ECLI:NL:RBNHO:2022:6791

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/320331 / FA RK 21-4482
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming onder curatele voor erkenning van een kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de toestemming van een onder curatele staande moeder voor de erkenning van haar kind door de vader. De rechtbank oordeelt dat de moeder, die onder curatele staat wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, rechtsgeldig toestemming kan verlenen voor de erkenning van haar kind, mits zij hiervoor toestemming heeft gekregen van de kantonrechter. In dit geval is die toestemming achteraf verleend, waardoor de rechtshandeling van de moeder alsnog is bekrachtigd.

De procedure begon met een verzoek van de officier van justitie tot nietigverklaring van de akte van erkenning van het kind, omdat de moeder op het moment van de erkenning onder curatele stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder handelingsonbekwaam was en dat de toestemming van de kantonrechter noodzakelijk was voor de erkenning. Echter, de rechtbank concludeert dat de erkenning nietig is verklaard, omdat de kantonrechter achteraf toestemming heeft verleend, waardoor de erkenning alsnog geldig is.

De rechtbank heeft de verzoeken van de officier van justitie afgewezen, omdat alle betrokkenen, inclusief de ambtenaar van de burgerlijke stand, het erover eens waren dat de erkenning in het belang van het kind was. De bijzondere curator heeft ook verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning, maar dit verzoek behoeft geen verdere bespreking nu de verzoeken van de officier van justitie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/320331 / FA RK 21-4482
beschikking van 3 augustus 2022 betreffende nietigverklaring akte van erkenning en doorhaling van een latere vermelding erkenning
op het verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
strekkende tot:
1. nietigverklaring van de akte van erkenning (naar de rechtbank begrijpt) van het kind waarvan een vrouw thans zwanger is met nummer [nummer] van het jaar [jaar] , opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
2. doorhaling van de latere vermelding erkenning behorende bij de geboorteakte met nummer [nummer] van het jaar [jaar] van de gemeente [gemeente] betreffende:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder], aanvankelijk wonende te [plaats] , thans zonder bekende woon- en/of verblijfplaats (verder: de moeder), alsmede de beide hierna vermelde curatoren [curator] en [curator] ;
[de vader], wonende te [plaats] (verder: de vader), alsmede zijn (beschermings)bewindvoerder TK Bewindvoering;
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam (verder: WSJ).

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de officier van justitie, ingekomen op 13 september 2021;
- de beschikking van 9 november 2021, waarbij [bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
- het verslag, met bijlagen, van de bijzondere curator, ingekomen op 31 maart 2022;
- de brief van de officier van justitie, ingekomen op 12 mei 2022.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022 in aanwezigheid van [ambtenaar van de burgerlijke stand] en [ambtenaar van de burgerlijke stand] , beiden ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] (verder: abs), de bijzondere curator [bijzondere curator] , de vader vergezeld van zijn begeleider van de GGZ, [begeleider] en de curator van de moeder, [curator] .
De officier van justitie heeft bij voormelde brief van 12 mei 2022 meegedeeld niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn en het verzoek te handhaven, onder wijziging van de wetsbepaling op grond waarvan nietigheid wordt verzocht. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen via de Staatscourant van 21 april 2022, niet verschenen.
De rechtbank stelt vast dat de WSJ als belanghebbende opgeroepen had moeten worden, maar dat dit niet is gebeurd. De griffier heeft op 13 juni 2022 telefonisch contact gehad met de WSJ, maar de betrokken jeugdbeschermer, [jeugdbeschermer] , was, gelet op de korte termijn, niet in de mogelijkheid ter zitting te verschijnen. Nu uit het rapport van de bijzondere curator het standpunt van de jeugdbeschermer blijkt, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de zaak in verband daarmee aan te houden.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De abs van de gemeente [gemeente] heeft op [datum] (aktenummer [nummer] ) een akte van erkenning van elk kind waarvan een vrouw thans zwanger is, opgemaakt. In deze akte is opgenomen als vrouw die thans zwanger is: [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] . Als erkenner is vermeld: [de vader] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Suriname. Toestemming is gegeven door [de moeder] . De geslachtsnaam van het kind is: [geslachtsnaam] . Op de erkenning is Nederlands recht toegepast.
2.2
Op [datum] is in de gemeente [gemeente] een akte van geboorte opgemaakt onder nummer [nummer] van het jaar [jaar] van het kind dat daarin - voor zover in dit kader van belang - wordt aangeduid met de volgende gegevens:
Geslachtsnaam kind “ [geslachtsnaam] ”
Voornamen kind “ [voornamen] ”
Geslachtsnaam vader “ [geslachtsnaam] ”
Voornamen vader “ [voornamen] ”
Plaats van geboorte vader “ [plaats] , Suriname”
Dag van geboorte vader “ [geboortedatum] ”
Geslachtsnaam moeder “ [geslachtsnaam] ”
Voornamen moeder “ [voornamen] ”
Plaats van geboorte moeder “ [plaats] ”
Dag van geboorte moeder “ [geboortedatum] ”
Van deze geboorteakte maakt deel uit een latere vermelding betreffende erkenning, waaruit blijkt dat voornoemde vader, met toestemming van de moeder, de minderjarige heeft erkend op [datum] voor de abs van de gemeente [gemeente] (aktenummer [nummer] ). De geslachtsnaam van het kind is: [geslachtsnaam] . Op de erkenning is Nederlands recht toegepast.
2.3
De moeder is bij beschikking van de kantonrechter te Haarlem van 3 mei 2017 vanaf 26 mei 2017 onder curatele gesteld wegens lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [curator] te [plaats] tot curator.
2.4
De kantonrechter te Zutphen heeft bij beschikking van 27 januari 2020 [curator] ontslagen als curator, onder gelijktijdige benoeming van [curator] te [plaats] en [curator] te [plaats] tot curator, overigens onder gelijke condities als bij de instelling van de curatele is bepaald.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 10 juni 2021 is de WSJ belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige. Deze rechtbank, locatie Alkmaar, heeft bij beschikking van 1 september 2021 de WSJ benoemd tot voogd over de minderjarige.
2.6
De kantonrechter in de rechtbank Gelderland heeft op 3 februari 2022, voor zover vereist, machtiging verleend aan de curator van de moeder, [curator] , dat de moeder aan de partner (vader) toestemming kan geven om het minderjarige kind te erkennen.

3.Beoordeling

3.1
De officier van justitie voert als gronden voor het verzoek het volgende aan. De abs van de gemeente [gemeente] heeft bij brief van 1 september 2021 aangegeven dat de moeder op het moment van de erkenning onder curatele stond wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. De erkenning is op grond van artikel 1:204 BW nietig. De abs verzoekt om doorhaling van de akte erkenning ongeboren vrucht nummer [nummer] opgemaakt op [datum] . Ook wordt verzocht om doorhaling te gelasten van de latere vermelding betreffende erkenning bij akte [nummer] opgemaakt te [plaats] van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] . De wettelijke grondslag voor het verzoek is gelegen in artikel 1:204, eerste lid, onder c BW (geen voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder).
Standpunt bijzondere curator
3.2
De bijzondere curator heeft in het verslag het volgende vermeld. Een situatie als de onderhavige is in de wet niet geregeld. Het vereiste van toestemming van de kantonrechter, dat geldt voor het mogen erkennen, ontbreekt in de wet. Primair meent de bijzondere curator dat de toestemming van de moeder voor erkenning als hoogstpersoonlijke rechtshandeling door haar rechtsgeldig is gedaan. Daarmee is de erkenning rechtsgeldig gedaan en niet voor doorhaling vatbaar. Voor zover er wel machtiging van de kantonrechter nodig mocht zijn, is deze, weliswaar achteraf, alsnog verstrekt. Daarmee is de zonder de vereiste toestemming verrichte handeling met de machtiging achteraf bekrachtigd. Ook dan is de conclusie dat de erkenning niet dient te worden doorgehaald.
Als de rechtbank zou overgaan tot doorhaling van de erkenning, meent de bijzondere curator dat het in het belang van de minderjarige is wanneer hij wordt erkend door de erkenner. Vast staat dat hij de biologische vader is van de minderjarige. Volgens de jeugdbeschermer is de vader een stabiele factor in het leven van de minderjarige en is het in het belang van laatstgenoemde dat de vader ook zijn juridische vader is.
De bijzondere curator concludeert dat primair het verzoek van de officier van justitie moet worden afgewezen. Subsidiair wordt door de bijzondere curator namens de minderjarige verzocht vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning door de erkenner.
3.3
De rechtbank overweegt als volgt.
3.4
De moeder is, als onder curatele gestelde, onbekwaam om rechtshandelingen te verrichten, voor zover de wet niet anders bepaalt. Zij kan met toestemming van haar curator rechtshandelingen verrichten, voor zover diegene bevoegd is die rechtshandelingen voor de moeder te verrichten (artikel 1:381 leden 2 en 3 BW). De curator is niet bevoegd toestemming te geven voor hoogst persoonlijke rechtshandelingen. Daaronder valt blijkens de wetsgeschiedenis bijvoorbeeld de erkenning van een kind. De rechtbank gaat ervan uit dat ook het geven van toestemming voor een erkenning een hoogst persoonlijke handeling is, waarvoor de curator dus geen toestemming kan geven. De vraag is of dit betekent dat de moeder deze rechtshandeling zelfstandig kon uitoefenen, dus zonder dat deze kan worden getroffen door een beroep op de handelingsonbekwaamheid. Het primaire standpunt van de bijzondere curator is, dat dit het geval is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 juni 2011, LJN: BR6139, sluit de rechtbank zich daar niet bij aan. Zij overweegt daartoe als volgt.
3.5
In artikel 1:204, vijfde lid, BW is bepaald dat een persoon die wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, slechts mag erkennen nadat daartoe toestemming is verkregen van de kantonrechter. Deze bepaling is van toepassing op de persoon van degene die wenst te erkennen, en ziet dus niet op de onderhavige situatie, waarbij de moeder - die toestemming moet geven voor erkenning - onder curatele is gesteld. Maar de rechtbank ziet aanleiding om deze bepaling analoog toe te passen in de situatie dat door een moeder toestemming voor erkenning wordt verleend. Daartoe overweegt de rechtbank dat het verlenen van toestemming tot erkenning van een kind een rechtshandeling is, gericht op het scheppen van de mogelijkheid om familierechtelijke en vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de vader en het kind mogelijk te maken. Anders dan bijvoorbeeld een verzoek om echtscheiding, dat degene die onder curatele staat zelf kan instellen, gaat het hier niet om een handeling die alleen de moeder persoonlijk aangaat, maar om een handeling die mede familierechtelijke- en vermogensrechtelijke gevolgen heeft voor haar kind. De rechtbank acht erkenning daarom alleen mogelijk als de kantonrechter toestemming aan de moeder heeft gegeven om mee te werken aan het laten erkennen door de vader.
3.6
Uit het voorgaande volgt dat de moeder handelingsonbekwaam was om de toestemming tot erkenning te geven en dat zij toestemming van de kantonrechter nodig had om te kunnen instemmen met de erkenning van het minderjarige kind door de vader.
3.7
De rechtbank is echter van oordeel dat de hierboven onder 1 en 2 vermelde verzoeken van de officier van justitie toch dienen te worden afgewezen. Daartoe is het volgende redengevend.
3.8
Artikel 3:58, eerste lid, BW bepaalt: ‘wanneer eerst na het verrichten van een rechtshandeling een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste wordt vervuld, maar alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt, is daarmee de rechtshandeling bekrachtigd’.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:59 BW kan voormelde bekrachtiging overeenkomstig worden toegepast op de erkenning van kinderen, nu de aard van die rechtshandeling en de aard van de rechtsbetrekking tussen de vader die het kind erkent en het kind zich daartegen in beginsel niet verzetten. Dit is slechts anders in de gevallen waarin bekrachtiging van een nietige erkenning in strijd zou komen met het belang van het kind (ECLI:NL:HR:2015:186).
3.9
Zoals in 2.6 is vermeld, heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland op 3 februari 2022 (hoewel achteraf) voor zover vereist een machtiging verleend die ertoe strekt dat de moeder aan de vader toestemming kan geven om het minderjarige kind te erkennen. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat geen van de onmiddellijk belanghebbenden zich in het tijdvak tussen het verrichten van de onderhavige rechtshandeling (de erkenning) en de vervulling van een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste (de toestemming van de moeder voor de erkenning door de vader), op de nietigheid heeft beroepen of zich heeft gedragen op een wijze die onverenigbaar is met de geldigheid van de erkenning. Nu alle betrokkenen het er bovendien over eens zijn dat de erkenning van de minderjarige door de vader in het belang van de minderjarige is, stond niets aan de bekrachtiging van die erkenning in de weg. Ook de abs heeft zich ter zitting achter dit standpunt geschaard.
3.1
Omdat de verzoeken van de officier van justitie worden afgewezen, behoeft het subsidiaire verzoek van de bijzondere curator namens de minderjarige om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning door de vader, geen verdere bespreking.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
wijst de verzoeken van de officier van justitie af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.