In deze zaak heeft eiser, na het beëindigen van een langdurige affectieve relatie met gedaagde, de kantonrechter verzocht om de gezamenlijke huurovereenkomst van de woning te beëindigen. Eiser heeft de woning in januari 2019 verlaten, maar blijft hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat gedaagde weigert mee te werken aan de opzegging. De kantonrechter heeft op 4 augustus 2022 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met de stelling dat hij niet terug wil keren naar de woning en niet langer als medehuurder geregistreerd wil staan. Gedaagde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met compensatie van de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiser feitelijk een analoge toepassing van artikel 7:267 lid 7 BW beoogt, en heeft besloten dat de huur met ingang van 1 september 2022 niet langer door eiser zal worden voortgezet. De kantonrechter heeft de vordering van eiser tot veroordeling van gedaagde in de proceskosten afgewezen, met de overweging dat de kosten van de procedure gecompenseerd dienen te worden, gezien de affectieve relatie tussen partijen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten worden door iedere partij zelf gedragen.