ECLI:NL:RBNHO:2022:6776

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
EOB-I-202204463, rekest 22-010779
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen beslag op grond van Pools Europees Onderzoeksbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 16 maart 2022 is er op basis van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Poolse autoriteiten beslag gelegd op verschillende voorwerpen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verboden verdovende middelen. Klager, die op dat moment aanwezig was, heeft op 17 mei 2022 een klaagschrift ingediend tegen dit beslag. De rechtbank heeft op 1 augustus 2022 het klaagschrift behandeld in raadkamer, waarbij de gemachtigde advocaat van klager en de officier van justitie zijn gehoord. Klager was niet aanwezig tijdens deze zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van het beslag, zoals vereist door artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan klager is gedaan. Hierdoor is de termijn voor het indienen van het klaagschrift niet begonnen, wat betekent dat klager ontvankelijk is in zijn verzoek. De officier van justitie heeft betoogd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij op de hoogte was van het beslag en de termijn om een klaagschrift in te dienen had verstreken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kennisgeving niet is gedaan, waardoor het beklag tijdig is ingediend.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het verzoek tot opheffing van het beslag ongegrond is, omdat de in beslag genomen voorwerpen nog steeds van belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek in Polen. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht ervoor te zorgen dat de voorwerpen aan klager worden teruggegeven zodra er geen strafvorderlijk belang meer is. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022 door rechter L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier M. Dambrink. Klager kan binnen veertien dagen na betekening van deze beslissing beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht, zittingsplaats Alkmaar
Lurisnummer : EOB-I-202204463
raadkamernummer : 22-010779
datum : 8 augustus 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 552a in verbinding met artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager]
,
voor deze zaak woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S. de Goede, advocaat te Breda (Stationslaan 1a2, 4815 GW Breda),
hierna te noemen: klager.

1.Feiten

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Poolse autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot – kort gezegd – verboden verdovende middelen, op
16 maart 2022beslag gelegd op:
  • Postpakket;
  • laptop Asus;
  • Lenovo Tablet;
  • interne harde schijven 2x;
  • Samsung;
  • Apple Iphone;
  • Samsung SM-G920;
  • diverse sleutels;
  • diverse brieven van banken;
  • diverse CD-roms;
  • plastic zakje met papier en sleutels;
  • fotocamera;
  • Huawei ANA-NX9;
  • Samsung lichtblauw;
  • Huawei tablet.

2.Procedure

2.1.
Het klaagschrift is op
17 mei 2022ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
2.2.
De rechtbank heeft op 1 augustus 2022 het klaagschrift in
beslotenraadkamer behandeld. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klager,
mr. W. van Nunen (kantoorgenoot van mr. De Goede) en de officier van justitie in raadkamer gehoord.
Klager is niet in raadkamer verschenen.

3.Beklag

3.1.
Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen. In het klaagschrift wordt gesteld dat deze voorwerpen niet door een strafbaar feit zijn onttrokken aan enig rechthebbende, terwijl [klager] van deze voorwerpen geen afstand heeft gedaan. [klager] is de enig eigenaar van deze voorwerpen. [klager] ondervindt door het voortduren van voormelde in beslagneming ernstige hinder bij de uitoefening van zijn werk, evenals bij het onderhouden van zijn sociale contacten, alsook dat van zijn vrouw en kinderen.
Voor het onderzoek zijn relevante gegevens inmiddels geverifieerd, dan wel gekopieerd, waardoor aan het onderzoek van de in beslag genomen goederen een einde gekomen is, dan wel had moeten zijn gekomen.
3.2.
De advocaat van verdachte heeft ter zitting toegelicht dat haar cliënt op dit moment gedetineerd zit in het kader van het Poolse rechtshulpverzoek. Ze heeft overleg gehad met haar cliënt en hij heeft verklaard dat de mondelinge behandeling zonder zijn aanwezigheid kon plaatsvinden.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.
De officier verklaarde ter zitting als volgt. Het gaat hier om een Pools onderzoek naar handel in en vervaardigen van drugs. Er zijn acht doorzoekingen in Nederland geweest en er zijn zes verdachten aangehouden. Hun overlevering is toegestaan. Ook in andere landen zijn aanhoudingen verricht.
4.2.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Klager is zelf aanwezig geweest tijdens de doorzoeking van zijn woning op 16 maart 2022 waarbij de voorwerpen in beslag zijn genomen. Klager is toen aangehouden. Hij was er dus in ieder geval vanaf 16 maart 2022 van op de hoogte dat er beslag was gelegd en had volgens artikel 5.1.11 Sv veertien dagen de gelegenheid om een klaagschrift in te dienen. Dat is niet gebeurd, het klaagschrift is pas op 17 mei 2022 ingediend. De conclusie moet zijn dat klager niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.3.
De in beslag genomen zaken zijn inmiddels overgedragen aan de Poolse autoriteiten.

5.Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De rechtbank stelt vast dat de Poolse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd, in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar verdovende middelen. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. Ter zitting heeft de officier nader toegelicht dat er op verschillende adressen in Nederland tegelijkertijd beslag is gelegd op diverse voorwerpen. Deze zijn inmiddels overgedragen aan de Poolse autoriteiten.
5.2.
De Poolse autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klager.
5.3.
De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5:4:4 Sv voor.
5.4.
Artikel 5.4.10 Sv luidt voor zover relevant, als volgt:
De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat deze bepaling ter rechtsbescherming van de beslagene is opgenomen:
Hiermee wordt een effectief rechtsmiddel voor de belanghebbende gecreëerd, mede ingegeven door de gedachte dat het waarschijnlijk – in praktische zin en mogelijk ook juridische zin – voor de belanghebbende moeilijker zal zijn om zijn rechten na overdracht van het bewijsmateriaal uit te oefenen in de uitvaardigende staat.” [1]
De nota naar aanleiding van het verslag bij dat wetsvoorstel houdt onder meer in:
“Ik kan de leden van de CDA-fractie een bevestigend antwoord geven op hun vraag of het conform de richtlijn nodig is om betrokkenen actief te informeren bij het inzetten van bevoegdheden. Dit volgt uit artikel 14, derde lid, van de richtlijn. Gedachte hierachter is dat – in gevallen waarin geheimhouding niet is aangewezen – belanghebbenden zo optimaal gebruik kunnen maken van de mogelijkheden tot rechtsbescherming die het nationale recht hun biedt.” [2]
5.5.
De kennisgeving als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 1 Sv strekt ertoe de betrokkene in kennis te stellen van zijn bevoegdheid om een klaagschrift in te dienen tegen de inbeslagname ter uitvoering van een EOB. Dezelfde kennisgeving heeft ook als doel om beslagene te wijzen op de daarvoor geldende termijn op grond waarvan dat klaagschrift binnen veertien dagen na de kennisgeving kan worden ingediend. Betrokkene kan zodoende effectief gebruikmaken van het instellen van een rechtsmiddel. [3]
5.6.
De advocaat van klager heeft ter zitting verklaard dat haar cliënt deze kennisgeving nooit heeft ontvangen. De officier van justitie deelde mee zo’n kennisgeving ook niet te kunnen vinden in de stukken, waarover zij ter zitting beschikte. De rechtbank moet het er daarom voor houden dat de verplichte kennisgeving klager nooit is gegeven. Het gevolg daarvan is dat de beklagtermijn nog niet is gaan lopen. De rechtbank merkt het beklag daarom aan als tijdig ingesteld. Klager is dus ontvankelijk in zijn beklag.
5.7.
De Poolse autoriteiten hebben niet meegedeeld af te zien van het beslag. De voorwerpen zijn ingevolge artikel 5.4.9 overgedragen aan de Poolse autoriteiten.
5.8.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat de in beslag genomen voorwerpen in Polen worden onderzocht. Het gaat voornamelijk om allerlei digitale gegevensdragers. Mede gelet op de aard van deze voorwerpen is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment nog een strafvorderlijk belang is, namelijk het belang om de waarheid aan de dag te brengen. Datzelfde oordeel zou zijn gegeven als de voorwerpen zich feitelijk nog in Nederland zouden bevinden.
Overigens verzoekt de rechtbank de officier van justitie te bevorderen dat de voorwerpen na onderzoek door de Poolse autoriteiten aan beslagene worden teruggegeven, indien er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek tot opheffing van het beslag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2016/17, 34611, nr. 3, p. 12-13
2.Kamerstukken II 2016/17, 34611, nr. 6, p. 14
3.Hoge Raad 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:580