Op 16 maart 2022 is er op basis van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Poolse autoriteiten beslag gelegd op verschillende voorwerpen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verboden verdovende middelen. Klager, die op dat moment aanwezig was, heeft op 17 mei 2022 een klaagschrift ingediend tegen dit beslag. De rechtbank heeft op 1 augustus 2022 het klaagschrift behandeld in raadkamer, waarbij de gemachtigde advocaat van klager en de officier van justitie zijn gehoord. Klager was niet aanwezig tijdens deze zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van het beslag, zoals vereist door artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan klager is gedaan. Hierdoor is de termijn voor het indienen van het klaagschrift niet begonnen, wat betekent dat klager ontvankelijk is in zijn verzoek. De officier van justitie heeft betoogd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij op de hoogte was van het beslag en de termijn om een klaagschrift in te dienen had verstreken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kennisgeving niet is gedaan, waardoor het beklag tijdig is ingediend.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het verzoek tot opheffing van het beslag ongegrond is, omdat de in beslag genomen voorwerpen nog steeds van belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek in Polen. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht ervoor te zorgen dat de voorwerpen aan klager worden teruggegeven zodra er geen strafvorderlijk belang meer is. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022 door rechter L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier M. Dambrink. Klager kan binnen veertien dagen na betekening van deze beslissing beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.