ECLI:NL:RBNHO:2022:7096

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/312649 / HA ZA 21-48
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr.drs. J. Blokland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschil over toestemming voor het plaatsen van coniferen op erfgrens

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een burenconflict over de toestemming voor het plaatsen van coniferen op de erfgrens. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. Th.C.J. Kaandorp, betwist dat hij toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van coniferen door de gedaagden, die worden vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Oass. In een eerder tussenvonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank de gedaagden opgedragen te bewijzen dat de eiser in 2007 toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van coniferen met een hoogte van vier tot viereneenhalve meter binnen een afstand van twee meter van de erfgrens.

De rechtbank heeft in het vonnis van 27 juli 2022 geoordeeld dat de gedaagden in deze bewijsopdracht zijn geslaagd. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen van zowel de gedaagden als een onafhankelijke getuige, die bevestigen dat de eiser aanwezig was bij het plaatsen van de coniferen en aanwijzingen heeft gegeven. De rechtbank heeft de verklaring van de eiser, die ontkent aanwezig te zijn geweest en geen toestemming te hebben gegeven, als onvoldoende gewichtiger geacht dan het bewijs dat door de gedaagden is geleverd.

De rechtbank heeft vervolgens de vordering van de eiser afgewezen en de gedaagden opgedragen om de coniferen binnen een bepaalde termijn te snoeien tot een hoogte van vier meter. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/312649 / HA ZA 21-48
Vonnis van 27 juli 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. L. Oass te Haarlem.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagden] ” genoemd worden.
De zaak in het kort
In het tussenvonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank aan [gedaagden] opgedragen om zijn stelling te bewijzen dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van coniferen met een hoogte van vier/ vierenhalve meter binnen een afstand van twee meter van de erfgrens. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] in deze bewijsopdracht is geslaagd. Bewijs van de stelling is geleverd door getuigenverklaringen in combinatie met aanvullende bewijsstukken die door [gedaagden] zijn overgelegd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juli 2021 (hierna: het tussenvonnis),
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 januari 2022,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 maart 2022,
  • de conclusie na enquête, en
  • de antwoordconclusie na enquête.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank [gedaagden] opgedragen te bewijzen dat [eiser] in 2007 toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van coniferen met een hoogte van vier/ vierenhalve meter binnen een afstand van twee meter van de erfgrens. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] in deze bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende overwegingen.
2.2.
Als getuigen aan de zijde van [gedaagden] zijn [gedaagde 1] zelf en [gedaagde 2] en de heer [getuige] gehoord. Aan de zijde van [eiser] is [eiser] zelf gehoord.
2.2.1.
[getuige] heeft als getuige – voor zover van belang – verklaard:

U houdt mij productie 3 bij conclusie van antwoord voor. U vraagt mij of dat mijn verklaring is. De verklaring zoals die daar staat klopt (…) Ik heb de bomen geplaatst zoals genoemd in mijn verklaring ik meen dat ik er drie heb geplaats, de bomen waren 4 a 4 en een halve meter.
Toen ik aankwam met de bomen stond [gedaagde 1] op zijn erf en meneer [eiser] aan de andere kant. Op aanwijzing van partijen heb ik toen de bomen daar geplaatst. Soms moest het een beetje naar links, soms moest het een beetje naar rechts. De bedoeling was om bij de inkijk vanaf het erf van meneer [eiser] tegen te gaan.De opdracht was in eerste instantie van meneer [gedaagde 1] maar gelet op het feit dat toen ik er was beide partijen mij aanwijzingen hebben gegeven hoe ik de bomen moest plaatsen heb ik daaruit geconcludeerd dat het een gezamenlijke opdracht aan mij was en dat beide partijen daarover ook onderling afspraken hadden gemaakt. Toen ik de bomen plaatste was er een weer war van klimop, ik weet niet of er toen daarachter of daaronder zich een schutting bevond waar de klimop aan zat, ik weet dat niet meer.
(….)
Ik weet niet meer precies wanneer ik de coniveren heb geplaatst, het zal kloppen zoals in de verklaring staat dat het in 2007 is geweest.
(…) Ik blijf erbij dat [eiser] erbij was toen in de coniferen plaatsten. Dat moet in 2007 zijn geweest want dat was het laatst jaar dat ik nog werkte.
(…) ik heb de specifieke instructie gekregen om coniferen van 4.5 meter te plaatsen.
(…)
2.2.2.
[gedaagde 1] heeft – voor zover van belang – verklaard:

Het verbaasde mij dat de heer [eiser] tot het initiatief kwam om gezamenlijk een haag te plaatsen gezien de voorgeschiedenis. Het initiatief voor het plaatsen van de gezamenlijke haag was meen ik in 2007, precies weet ik het niet meer.(…) Ik weet niet meer of er op dat moment al een schutting stond ik dacht van wel want ik meen mij te herinneren dat er aannemers mee bezig waren maar zeker weet ik het niet meer.
Ik weet niet meer hoe dat initiatief van [eiser] tot stand kwam maar de gedachte was om daar gezamenlijk coniferen te plaatsen. (…) Gelet op onze bezwaren destijds moet er over gesproken zijn over onze vrees voor onze inkijk en onze privacy. [eiser] heeft toen gezegd dat hij in dat verband een schutting zal plaatsen. Dat zou ook zijn privacy beschermen omdat hij dan ook geen inkijk van ons zou hebben. De hoogte van de haag zou hoog genoeg zijn om de inkijk tegen te gaan, een haag van 2 meter had dus geen zin.We hebben gezamenlijk coniferen aangeschaft van 4,5 meter dus daar moet over zijn gesproken.
(…)
Er is overleg geweest met meneer [eiser] over wat we zouden plaatsen. Er is gekozen voor Lelandii omdat deze snel een dichte haag zouden vormen. Ik had geen twijfel of er akkoord was van meneer [eiser] om de coniferen daar neer te zetten. Meneer [eiser] heeft erbij gestaan toen de bomen geplant werden.
(…) Er stonden al 4 of 5 coniferen, er zijn er 6 of 8 bijgeplaatst. De schutting die er nu staat is 2.5 of 3 meter hoog.”
2.2.3.
[gedaagde 2] heeft – voor zover van belang – verklaard:

De coniferen zijn in het voorjaar van 2007 geplaatst. Ik was erbij toen de coniferen werden geplaatst. Mijn man (…), meneer [eiser] en meneer [getuige] waren daar ook bij. Het waren grote struiken, ze waren niet te tillen. ze zijn met de hand uit de kruiwagen gehaald en toen geplant. Bij mijn weten waren de struiken net zo hoog als de schutting, 4 meter ongeveer. Toen de coniferen werden geplaatst stond meneer [eiser] aan de andere kant op zijn erf en is meneer [getuige] met de coniferen gaan schuiven waar ze uiteindelijk moesten worden geplant. Meneer [eiser] gaf daarbij ook aanwijzingen. Nu ik u zo hoor dicteren aan de griffier denk ik dat iedereen aan onze kant stond.
Ik weet niet meer precies of er al een schutting stond. In mijn beleving stond hij er al. Ik weet het meer precies dat is al zo lang geleden.
Er was een afspraak gemaakt met de heer [eiser] dat hij er ook bij was. (…).
Ik weet niet meer hoeveel coniferen er toen geplaatst zijn. Het kunnen er een stuk of 10 zijn geweest maar ik weet het niet meer.Ik weet nog wel dat meneer [eiser] heel blij was dat ze werden geplaatst.
2.2.4.
[eiser] heeft – voor zover van belang – verklaard:

(…)De coniferen op het erf van de heer en mevrouw [gedaagde 1] zijn in 2008 geplaatst nadat ik mijn schutting daar had laten plaatsen. Ik was er niet bij toen de coniferen werden geplaatst. Van tevoren is er ook met mij geen contact opgenomen over het plaatsen van deze coniferen. Ik weet niet hoe groot de coniferen waren toen ze werden geplaatst maar op een gegeven moment begon ik ze te zien.
U houdt mij voor productie 4 bij de conclusie van antwoord. Ik kan me dat niet herinneren. Nu ik het zo lees zeg ik daarover het volgende. U vraagt mij wat ik bedoel met gezamenlijke coniferen. Het zegt niks, het woord gezamenlijk. Ik kan me niet herinneren dat ik dat heb gezegd ik had het woord gezamenlijk net zo goed weg kunnen laten. Het was een heg die net zoals een schutting achter mijn huis stond. Ik had er verder geen bedoeling bij. Ik wijs daarop dat ik ergens in de stukken ook het gezegd dat het woord gezamenlijk cynisch is bedoeld. Een beetje sarcastisch. (…) U moet het zo zien, ik geef u een voorbeeld. Ik heb een aantal panden in het dorp en ik ken een vastgoedman die ook panden heeft in het dorp. Tegen hem zeg ik dan we hebben gezamenlijk 510 panden in het dorp. Daarmee is het natuurlijk niet zo dat wij samen dan die 510 panden bezitten. Ik heb er 10 en hij 500. In die context moet het woord gezamenlijk worden gezien.
U houdt mij voor de verklaring van [getuige] . Ik blijf erbij dat ik er niet bij was toen hij zoals hij heeft verklaard de coniferen heeft geplaatst. De verklaring van [getuige] klopt niet. Ik stond niet aan de andere kant van de schutting want de schutting stond er in 2007 nog niet. Hetgeen [getuige] beweert is niet juist. De bomen zijn niet mede om mijn aanwijzing daar geplaatst. Het klopt ook niet wat meneer en mevrouw [gedaagde 1] hebben verklaard over mijn aanwezigheid bij het plaatsten van de coniferen. Zoals gezegd ik was daar niet bij. (…)
Tot slot benadruk ik dat ik nergens ben bij geweest en dat met mij geen enkele afspraak over de coniferen is gemaakt.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] met genoemde getuigenverklaringen en de stukken die hij als producties 3 en 4 bij de conclusie van antwoord heeft overgelegd, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de coniferen destijds met toestemming van [eiser] op het toenmalige erf van [gedaagden] zijn geplaatst. [gedaagde 1] zelf, [gedaagde 2] en [getuige] verklaren immers dat [eiser] bij het plaatsen van de coniferen aanwezig is geweest en voor het plaatsen ook aanwijzingen heeft gegeven aan [getuige] . Daar tegenover staat de enkele betwisting van [eiser] dat hij niet aanwezig was bij het plaatsen van de coniferen en dat er met hem ook geen afspraken zijn gemaakt voor het plaatsen daarvan. De rechtbank acht deze op zich zelf staande verklaring van [eiser] van onvoldoende gewicht om het door [gedaagden] aangedragen bewijs met de afgelegde getuigenverklaring te ontkrachten. De verklaringen van [gedaagden] die als partijverklaringen in beginsel beperkte bewijskracht hebben worden immers op essentiële punten ondersteund door de verklaring van [getuige] (als onafhankelijke getuige) en zijn schriftelijke verklaring zoals overgelegd in productie 3 bij de conclusie van antwoord. Aldus zijn de verklaringen van [gedaagden] voldoende geloofwaardig geworden. Daarbij heeft [eiser] geen afdoende uitleg kunnen geven over de tekst van zijn e-mail van 28 februari 2018. In deze e-mail spreekt [eiser] onvoorwaardelijk zijn tevredenheid uit over de snoeiwerkzaamheden van hun gezamenlijke coniferen. Dat het woord gezamenlijk als cynisch moet worden gezien kan de rechtbank niet volgen. Het staat immers niet tussen aanhalingstekens of iets dergelijks. [eiser] heeft in zijn getuigenverklaring nog uitgelegd in welke context hij het woord gezamenlijk in de bewuste e-mail heeft bedoeld te gebruiken. Ook dat kan hem niet helpen. Nog daargelaten dat hij niet duidelijk heeft kunnen maken dat [gedaagden] zijn bedoeling heeft moeten begrijpen, blijft in de eigen redenering van [eiser] staan dat hij in ieder geval zich ook als mede eigenaar van een deel van de coniferen heeft beschouwd.
2.4.
In zijn antwoordakte stelt [eiser] dat [gedaagden] niet is geslaagd in zijn bewijslevering. Ten eerste niet omdat er de coniferen niet in 2007 geplaatst kunnen zijn. [eiser] verwijst daarvoor naar twee foto’s van 13 februari 2008 waarop nog geen schutting óf coniferen te zien is. Ten tweede wijst [eiser] op de tegenstrijdigheden in de verklaringen over het al dan niet aanwezig zijn van een schutting en de plaats waar [eiser] stond ten tijde van het plaatsen van de coniferen. Ook is het volgens [eiser] onduidelijk hoeveel coniferen er geplaatst zijn en wijst hij op tegenstrijdigheden in de verklaring van [gedaagde 2] .
2.5.
Wat [eiser] naar voren brengt, brengt onvoldoende gewicht in de schaal om [gedaagden] niet in het bewijs geslaagd te achten. Uit de verklaringen van [gedaagden] en [getuige] kan weliswaar niet met zekerheid worden gezegd of de coniferen in 2007 of 2008 zijn geplaatst. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen afbreuk aan de afgelegde verklaringen, het betreft tenslotte een verklaring over iets dat zich 14 of 15 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Ditzelfde geldt voor de plaats waar [eiser] zou hebben gestaan ten tijde van het plaatsen van de coniferen en of er al dan niet een schutting stond tussen de erven van partijen. [eiser] wijst er op dat niet duidelijk is hoeveel coniferen er door [getuige] geplaatst zijn. Maar niet gebleken is dat [gedaagden] na het plaatsen van de coniferen in 2007 of 2008 nog andere coniferen heeft laten plaatsen, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de huidige aanwezige coniferen in 2007 of 2008 of eerder zijn geplaatst. De tegenstrijdigheden waarop [eiser] wijst in de verklaring van [gedaagde 2] hebben betrekking op de wijze hoe [getuige] de coniferen heeft geplaatst. Ze hebben geen betrekking op de aanwezigheid van [eiser] bij het plaatsen van de coniferen en dat [eiser] daarbij ook aanwijzingen heeft gegeven. Op dat punt kan dan ook van de verklaring van [gedaagde 2] worden uitgegaan.
2.6.
Omdat [gedaagden] is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de coniferen in onderling overleg op zijn erf zijn geplaatst, dus met toestemming van [eiser] , dient vordering A van [eiser] te worden afgewezen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat vorderingen B, C en E moeten worden toegewezen en dat vordering D moet worden afgewezen. De door [eiser] gevorderde dwangsom zal de rechtbank afwijzen aangezien [gedaagden] inmiddels is verhuisd.
2.7.
Gelet op de uitkomst van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt [gedaagden] binnen vier weken na betekening van dit vonnis
  • de bomen/ de coniferen die zich binnen een afstand van twee meter tot drie meter van de erfgrens bevinden af te toppen c.q. te snoeien tot een hoogte van vier meter en dat ook in de toekomst wanneer zulks noodzakelijk is, te blijven doen, en
  • de beplanting achter de garage van [eiser] die zich binnen een afstand van twee meter van de erfgrens bevinden op een lengte af te toppen c.q. te snoeien en te houden die gelijk is aan 20 cm onder de hoogte van de garage van [eiser] , en
  • de boom achter de garage van [eiser] elk jaar in mei door een erkende hovenier de overhangende takken boven de garage van [eiser] te laten weghalen en de kruin van de boom te laten uitdunnen,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. Blokland en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MKG