ECLI:NL:RBNHO:2022:6492

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
9585301 \ CV EXPL 21-8454
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake vordering tot betaling openstaande facturen voor bouwwerkzaamheden met verrekeningsberoep

In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen Donatella Horeca B.V. voor betaling van openstaande facturen voor werkzaamheden die hij heeft verricht aan appartementen in Haarlem. Eiser heeft in de periode van juli tot en met december 2020 werkzaamheden uitgevoerd en heeft hiervoor zeven facturen gestuurd, waarvan er twee onbetaald zijn gebleven. Eiser vordert een totaalbedrag van € 6.169,98, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Donatella heeft een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld, waarbij zij stelt dat zij na verrekening van haar vorderingen op eiser slechts € 1.351,25 aan hem verschuldigd is. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er een bewijsopdracht aan eiser is gegeven om aan te tonen dat hij daadwerkelijk 129 uren heeft gewerkt, zoals hij heeft gefactureerd. De kantonrechter heeft de verdere beslissing aangehouden en partijen de mogelijkheid geboden om tot een oplossing te komen. De zaak zal op 13 juli 2022 worden voortgezet met bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9585301 \ CV EXPL 21-8454
Uitspraakdatum: 15 juni 2022
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. F.W. Huizinga
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Donatella Horeca B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Haarlem
gedaagde
verder te noemen: Donatella
gemachtigde: mr. P.J. de Booij

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 2 december 2021 een vordering tegen Donatella ingesteld. Donatella heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brieven van 26 april 2022 en 3 mei 2022 nog de producties 5 tot en met 12 toegezonden. Donatella heeft bij e-mail van 16 mei 2022 een schriftelijke reactie op de producties gegeven.
1.2.
Op 19 mei 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in de periode van juli tot en met december 2020 voor Donatella werkzaamheden verricht aan de appartementen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] .
2.2.
Partijen hadden afgesproken dat [eiser] € 48,50 exclusief btw per gewerkt uur in rekening zou brengen.
2.3.
[eiser] heeft zeven facturen voor de werkzaamheden aan Donatella gestuurd. De eerste vijf facturen heeft Donatella betaald. De factuur van 23 november 2020 (factuurnummer 20200119) en de factuur van 12 december 2020 (factuurnummer 20200124) voor een bedrag van € 5.885,88 respectievelijk € 284,10 inclusief btw heeft Donatella tot op heden onbetaald gelaten.
2.4.
Op de factuur van 2 november 2020 (factuurnummer 20200118), die Donatella heeft betaald, heeft [eiser] 61 arbeidsuren in rekening gebracht en op de eerder genoemde, onbetaald gelaten factuur van 23 november 2020 nog eens 68 arbeidsuren. In totaal heeft [eiser] voor deze periode dus 129 uur in rekening gebracht.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] in oktober en november 2020 in elk geval 74,5 uren aan arbeid heeft verricht, aangezien dit uit de parkeeradministratie van Donatella blijkt.
2.6.
Bij brief van 5 oktober 2021 heeft [eiser] Donatella in gebreke gesteld met daarbij het verzoek om binnen 14 dagen voor betaling van het totaal verschuldigde bedrag zorg te dragen, bij gebreke waarvan [eiser] tevens aanspraak zou maken op de buitengerechtelijke incassokosten.

3.De vordering en de tegenvordering

de vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Donatella veroordeelt tot betaling van € 6.169,98 te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 683,50 en de wettelijke handelsrente vanaf datum verschuldigdheid althans datum dagvaarding. Een en ander met veroordeling van Donatella in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in november en december 2020 werkzaamheden heeft verricht voor Donatella en dat betaling van de facturen (factuurnummers 20200119 en 20200124) betreffende deze werkzaamheden ten onrechte achterwege is gebleven. De buitengerechtelijke kosten van € 683,50 is Donatella verschuldigd op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek.
3.3.
Donatella heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
de voorwaardelijke tegenvordering
3.4.
Donatella vordert bij wijze van tegenvordering dat zij na verrekening van haar vorderingen op [eiser] enkel gehouden is om een bedrag van € 1.351,25 aan [eiser] te betalen. Het voorwaardelijk karakter van de vordering is daarin gelegen dat Donatella alleen aanspraak maakt op voldoening van haar vordering als de kantonrechter in conventie oordeelt dat Donatella gehouden is om de openstaande facturen te betalen.
3.5.
Donatella legt aan haar tegenvordering ten grondslag dat [eiser] tekortgeschoten is in zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. [eiser] heeft zijn werkzaamheden niet volledig verricht en deels onjuist uitgevoerd, waardoor Donatella onterecht € 605,- voor een niet werkende cv-ketel en € 925,- voor gebrekkig aangelegd zinkwerk heeft betaald. Daarnaast heeft Donatella extra kosten ter hoogte van € 90,- moeten maken om een mediator in te schakelen om ervoor te zorgen dat de eigenaar van het appartement, die opdracht had gegeven om een pomp bij [naam] te bestellen en die pomp bij Donatella had gefactureerd, deze pomp zelf zou vergoeden aan Donatella. Verder heeft [eiser] 54,5 uur teveel aan arbeidskosten in rekening gebracht, te weten € 3.198,33. Donatella kan haar vorderingen verrekenen met die van [eiser] (artikel 6:127 BW), zodat Donatella slechts € 1.351,25 aan [eiser] hoeft te betalen.
3.6.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop bij de beoordeling, voor zover daaraan wordt toegekomen – zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Gelet op de samenhang van de over en weer ingestelde vorderingen zullen deze samen worden behandeld.
4.2.
Deze zaak ziet op de vraag of [eiser] recht heeft op betaling van de openstaande facturen en, zo ja, of Donatella de vorderingen die zij op [eiser] zegt te hebben, hiermee mag verrekenen.
Vordering van [eiser]
4.3.
heeft zich op het standpunt gesteld dat Donatella twee facturen voor verrichte werkzaamheden en materialen ten onrechte onbetaald heeft gelaten en vordert in deze procedure de betaling daarvan. Donatella erkent dat deze facturen onbetaald zijn gebleven en dat zij in beginsel aan [eiser] betaling is verschuldigd, maar betwist het aantal gewerkte uren en doet daarnaast een beroep op verrekening ten aanzien van drie kostenposten, namelijk die van (1) de cv-ketel, (2) het zinkwerk en (3) mediation. Deze onderdelen zullen hieronder worden besproken.
Niet functionerende cv-ketel
4.4.
Donatella stelt zich allereerst op het standpunt dat zij onder meer niet tot volledige betaling van de onbetaald gebleven facturen is gehouden, omdat zij ten onrechte de factuur van 29 september 2020 (factuurnummer 20200103) ter hoogte van € 605,- voor een derde cv-ketel heeft betaald, terwijl deze cv-ketel niet functioneerde en ook niet afgemonteerd is. [eiser] heeft hiertegen ingebracht dat de cv-ketel wel is gemonteerd, doch niet is aangesloten op de radiatoren omdat deze nog niet waren geplaatst en de aansluiting daardoor dus onmogelijk was. Volgens [eiser] bestond de opdracht van Donatella ook slechts uit het plaatsen en monteren van de cv-ketels, wat door hem deugdelijk is gedaan.
4.5.
Donatella heeft enkel gesteld dat de cv-ketel niet functioneerde, maar heeft deze stelling op geen enkele manier aannemelijk gemaakt, laat staan onderbouwd, terwijl [eiser] dit heeft betwist. Donatella heeft daarnaast niet betwist dat de radiatoren nog niet waren geplaatst, zodat de stelling van [eiser] dat verdere aansluiting ook niet mogelijk was, voldoende is komen vast te staan. Alleen al om die reden kan de vordering van Donatella, voor zover die ziet op de niet-functionerende cv-ketel, niet worden toegewezen. Daarbij komt dat vaststaat dat de werkzaamheden met betrekking tot de cv-ketel door [eiser] zijn opgeleverd en vervolgens door Donatella betaald zijn, zodat ervan moet worden uitgegaan dat Donatella de werkzaamheden als voldoende heeft aanvaard. Daarnaast is niet vast komen te staan dat Donatella tijdig over de niet functionerende cv-ketel heeft geklaagd. Ter zitting heeft Donatella hierover verklaard dat zij kort na oplevering honderden e-mails aan [eiser] heeft verstuurd waarin zij haar ongenoegen uit over de cv-ketel. Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van Donatella gelegen om dit standpunt nader te onderbouwen door deze e-mails in het geding te brengen, maar Donatella heeft dat niet gedaan. De conclusie is dat de vordering van Donatella ten aanzien van de cv-ketel als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
Gebrekkig zinkwerk
4.6.
Voorts stelt Donatella zich op het standpunt dat het verrichte zinkwerk aan het dak van de appartementen [adres 1] en [adres 2] gebrekkig is uitgevoerd, aangezien het water op het dak stagneert en dus niet wegstroomt. Donatella heeft de totale herstelkosten door een derde
partij beraamd op een bedrag van € 925,-, welke kosten volgens Donatella voor rekening van [eiser] dienen te komen. [eiser] heeft hiertegen ingebracht dat het zinkwerk door hem volledig en deugdelijk is uitgevoerd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiser] ter zitting het volgende verklaard. Het zinkwerk is aangebracht op de constructie die door de aannemer is gemaakt. Deze onderliggende constructie dient op afschot te zijn en het zink wordt daar overheen geplaatst. Indien het water niet goed doorstroomt, is dit het gevolg van het feit dat de onderliggende constructie onvoldoende afschot heeft. In reactie hierop heeft Donatella ter zitting verklaard dat zij bouwkundige rapporten over de werkzaamheden aan de appartementen heeft laten opstellen waaruit volgt dat het zinkwerk niet deugdelijk is verricht.
4.7.
Tegenover de (gemotiveerde) betwisting van [eiser] heeft Donatella haar standpunt dat het zinkwerk gebrekkig was op geen enkele manier aannemelijk gemaakt, laat staan onderbouwd. Donatella heeft in dit verband ter zitting weliswaar verwezen naar bouwkundige rapporten, maar heeft nagelaten deze in de procedure in te brengen. Daarbij heeft Donatella ook niet inhoudelijk gereageerd op de verklaring van [eiser] dat het (mogelijk) gebrekkig zinkwerk het gevolg is van de constructie van de aannemer. De conclusie is dat de vordering van Donatella ten aanzien van het zinkwerk als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
Mediationkosten
4.8.
Verder stelt Donatella zich op het standpunt dat zij mediationkosten ter hoogte van
€ 90,- heeft gemaakt in verband met een discussie die tussen haar en de eigenaar van het appartement was ontstaan over de bestelling van een waterpomp bij [naam] , die in opdracht van de eigenaar was besteld, maar bij Donatella werd gefactureerd. Donatella stelt zich op het standpunt dat [eiser] die kosten voor de mediator moet vergoeden. [eiser] heeft hiertegen ingebracht dat hij niets van doen had met de bekostiging van de waterpomp en evenmin betrokken was bij het geschil hierover tussen de eigenaar en Donatella.
4.9.
Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden op welke grond deze kosten op [eiser] verhaald zouden kunnen worden, zodat ook dit deel van de vordering van Donatella zal worden afgewezen.
teveel gefactureerde arbeidskosten
4.10.
Tot slot stelt Donatella dat [eiser] ten onrechte 54,5 uur teveel aan arbeidsloon heeft gefactureerd, waardoor [eiser] een bedrag van € 3.198,33 inclusief btw teveel in rekening heeft gebracht. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de openstaande facturen, aldus Donatella. Donatella baseert haar standpunt op de parkeeradministratie waaruit blijkt dat [eiser] in de periode oktober en november 2020 slechts 74,5 uren in plaats van de in totaal voor die periode gefactureerde 129 uren heeft geparkeerd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Donatella een zelf opgemaakte tabel overgelegd, waarin per datum het aantal geparkeerde uren door [eiser] nader is gespecificeerd. Volgens Donatella heeft zij bij het opstellen van de tabel haar parkeeradministratie geraadpleegd en zo het aantal door [eiser] gewerkte uren bepaald, aangezien zij een parkeervergunning in het gebied van de appartementen heeft en zij in dit kader met [eiser] de afspraak had gemaakt dat hij via WhatsApp zou aangeven van wanneer tot wanneer hij op locatie was, zodat hij gratis, met behulp van de parkeervergunning van Donatella, kon parkeren. Zodoende komt het aantal door [eiser] gewerkte uren dus overeen met de uren dat hij geparkeerd heeft.
4.11.
[eiser] heeft ter zitting betwist dat deze overgelegde tabel volledig is. Volgens [eiser] komt de parkeeradministratie van Donatella niet overeen met de totaal door hem gewerkte uren. Buiten de uren waarvoor hij met de parkeervergunning van Donatella in de buurt van de appartementen heeft geparkeerd, heeft hij namelijk ook op andere locaties geparkeerd waarvoor hij de vergunning van Donatella niet hoefde te gebruiken. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat ook zijn zoon regelmatig aan de werkzaamheden meegewerkt heeft. Uiteraard zijn ook deze uren in rekening gebracht, zodat er voor dat soort dagen dubbele arbeidskosten zijn ontstaan die niet volgen uit de parkeeradministratie van Donatella. Het kwam in de praktijk voor dat [eiser] en zijn zoon met één auto naar de locatie vertrokken van Donatella. Zodoende werd er dan een aantal uur geparkeerd, terwijl er door twee man en dus het dubbele aantal uren werd gewerkt. [eiser] heeft die uren echter niet apart uitgesplitst op de facturen, maar kan dit wel aantonen. Daarbij kwam het ook regelmatig voor dat [eiser] op een laden en lossen parkeerplaats in de buurt van de appartementen stond geparkeerd, waarvoor hij de vergunning van Donatella ook niet nodig had. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] gesteld dat hij hiervoor zelfs van de Parkeerhandhaving van de gemeente Haarlem een officiële waarschuwing heeft gekregen, wat hij kan aantonen. Voorts heeft Donatella in de tabel geen rekening gehouden met de gewerkte uren die [eiser] aan het ophalen van bouwmateriaal bij [naam] heeft besteed, welke uren dus ook niet terug te vinden zijn in de met behulp van de parkeervergunning gemaakte parkeeruren. Daarnaast is [eiser] wel eens op de fiets naar de appartementen geweest, waardoor op deze dagen ook geen gebruik is gemaakt van de parkeervergunning van Donatella en deze uren dus ook niet terug te vinden zijn in de parkeeradministratie van Donatella. [eiser] heeft zodoende terecht 129 uur in rekening gebracht bij Donatella omdat hij die uren ook echt heeft gewerkt. Sterker nog, [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij zelfs meer uren heeft gewerkt dan hij uiteindelijk bij Donatella in rekening heeft gebracht.
4.12.
Ter zitting heeft Donatella hiertegen ingebracht dat als het waar zou zijn dat [eiser] 54,5 uur meer heeft gewerkt, buiten de uren waarvoor hij gebruik heeft gemaakt van de parkeervergunning van Donatella, het onbegrijpelijk is dat [eiser] de parkeerkosten die hij dan op een andere locatie heeft gemaakt, nooit bij Donatella in rekening heeft gebracht. Daaruit volgt volgens Donatella dat [eiser] helemaal niet ergens anders parkeerkosten heeft gemaakt. Ook heeft Donatella aangevoerd dat zij op de hoogte was van de uren die [eiser] aan het ophalen van bouwmateriaal bij [naam] heeft besteed. Ook deze uren heeft Donatella in de tabel meegenomen en maken daarmee deel uit van de door Donatella erkende 74,5 gewerkte uren. Donatella betwist verder dat de zoon van [eiser] zoveel werkzaamheden heeft verricht als [eiser] stelt, maar erkent dat de zoon wel eens heeft geholpen als [eiser] bezig was met de cv-ketel. Het verschil tussen 74,5 uren en 129 uren aan arbeidskosten kan volgens Donatella in elk geval niet verklaard worden door wat [eiser] nu aanvoert.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met het bovenstaande voldoende aannemelijk gemaakt dat hij meer uren heeft gewerkt dan de 74,5 uren die volgen uit het overzicht van Donatella, gebaseerd op de parkeerkosten van de vergunning van Donatella. Omdat Donatella gemotiveerd heeft betwist dat [eiser] meer dan 74,5 uur heeft gewerkt, terwijl [eiser] heeft aangeboden zijn stellingen op dit punt te bewijzen en de bewijslast van deze stelling ook op [eiser] rust, zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld zijn stelling dat hij 129 uur heeft gewerkt te bewijzen.
4.14.
Donatella heeft de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten verder niet betwist, zodat die in beginsel ook kunnen worden toegewezen, waarbij de hoogte van de toe te wijzen buitengerechtelijke incassokosten wel afhankelijk zal zijn van de uiteindelijk toe te wijzen hoofdsom.
Tussenconclusie
4.15.
Uit het vorenstaande volgt dat de kantonrechter na uitvoering van de bewijsopdracht slechts nog een beslissing moet nemen ten aanzien van de betaling van de 54,5 uur die [eiser] stelt te hebben gewerkt, wat door Donatella is betwist, en welke uren een waarde vertegenwoordigen van € 3.198,33 inclusief btw. Voor het overige zullen de vorderingen van [eiser] worden toegewezen, zoals hiervoor reeds is overwogen. Voor de volledigheid merkt de kantonrechter op dat, als partijen hierin aanleiding zien om met elkaar in overleg te treden teneinde alsnog gezamenlijk tot een oplossing van dit geschil te komen, hen dat uiteraard vrij staat. In dat geval zou kunnen worden afgezien van bewijslevering door [eiser] .
4.16.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing ten aanzien van de vordering en de tegenvordering

De kantonrechter:
5.1.
laat [eiser] toe tot bewijs van zijn stelling dat hij de in totaal 129 uren, die in rekening zijn gebracht op de facturen 202000118 van 2 november 2020 (61 uur) en 20200119 van 23 november 2020 (68 uur) aan werkzaamheden voor Donatella heeft verricht en niet slechts 74,5 uur;
5.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting
van 13 juli 2022 te 09.00 uur;
5.3.
wanneer [eiser] voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
5.4.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van [eiser] wordt er van uitgegaan dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter