ECLI:NL:RBNHO:2022:6634

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
324059 / HA ZA 22-30
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in burengeschil over eigendomsrechten en hinder

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens vermeende inbreuken op zijn eigendomsrechten en onrechtmatige hinder. Eiser stelt dat gedaagde een witte plaat heeft bevestigd aan zijn voorgevel en betonranden in de voortuin van eiser heeft geplaatst, wat volgens eiser een inbreuk op zijn eigendomsrecht vormt. Daarnaast beschuldigt eiser gedaagde van het veroorzaken van onrechtmatige hinder door felle bouwlampen aan de voor- en achtergevel van haar woning. Eiser vordert onder andere de verwijdering van de witte plaat, de betonranden en de bouwlampen, alsook het snoeien van heesters die boven de schutting uitgroeien en het beperken van geluidsoverlast.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 10 augustus 2022 geoordeeld dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om een kadastrale grensreconstructie in het geding te brengen, aangezien de exacte loop van de erfgrens onduidelijk is. De overige vorderingen van eiser, zoals het verwijderen van de bouwlampen en het snoeien van de haag, zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lampen geen onrechtmatige hinder veroorzaken en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over geluidsoverlast. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij eiser een akte moet indienen over de grensreconstructie.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Handel, Kanton en Insolventie
zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/324059 / HA ZA 22-30
Vonnis van 10 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat mr. B. Kochheim-Bossink te Aerdenhout,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat mr. R. van Viersen te Utrecht.
De zaak in het kort
Partijen zijn directe buren, die met elkaar in conflict zijn geraakt. Volgens [eiser] maakt [gedaagde] inbreuk op zijn eigendomsrecht door op zijn deel van de voorgevel naast zijn beveiligingscamera een witte plaat te bevestigen en betonnen randen in de voortuin van [eiser] te plaatsen. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatige hinder veroorzaakt met aan de voor- en achtergevel gemonteerde fel schijnende bouwlampen. [eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen de witte plaat, de betonnen randen en de bouwlampen te verwijderen, of de bouwlampen zo aan te passen dat die niet meer fel in de tuin schijnen. [eiser] vordert daarbij ook [gedaagde] te veroordelen de heesters tegen zijn schutting regelmatig te snoeien, zodat die niet boven de schutting uitgroeien. Ook vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen maatregelen te treffen die voorkomen dat de parasol van [gedaagde] tegen de schutting van [eiser] waait. Tot slot vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen om geen bovenmatige geluidsoverlast te veroorzaken, en haar te veroordelen om [eiser] één keer per jaar in haar voortuin te dulden om zijn beukhaag te onderhouden. Aanvankelijk vorderde [eiser] ook [gedaagde] te veroordelen een boom uit haar voortuin te verwijderen die binnen twee meter van de erfgrens stond. Omdat [gedaagde] de boom inmiddels heeft verplaatst, heeft [eiser] ten aanzien van dit deel zijn vordering verminderd.
Omdat ter plaatse de loop van de erfgrens niet exact valt vast te stellen, is onduidelijk of de witte plaat en de betonranden over de erfgrens zijn geplaatst. De rechtbank staat [eiser] toe bij akte een kadastrale grenscorrectie in het geding te brengen. De overige vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Op één onderdeel wordt [eiser] niet-ontvankelijk verklaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 maart 2022, waarbij een gerechtelijke plaatsopneming (hierna: descente) is bepaald,
- de descente ter plaatse op 29 juni 2022, en aansluitend de mondelinge behandeling in de rechtbank waarvan aantekeningen zijn bijgehouden door de griffier,
- de pleitnotities aan de zijde van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel [adres 1] te [plaats]. Het naastgelegen perceel [adres 2] is eigendom van [gedaagde].
2.2.
Op 11 juni 2021 heeft [eiser] een brief aan [gedaagde] gestuurd met sommaties ten aanzien van 11 geschilpunten die hij in de vijf voorafgaande jaren heeft ervaren, met het verzoek aan [gedaagde] daar binnen 14 dagen bevestigend op te reageren.
2.3.
Bij brief van 8 juli 2021 heeft de advocaat van [eiser] Meuwse in gelijke zin aangeschreven en in de gelegenheid gesteld op minnelijke wijze te voldoen aan de sommaties van [eiser].
2.4.
[gedaagde] heeft bij brief van 6 augustus 2021 gereageerd op de brief van [eiser] van 11 juni 2021. Zij geeft daarbij aan de toenemende en onredelijke eisen van [eiser] de relatie tussen partijen flink hebben verzuurd, dat zij dat betreurt, en dat zij op ieder redelijk voorstel wil ingaan. [gedaagde] geeft een reactie op alle 11 geschilpunten.
2.5.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] op 28 september 2021 (opnieuw) buurtbemiddeling voorgesteld en is ingegaan op de reactie van [gedaagde] ten aanzien van de 11 geschilpunten. [gedaagde] heeft hierop bij brief van 13 oktober 2021 laten weten dat zij mediation op een andere manier dan buurtbemiddeling wil overwegen, ervan uitgaand dat de kosten van de mediation dan voor rekening van [eiser] zullen komen. Verder gaat [gedaagde] in op een aantal van de 11 geschilpunten.
2.6.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] op 19 oktober 2021 twee opties voorgehouden: mediation op kosten van beide partijen of een viergesprek tussen partijen met hun advocaten of een vertrouwenspersoon.
2.7.
[gedaagde] heeft bij brief van 16 november 2021 aan de advocaat van [eiser] onder meer aangegeven dat haar gebleken is dat [eiser] voortdurend bezig is [gedaagde] bij de politie in een kwaad daglicht te stellen, en dat hij met valse overlastklachten ervoor heeft gezorgd dat de politie bij [gedaagde] aan de deur kwam. [gedaagde] vraagt zich daarbij af wat het nut van mondeling overleg dan nog kan zijn.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat, na vermindering van eis ten aanzien van de boom - [gedaagde] te veroordelen binnen twee weken na dagtekening van het vonnis de witte plaat van de voorgevel van [eiser] en haar betonnen randen uit de voortuin van [eiser] te verwijderen. Verder vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen binnen dezelfde termijn de bouwlampen aan de voor- en achtergevel te verwijderen, en/of [gedaagde] te veroordelen de sensor van de lampen zo in te stellen dat het licht niet in de tuin van [eiser] schijnt. [eiser] vordert [gedaagde] ook te veroordelen de heesters in de achtertuin regelmatig, minstens één keer per jaar, te snoeien, zodat die niet boven de schutting uit groeien. Daarnaast vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen geen bovenmatige geluidshinder te veroorzaken, en maatregelen te treffen die voorkomen dat de parasol van [gedaagde] tegen de schutting van [eiser] waait. Tenslotte vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen hem toe te staan dat hij één per jaar de voortuin van [gedaagde] betreedt om zijn haag te onderhouden en te ontdoen van bamboe die vanuit de voortuin van [gedaagde] is doorgeschoten. [eiser] vordert [gedaagde] een dwangsom van € 150,00 op te leggen voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] zich niet aan een van de veroordelingen houdt.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert primair dat de dagvaarding nietig is. Subsidiair concludeert [gedaagde] tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser].
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
De beoordeling
Nietige dagvaarding
3.4.
Volgens [gedaagde] is de dagvaarding zo onduidelijk en vaag dat het voor haar moeilijk is zich behoorlijk te verweren. De rechtbank acht aard en inhoud van de vorderingen echter voldoende duidelijk, en [gedaagde] heeft op alle punten inhoudelijk verweer gevoerd. De rechtbank acht daarom het beroep van [gedaagde] op nietigheid van de dagvaarding ongegrond.
De witte plaat aan de voorgevel / de betonranden
3.5.
[eiser] heeft vlak bij de erfgrens op zijn deel van de voorgevel een veiligheidscamera gemonteerd. Vanuit die positie maakt de camera opnames van de voortuin van [eiser], waarbij ook een klein gedeelte van het perceel van [gedaagde] binnen het bereik van de camera valt. [eiser] heeft aangetoond dat hij dit deel met software onzichtbaar heeft gemaakt. Terecht voert [gedaagde] aan dat die software handmatig uitgezet kan worden, zodat zij er belang bij heeft haar privacy te beschermen en te zorgen dat er geen opnames van (een klein gedeelte) van haar perceel worden gemaakt. Daartoe heeft [gedaagde] een witte plaat naast de camera van [eiser] gemonteerd die voorkomt dat de camera opnames van haar voortuin maakt. De rechtbank acht het niet onrechtmatig dat [gedaagde] op deze manier haar privacy beschermt. De plaat levert ook geen onrechtmatige hinder voor [eiser] op. [1] Wel maakt [gedaagde] inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] als komt vast te staan dat de witte plaat is bevestigd op de voorgevel van [eiser].
3.6.
Voor zover komt vast te staan dat de betonranden van [gedaagde] in de voortuin van [eiser] zijn geplaatst, maken de betonranden eveneens een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser]. [gedaagde] heeft wel aangevoerd dat haar tuinman op aanwijzing en met toestemming van [eiser] de betonranden met inachtneming van de erfgrens heeft geplaatst, maar tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] heeft [gedaagde] dit verweer niet nader onderbouwd. De stelling dat de betonranden geen inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] maken omdat de randen met toestemming van [eiser] zijn geplaatst, kan dan ook geen stand houden.
3.7.
[eiser] heeft tijdens de descente gewezen op een aantal aanknopingspunten waaruit de loop van de erfgrens valt af te leiden. Die punten bieden echter onvoldoende houvast om de exacte loop van de erfgrens vast te stellen. Wel geven die punten voldoende twijfel over de door [gedaagde] aangehouden erfgrens bij het plaatsen van de betonranden. Om de erfgrens objectief vast te stellen, acht de rechtbank een kadastrale grensreconstructie nodig.
3.8.
Overeenkomstig zijn aanbod zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld bij akte een in zijn opdracht en op zijn kosten grensreconstructie van het Kadaster in het geding te brengen, waaruit blijkt hoe de kadastrale erfgrens tussen de beide voortuinen loopt en de beide voorgevels ter hoogte van de witte plaat. Bij akte dient [eiser] te vermelden welke conclusies hij aan de grensreconstructie verbindt. [gedaagde] mag vervolgens een antwoordakte dienen om daarop te reageren. De rechtbank verzoekt [eiser] de factuur van het Kadaster als productie aan zijn akte te hechten, zodat bij eindvonnis een beslissing kan worden genomen of [eiser] deze kosten van het Kadaster al dan niet geheel vergoed dient te krijgen van [gedaagde]. [gedaagde] moet zo nodig haar medewerking verlenen aan de medewerker(s) van het Kadaster om het onderzoek uit te kunnen voeren.
Bouwlampen voor- en achtergevel
3.9.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de lampen op de voor- en achtergevel geen bouwlampen zijn, maar gebruikelijke beveiligingslampen met een bewegingssensor. Het is [gedaagde] toegestaan haar woning met dergelijke veiligheidslampen te beveiligen. De lampen mogen echter geen onrechtmatige hinder veroorzaken. [2] Aan de voorkant van de woning is de lamp aangebracht rechts van het midden van de voorgevel, boven het raam op de begane grond. De lamp bevindt zich op korte afstand van de erfgrens. [gedaagde] heeft toegelicht dat zij de lamp dicht bij de erfgrens heeft laten monteren, zodat schuin vanaf de zijkant een zo groot mogelijk deel van haar voortuin in het licht valt. Daarmee heeft [gedaagde] voldoende aangetoond dat de lamp een gerechtvaardigd belang dient en op een logische plek is gemonteerd. De rechtbank heeft geconstateerd dat de lamp aan de achtergevel ook op een logische plaats is aangebracht, te weten in het midden boven de openslaande deuren van de slaapkamer die uitkomt op het balkon.
3.10.
Onvermijdelijk is dat de lampen bij beweging in het donker zorgen voor lichtinval in de voor- en achtertuin van [eiser], omdat de tuinen direct aan elkaar grenzen. Volgens [eiser] geven de lampen zo zeer fel licht en hebben de lampen (en hun sensoren) een dusdanig extreem ver bereik, dat sprake is van een onrechtmatige situatie. Ter zitting heeft [eiser] dit nader willen onderbouwen met het tonen van filmmateriaal afkomstig van zijn beveiligingscamera, maar hiertegen is gemotiveerd bezwaar gemaakt door [gedaagde]. Na het horen van partijen op dit bezwaar, heeft de rechtbank het (verder) tonen van filmmateriaal niet toegestaan. Die beslissing is mondeling aan partijen toegelicht: het tonen van filmmateriaal komt in strijd met de goede procesorde omdat een USB-stick van de opnames uiterlijk tien dagen voor de zitting ter beschikking van (de advocaat) van [gedaagde] en de rechtbank gesteld had kunnen worden, zodat daar deugdelijk verweer op gevoerd had kunnen worden. De rechtbank heeft echter voorafgaand aan deze procesbeslissing wel al een gedeelte van het filmmateriaal bekeken. Daarop is te zien dat de dochter van [eiser] in het donker thuiskomt en de lamp van [gedaagde] op enig moment aanspringt en dan een groot deel van de voortuin van [eiser] aanlicht. Dit kan niet uit het geheugen gewist worden. Voor dat geval is door [gedaagde] aangevoerd dat niet is uitgesloten dat de sensor op een andere beweging dan die van de dochter reageert. Dit is juist: de camerastand maakt het mogelijk dat de sensor op een andere beweging aansloeg dan de beweging van de dochter van [eiser]. De beelden leveren daarom geen bewijs op dat de sensor van de lamp van [gedaagde] reageert op beweging in de tuin van [eiser].
3.11.
Wat betreft het aanlichten van de tuin van [eiser], geldt verder het volgende. De beide huizen en percelen grenzen direct aan elkaar, zodat het niet goed te voorkomen valt dat de beveiligingslampen van [gedaagde] de voor- en achtertuin van [eiser] gedeeltelijk aanlichten, terwijl [gedaagde] een rechtmatig belang heeft haar perceel met de lampen te beschermen tegen kwaadwilligen. Dat [eiser] (zoals hij stelt) bij betreding van zijn perceel aan de voor- en achterzijde of bij het zitten in de achtertuin, wordt belicht door de lampen van [gedaagde], wordt door [eiser] weliswaar als hinderlijk ervaren, maar dat maakt die situatie nog niet onrechtmatig. Uit de door [eiser] overgelegde foto's kan namelijk niet objectief worden afgeleid dat het licht zó fel is of dat de sensor zo onjuist afgesteld staat dat sprake is van
onrechtmatigehinder. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld om, eventueel na bewijslevering, te kunnen vaststellen dat sprake is van onrechtmatige hinder. De vordering om [gedaagde] te veroordelen de lampen te verwijderen zal daarom als ongegrond worden afgewezen.
3.12.
Het oordeel dat de lampen geen onrechtmatige hinder veroorzaken, leidt tot de conclusie dat er evenmin geen grond is om [gedaagde] te veroordelen de instellingen van de bestaande lampen te wijzigen. De rechtbank geeft [gedaagde] wel in overweging om als goede buur na te gaan of het mogelijk is om de sensor van de beveiligingslampen zo af te (laten) stellen of af te (laten) schermen, dat deze zoveel mogelijk alleen aanslaan op bewegingen op het eigen perceel en niet op dat van [eiser].
Snoeien van de haag in de achtertuin van [gedaagde]
3.13.
Tussen partijen staat vast dat de haag van [gedaagde] die tegen de schutting van [eiser] groeit, bestaat uit heesters. Het is [gedaagde] niet toegestaan om binnen een halve meter van de erfgrens een heester te hebben, tenzij een verordening een kleinere afstand toestaat [3] . Omdat in de plaatselijke verordening de toegestane minimumafstand van heesters tot de erfgrens is bepaald op nihil [4] , dient [eiser] de aanwezigheid van de haag te dulden, ook voor zover de haag boven de schutting uitgroeit. Dit laatste is slechts anders als het boven de schutting uitstekende deel onrechtmatige hinder veroorzaakt [5] . Hieruit volgt dat [eiser] belang kan hebben bij dit deel van de vordering. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van belang bij dit deel van de vordering.
3.14.
[eiser] heeft niet gesteld dat hij onrechtmatige hinder van de haag ondervindt. Ten tijde van de descente groeide haag slechts beperkt boven de schutting uit, terwijl [gedaagde] heeft verklaard de haag regelmatig te snoeien. Omdat niet is gebleken dat het boven de schutting komende begroeiing onrechtmatige hinder veroorzaakt, is er geen grond waarop [gedaagde] kan worden verplicht de begroeiing boven de schutting verder terug te snoeien dan zij nu regelmatig doet. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Parasol
3.15.
[gedaagde] geeft toe dat het wel eens is voorgekomen dat haar parasol is omgewaaid. Zij betwist dat dat regelmatig is gebeurd, en dat de parasol daarbij de schutting van [eiser] heeft beschadigd. Hiertegenover heeft [eiser] weliswaar gesteld dat de parasol een aantal keren is omgewaaid en dat hij vrees heeft dat zijn schutting wordt beschadigd, maar dit is verder door hem niet onderbouwd en is betwist door [gedaagde]. Omdat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, kan de rechtbank niet vaststellen of de parasol inderdaad met regelmaat omwaait, en of het nodig [gedaagde] is daarom te verplichten voorzorgsmaatregelen te treffen. De rechtbank heeft de schade aan de schutting niet vastgesteld en voor zover die al aanwezig zou zijn, is het onduidelijk of deze door de parasol is gekomen. Hoe dan ook, ook als de parasol schade toe zou hebben gebracht aan de schutting, dan is de door [eiser] aangewezen schade aan schuttingplanken dermate gering in omvang dat van een onrechtmatige situatie geen sprake is. Dit deel van de vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
Geluidsoverlast
3.16.
[eiser] stelt in de dagvaarding dat [gedaagde] regelmatig bovenmatige geluidsoverlast veroorzaakt door onder meer hard muziek af te spelen. [gedaagde] heeft erop gewezen dat [eiser] deze stelling niet heeft onderbouwd. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat de politie in op 17 mei 2019 en 9 augustus 2019 bij [gedaagde] is langs geweest vanwege overlastklachten, terwijl de gestelde feiten door [gedaagde] zijn betwist. Omdat sinds het laatste incident inmiddels bijna drie jaar zijn verstreken zonder gebleken nieuwe meldingen van geluidsoverlast, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatige geluidshinder.
Eén keer per jaar de voortuin van [gedaagde] betreden om beukhaag te verzorgen
3.17.
[gedaagde] heeft zich erop beroepen dat [eiser] niet-ontvankelijk is omdat hij geen belang heeft bij dit deel van zijn vordering. Vervolgens was het aan [eiser] om zijn belang bij dit deel van de vordering aan te tonen. [eiser] heeft dat niet voldoende gedaan. Hij heeft geen inhoudelijke reactie gegeven, maar herhaald dat het nodig is om zijn beukhaag te onderhouden en de van de kant van [gedaagde] doorgeschoten bamboe te verwijderen. [eiser] heeft niet gesteld op grond waarvan [gedaagde] kan worden verplicht [eiser] toe te staan om de vanuit de voortuin van [gedaagde] zijn beukhaag te onderhouden en de doorgeschoten bamboe uit zijn beukhaag te verwijderen. Niet valt in te zien waarom [eiser] de bamboe niet vanuit zijn eigen voortuin uit de beukhaag kan verwijderen. Gelet op de situatie ter plaatse acht de rechtbank dit namelijk goed mogelijk. Omdat [eiser] zijn belang bij dit deel van zijn vordering niet heeft onderbouwd, slaagt het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid op dit onderdeel.
Conclusie
3.18.
De zaak zal worden verwezen naar de rol van 7 september 2022 voor het nemen van een akte door [eiser] als bedoeld in rechtsoverweging 3.8. Vervolgens zal [gedaagde] de gelegenheid worden geboden een antwoordakte te nemen.
3.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 september 2022voor het nemen van een akte door [eiser] over wat is vermeld onder 3.8., waarna [gedaagde] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en uitgesproken op 10 augustus 2022.

Voetnoten

1.Artikel 5:37 BW
2.artikel 5:37 BW
3.artikel 5:44 BW
4.artikel 4:10h van de APV [plaats]
5.artikel 5:37 BW