ECLI:NL:RBNHO:2022:6960

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
9356282
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij wijziging van vertrekplaats door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Ryanair DAC, omdat hun vlucht van Amsterdam Schiphol naar Dublin op 28 mei 2019 werd verplaatst naar Eindhoven Airport als gevolg van een landelijke OV-staking. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vlucht niet was geannuleerd, maar vertraagd, en dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter oordeelde dat de vlucht als geannuleerd moest worden aangemerkt, omdat deze was uitgevoerd vanaf een andere luchthaven. De vervoerder had niet voldoende aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de passagiers tijdig te informeren over de wijziging van de vertrekplaats. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 575,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie door luchtvaartmaatschappijen in situaties van wijziging van vluchten en de verplichtingen die voortvloeien uit Europese regelgeving voor luchtreizigers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9356282 \ CV EXPL 21-5007
Uitspraakdatum: 1 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats] (Duitsland)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. H. Yildiz
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Ryanair DACgevestigd te Dublin (Ierland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. G.C. den Hertog

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben daarna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Dublin (Ierland) op 28 mei 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de vlucht niet is geannuleerd, maar vertraagd. Voorts voert de vervoerder aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Tussen partijen is ten eerste in het geschil of de vlucht naar Dublin Airport op 28 mei 2019 geannuleerd is of vertraagd is uitgevoerd. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat als gevolg van de landelijke staking in het openbaar vervoer op 28 mei 2019 besloten is om de vlucht naar Dublin Airport uit te voeren vanaf een andere luchthaven, te weten Eindhoven Airport. De vlucht is met een vertrekvertraging van drie uur uitgevoerd, aldus de vervoerder. De passagiers betwisten het voorgaande en stellen zich op het standpunt dat de vlucht is geannuleerd.
5.3.
Volgens het arrest van het Hof van 21 december 2021 (C-395/20) moeten artikel 2 onder I en artikel 5 lid 1 van de Verordening aldus worden uitgelegd dat een vlucht niet wordt geacht te zijn geannuleerd in de zin van voornoemde bepalingen wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de vertrektijd van deze vlucht met minder dan drie uur uitstelt, zonder de vlucht anderszins te wijzigen. In onderhavig geval heeft de vervoerder besloten, wegens de landelijke staking in het openbaar vervoer op 28 mei 2019, de vlucht uit te voeren vanaf een andere luchthaven, Eindhoven Airport, met behoud van hetzelfde vluchtnummer (vlucht FR3101). Naar het oordeel van de kantonrechter is, gelet op voorgenoemd arrest, in onderhavig geval sprake van een annulering in de zin van artikel 2 onder I en artikel 5 lid 1 van de Verordening nu de vlucht anderszins is gewijzigd. De vlucht is immers uitgevoerd vanaf een andere vertrekluchthaven, te weten Eindhoven Airport. Gelet op voornoemd arrest dient de vlucht dan ook, nu niet in geschil is dat de vertraging op de eindbestemming drie uur is, als geannuleerd in de zin van de Verordening te worden aangemerkt.
5.4.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Op 28 mei 2019 staakte het openbaar vervoer. Als gevolg hiervan zouden (en zijn) grote problemen ontstaan op en rondom de luchthaven te Schiphol voor inkomende en vertrekkende vluchten, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt de vervoerder diverse nieuwsberichten waaruit het voornoemde blijkt (productie 1 bij de conclusie van antwoord). Volgens de vervoerder is in overleg daarom besloten om de vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dublin Airport vanaf een andere luchthaven uit te voeren. Hierbij verwijst de vervoerder naar een e-mail van de afdeling ‘
Operations’waaruit onder meer het volgende blijkt (productie 2 bij de conclusie van antwoord): “
This expected strike action forced operations to pre-plan how to avoid major disruption to passengers and avoid cancellations of flights. For this reason, all flights departing AMS were re-arranged and operated top and from EIN to try and operate as scheduled as much as possible”. De kantonrechter overweegt dat het in eerste instantie aan de vervoerder is om aan te tonen dat hij geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. In onderhavige geval had de vervoerder een keuze, maar heeft hij er voor gekozen - gezien de uitzonderlijke omstandigheden - om de vlucht te annuleren en de vlucht vanaf Eindhoven Airport uit te voeren. De vervoerder heeft summier, maar voldoende aangetoond dat hij hierbij een gedegen afweging heeft gemaakt om te voorkomen dat het alsnog uitvoeren van vluchten vanaf Schiphol tot ernstige verstoringen zouden hebben geleid. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de landelijke staking in het openbaar vervoer op 28 mei 2019 dan ook, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. Het betreft hier immers een omstandigheid waar de vervoerder geen invloed op kan uitoefenen.
5.5.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers zo veel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers stellen dat zij niet zijn geïnformeerd over de gewijzigde vertrekplaats van de vlucht. De vervoerder heeft de e-mail zoals verstuurd naar passagier [eiser 2] overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat uit deze e-mail niet blijkt dat de vlucht vanaf Eindhoven Airport zou vertrekken. Dat de passagiers niet tijdig op de luchthaven aanwezig waren op het moment van boarden, kan de passagiers naar het oordeel van de kantonrechter niet worden toegerekend. De vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen wordt dan ook ontkennend beantwoord.
5.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 575,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter