ECLI:NL:RBNHO:2022:6982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
9702785 / CV EXPL 22-683
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging van de gezamenlijke huurovereenkomst na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak heeft eiser, na het beëindigen van een langdurige affectieve relatie met gedaagde, de kantonrechter verzocht om de gezamenlijke huurovereenkomst van de woning te beëindigen. Eiser heeft de woning in januari 2019 verlaten, maar blijft hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat gedaagde weigert mee te werken aan de opzegging. De kantonrechter heeft op 4 augustus 2022 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met de stelling dat hij niet terug wil keren naar de woning en niet langer als medehuurder geregistreerd wil staan. Gedaagde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met compensatie van de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiser feitelijk een analoge toepassing van artikel 7:267 lid 7 BW beoogt, en heeft besloten dat de huur met ingang van 1 september 2022 niet langer door eiser zal worden voortgezet. De kantonrechter heeft de vordering van eiser tot veroordeling van gedaagde in de proceskosten afgewezen, met de overweging dat de kosten van de procedure gecompenseerd dienen te worden, gezien de affectieve relatie tussen partijen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten worden door iedere partij zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9702785 / CV EXPL 22-683
Uitspraakdatum: 4 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: M.T.M. Fluitman, LLB
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats]
gedaagde
gemachtigde: mr. M.B. Chylinska.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 9 februari 2022 gedagvaard. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 12 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Daarbij is door de gemachtigde van [eiser] gebruik gemaakt van overgelegde spreekaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende enige jaren een affectieve relatie gehad, waaruit een thans nog minderjarig kind is geboren. De relatie is begin 2019 tot een einde gekomen.
2.2.
Partijen zijn sinds 13 mei 2016 de gezamenlijke huurders van de woning [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De eigenaar/verhuurder van de woning is Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw. [eiser] heeft in januari 2019 de woning verlaten. [gedaagde] woont tot op heden in de woning, samen met het kind van partijen.
2.3.
Artikel 10.15 van de huurovereenkomst luidt:
Iemand die samen met één of meer anderen de huurovereenkomst met ons is aangegaan en heeft ondertekend, zonder dat er sprake is van wettelijk medehuurderschap, verliest zijn huurderschap niet door het gehuurde definitief te verlaten. Hij blijft ook dan hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Een samenhuurder kan slechts samen met de andere huurder(s) de huurovereenkomst opzeggen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding: I. [gedaagde] ex artikel 6:267 lid 7 BW te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan de eenzijdige opzegging van [eiser] van de huurovereenkomst van de woning door onder meer de eenzijdige opzegging te ondertekenen en alle benodigde en vereiste financiële documenten te overleggen aan zowel de verhuurder als aan [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft en, in het geval [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn zal meewerken aan het eenzijdig opzeggen van de huurovereenkomst, te bepalen dat de huurovereenkomst zal worden opgezegd waarbij het vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking van [gedaagde] aan het opzeggen van de huurovereenkomst;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het navolgende ten grondslag. De relatie tussen partijen is duurzaam verbroken en [eiser] heeft de woning begin 2019 verlaten. Hij heeft niet de bedoeling terug te keren naar de woning. Hij wil niet langer als contractuele medehuurder te boek staan. Echter, ingevolge artikel 10.15 van de huurovereenkomst kan de huurovereenkomst alleen door partijen samen worden opgezegd. [gedaagde] weigert hieraan mee te werken, waardoor [eiser] hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Aan deze onwenselijke situatie wenst [eiser] een einde te maken.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vordering, althans tot afwijzing van die vordering, met compensatie van de proceskosten. Zij acht deze procedure onlogisch en onnodig. Zij heeft in dit verband gewezen op het tijdsverloop tussen het verbreken van de relatie tussen partijen en het daarmee samenhangende vertrek van [eiser] uit de woning enerzijds en het tijdstip van instellen van de onderhavige vordering anderzijds. Blijkbaar heeft [eiser] de afgelopen drie jaar geen noodzaak gezien om zijn naam van de huurovereenkomst af te krijgen. Bovendien heeft [eiser] , ook onlangs nog, toegezegd dat de huurovereenkomst op beider naam kan blijven staan om eventuele problemen voor [gedaagde] te voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de door [eiser] ter zitting desgevraagd gegeven toelichting op zijn vordering is duidelijk geworden dat hij in dit geval van gezamenlijke huur feitelijk analoge toepassing van artikel 7:267 lid 7 BW nastreeft, in die zin dat zijn vordering aldus moet worden opgevat, dat deze ertoe strekt dat de kantonrechter zal bepalen dat hij de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten, zodat het huurrecht van de woning met ingang van dat tijdstip alleen aan [gedaagde] toekomt.
5.2.
[gedaagde] heeft vervolgens aangegeven dat zij met toewijzing van die nader geformuleerde vordering kan instemmen.
5.3.
Gelet op het vorenstaande zal de kantonrechter bepalen dat [eiser] de huur van de woning niet langer zal voortzetten en het tijdstip, waarop dat het geval is, stellen op 1 september 2022.
5.4.
[eiser] heeft ter zitting volhard in zijn vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, terwijl de laatste haar standpunt heeft gehandhaafd dat een compensatie van proceskosten in dit geval in de rede ligt. De kantonrechter overweegt in dit verband als volgt. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en deze zaak vloeit voort uit de afwikkeling daarvan. Dan geldt als uitgangspunt dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De kantonrechter ziet in hetgeen [eiser] in dit verband heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van voormeld uitgangspunt.
5.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer omdat dit niet tot een andere beslissing leidt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat [eiser] de huur van de woning aan de [adres] te [plaats] met ingang van 1 september 2022 niet langer zal voortzetten;
6.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst de vordering voor het overige af;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter