ECLI:NL:RBNHO:2022:6546

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
9629801 \ CV FORM 22-157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met TAP Air Portugal, compensatie geëist voor een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Fortaleza via Lissabon op 16 januari 2020. De vlucht van Amsterdam naar Lissabon was met vertraging uitgevoerd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist en uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers hebben compensatie van € 1.200,00 gevraagd, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder heeft de verschuldigdheid van deze compensatie betwist, met de stelling dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder onvoldoende rekening had gehouden met de mogelijkheid van vertraging en dat de passagiers recht hadden op de gevraagde compensatie. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, terwijl de proceskosten voor rekening van de vervoerder kwamen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vervoerder de passagiers moet compenseren voor de vertraging en de bijkomende kosten, en dat de vervoerder ook de proceskosten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het geval van vertragingen en de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie [plaats]
Zaaknr./rolnr.: 9629801 \ CV FORM 22-157
Uitspraakdatum: 27 juli 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 14 januari 2022;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 14 maart 2022.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lisboa Airport, Lissabon, naar Pinto Martins Airport, Fortaleza (Brazilië) op 16 januari 2020.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 217,80 en subsidiair € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
4.4.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. Niet in geschil is dat de passagiers de aansluitende vlucht niet hebben kunnen halen, terwijl slechts sprake was van een beperkte vertrekvertraging van vier minuten en een aankomstvertraging te Lissabon van 23 minuten.
4.5.
In het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) is beslist dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij aangegeven dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd moet voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. De kantonrechter is van oordeel dat passagiers bij een vertraging van 20 minuten of minder, ontstaan door een buitengewone omstandigheid, in staat moeten zijn om de aansluitende vlucht te halen. Niet in geschil is dat voor de onderhavige vlucht een buffer van vijf minuten in acht is genomen. Uit het vluchtrapport volgt verder dat de vlucht met vier minuten vertraging is vertrokken en uit de
Slot Revision Messagedat een CTOT is opgelegd op grond waarvan de vlucht veertien minuten later mocht vertrekken. De genoemde omstandigheden maken tezamen dat het missen van de aansluitende vlucht niet het gevolg is van een eventuele buitengewone omstandigheid, maar het niet aanhouden van een redelijke buffertijd en het laten oplopen van de vertraging tijdens de vlucht. Gesteld noch gebleken is dat deze laatstgenoemde vertraging eveneens door een buitengewone omstandigheid zou zijn ontstaan. De vervoerder voert nog aan dat de aankomstvertraging te Lissabon 23 minuten was, zodat de passagiers ook met een redelijke buffertijd van 20 minuten de overstap had gemist. De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer. Immers is niet onderbouwd waarom de vertraging is opgelopen naar 23 minuten. Bovendien kan het niet zo zijn dat een luchtvaartmaatschappij wordt ontheven van verplichtingen die volgen uit de Verordening, door de vertraging tijdens de vlucht te laten oplopen. De conclusie is dan ook dat de vervoerder onvoldoende heeft voorzien in reservetijd om de vlucht van de passagiers zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren en zich daarbij onvoldoende ingespannen om de vlucht alsnog zo spoedig mogelijk uit te voeren, na afloop van een eventuele buitengewone omstandigheid.
4.6.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.200,00. De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf 16 januari 2020.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijk kosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van het A-formulier, nu niet is gesteld of gebleken op welke datum deze kosten verschuldigd zijn geworden.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 2 maart 2020, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 16 januari 2020 en over € 217,80 vanaf 12 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 214,00 aan griffierecht en € 187,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open