangehouden.
De zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is wordt in dit geval ook nu niet of onvoldoende geaccepteerd, omdat de moeder alle zorgen ontkent en de schuld buiten zichzelf blijft leggen. Tot op heden hebben alle interventies, zowel in het vrijwillig als in het gedwongen kader, niet tot verbetering geleid en is het onvoldoende gelukt om goed zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de moeder. Uit het eindverslag van SAFE blijkt dat in alle gesprekken merkbaar is dat de moeder graag de leiding wil nemen, dat er geen ruimte is om het verhaal van de moeder te stoppen en tot een samenwerking te komen of sturing te geven aan het gesprek. De moeder lijkt geen vertrouwen te hebben in de hulpverlening en zich niet veilig te voelen in het contact. Daarnaast stagneert de moeder de hulpverlening omdat zij vele eisen en voorwaarden stelt, maar ook als er meegegaan wordt in haar wensen stopt de moeder ermee. Dit is een (gedrags)patroon wat al jaren zichtbaar is en in het belang van [de minderjarige] doorbroken moet worden.
Vooralsnog lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aanwezige problematiek en de in te zetten hulpverlening zal de kinderrechter de resterende termijn van het verzoek toewijzen.
ten aanzien van de uithuisplaatsing (zaaknummer: C/15/328512 / JU RK 22-835)
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat in de afgelopen periode nog onvoldoende concrete ontwikkelingen hebben plaatsgevonden ter verbetering van de situatie. De zorgen over de geestelijke toestand van de moeder zijn er eveneens nog steeds en zijn in de afgelopen periode toegenomen. De moeder ontkent de door de hulpverlening geuite zorgen en zij is niet in staat om te reflecteren op haar opvoedgedrag.
De kinderrechter vindt het dan ook zorgelijk dat de moeder in deze regio een intake heeft gehad bij de GGZ en, terwijl zij in afwachting is van berichtgeving over het onderzoek en de concrete behandeling, zich in de tussentijd heeft ingeschreven in [plaats] , waardoor een nodig geachte behandeling weer vertraging oploopt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder een achterdochtige en defensieve houding aanneemt tegenover de GI, wat de samenwerking niet ten goede komt. De kinderrechter roept de moeder nogmaals op zich in het belang van [de minderjarige] meer open te stellen richting de GI, maar ook ten opzichte van de andere betrokken hulpverleners, in plaats van strijd te voeren.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding en tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:

verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 5 januari 2023;

verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg tot 5 januari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022 door mr. M.C.A Onderwater, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.M.J. Boon, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 20 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.