ECLI:NL:RBNHO:2022:6957

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
8241037
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van vertraging van een vlucht en de kwalificatie van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Duitsland, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 18 december 2019, naar aanleiding van een vertraging van meer dan drie uur van een vlucht van Zurich naar Kampala via Amsterdam Schiphol op 25 januari 2019. De passagier, die haar vorderingsrecht had gecedeerd aan Flightright, claimde een bedrag van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die gemeenschappelijke regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten.

KLM Cityhopper betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een vliegveiligheidsprobleem en beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de omstandigheden die tot de vertraging leidden, als buitengewoon konden worden gekwalificeerd, en dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie. De vordering van Flightright werd afgewezen, en de proceskosten werden aan Flightright opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8241037 \ CV EXPL 19-19861
Uitspraakdatum: 1 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Flightright GmbHgevestigd te Duitsland
eiseres
hierna te noemen Flightright
gemachtigde: mr. H. Yildiz
tegen
de besloten vennootschap
KLM Cityhopper B.V.gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers en mr. K.A. Bossenbroek

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 18 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Flightright heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] (hierna: de passagier) heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Zurich (Zwitserland) via Amsterdam Schiphol Airport naar Kampala (Uganda) op 25 januari 2019.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht gemist en is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft haar vermeende vorderingsrecht gecedeerd aan Flightright.
2.4.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Kampala (Uganda), zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Hij heeft in dit kader het OCC rapport van de vlucht in kwestie overgelegd. Hieruit volgt dat de vertraging voor 25 minuten is veroorzaakt door een onverwachts vliegveiligheidsprobleem als gevolg van een “missing checked-in passenger” (vertragingscode 3) en voor 20 minuten door meerdere CTOT beslissingen van het luchtverkeersbeheer (vertragingscode 84). De vraag die voorligt is of de voornoemde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als ‘buitengewoon’ in de zin van de Verordening.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat indien één of meerdere “no-shows” ertoe leiden dat de ingecheckte bagage van boord moet worden gehaald, er sprake is van een vliegveiligheids- dan wel beveiligingsprobleem dat niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. De vervoerder is dan immers op grond van de toepasselijke veiligheidsvoorschriften genoodzaakt de bagage van de passagier(s) van boord te halen. Flightright heeft deze omstandigheid niet betwist. De “no-show” kwalificeert dan ook als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
De vlucht in kwestie is tevens vertraagd uitgevoerd als gevolg van beslissingen van de luchtverkeersleiding. Flightright stelt dat de oorzaak die ten grondslag ligt aan de beslissingen van de luchtverkeersleiding bepalend is voor de kwalificatie als buitengewone omstandigheid. Volgens Flightright kunnen slotrestricties opgelegd wegens slechte weersomstandigheden (en de daaruit voortvloeiende capaciteitsreductie) geen buitengewone omstandigheden opleveren. De kantonrechter volgt deze stelling niet. De reden voor het opleggen van restricties door de luchtverkeersleiding is in beginsel niet relevant voor de kwalificatie als buitengewone omstandigheid. De vervoerder is immers verplicht om door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. Nu niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de gewijzigde slottijd heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder, kan ook de vertraging als gevolg van de slotrestricties worden aangemerkt als ontstaan door een buitengewone omstandigheid.
5.6.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd de passagier te hebben omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht met plaats. Gesteld noch gebleken is dat er snellere alternatieven voorhanden waren. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Flightright heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van Flightright zal dan ook worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van Flightright, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Flightright tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Flightright tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter