ECLI:NL:RBNHO:2022:714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
8852747 \ CV EXPL 20-9167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de passagier in zijn vordering wegens vervaltermijn bij luchtvaartclaim

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder Transavia. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van een vlucht van Lissabon naar Eindhoven op 25 mei 2018. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en de daaropvolgende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat deze niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat de vordering na de wettelijke vervaldatum was ingesteld. De kantonrechter oordeelde dat de vordering inderdaad na de vervaltermijn was ingediend, aangezien de termijn van twee jaar, zoals bepaald in artikel 8:1835 BW en artikel 35 van het Verdrag van Montreal, was verstreken. De passagier had tot 25 mei 2020 de tijd om zijn vordering in te dienen, maar de dagvaarding was pas op 9 september 2020 uitgebracht. Hierdoor werd de passagier niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De proceskosten werden op de passagier verhaald, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8852747 \ CV EXPL 20-9167
Uitspraakdatum: 26 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier] ,wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
procesgemachtigde: Verdex B.V.
tegen
Transavia
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 9 september 2020 vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Lissabon Portela Airport (Portugal) naar Eindhoven Airport op 25 mei 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 482,50, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op vergoeding van de door hem gemaakte kosten € 232,50 ten aanzien van een hotel overnachting te Schiphol Airport conform artikel 9 van de Verordening dan wel artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake internationale luchtvervoer van 2 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal).

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de passagier niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering na de wettelijke vervaldatum is ingesteld. Voorts voert de vervoerder aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Ten aanzien van de bijkomende kosten voert de vervoerder aan dat geen recht op verzorging in de zin van artikel 9 van de Verordening bestaat nu een hotelovernachting niet noodzakelijk was. Bovendien was er geen sprake van drie uur of meer vertraging.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
In het arrest van het Hof van 22 november 2012, C-139/11 Cuadrench Moré/KLM heeft het Hof bepaald dat de termijn waarbinnen vorderingen op grond van de Verordening moeten worden ingesteld wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten. Dit betekent dat op de vervaltermijn van zowel de vordering op grond van artikel 7 van de Verordening als op de vordering op grond van artikel 9 van de Verordening Nederlands recht van toepassing is.
5.3.
Het gaat hier om een vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer in de zin van artikel 8:1390 BW. Deze vaststelling is onder meer daarom van belang nu artikel 8:1835 BW bepaalt dat iedere vordering uit hoofde van een dergelijke overeenkomst vervalt door verloop van twee jaren, welke termijn aanvangt met de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming of de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer.
5.4.
De passagier stelt zich bij conclusie van repliek op het standpunt dat de vervaltermijn van artikel 8:1835 BW ongunstiger is dan de bepalingen die voor soortgelijke nationale vorderingen gelden, hetgeen volgens het Europese Hof verboden is. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst van luchtvervoer een bijzondere overeenkomst is, en de algemene verjaringstermijnen van boek 3 BW derhalve niet van toepassing zijn.
5.5.
Ten aanzien van de vordering op grond van artikel 19 Verdrag van Montreal oordeelt de kantonrechter dat de vervaltermijn van twee jaar, als genoemd in artikel 35 van het Verdrag van Montreal van toepassing is.
5.6.
In dit geval is de passagier op 25 mei 2018 op zijn eindbestemming gearriveerd. De datum waarop de termijn van twee jaren gaat lopen is dus, zo blijkt uit artikel 8:1835 BW en artikel 35 Verdrag van Montreal, 26 mei 2018. Daarmee staat vast dat de laatste dag waarop de passagier de vordering had kunnen indienen 25 mei 2020 is. Dat is immers de laatste dag voordat de twee jarentermijn is verlopen. De dagvaarding is uitgebracht op 9 september 2020. Dit betekent dat de vordering ná de vervaldatum van 26 mei 2018 is ingediend. De passagier moet daarom in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier omdat deze niet-ontvankelijk verklaard wordt in zijn vordering. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.8.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de passagier niet-ontvankelijk in zijn vordering;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 en veroordeelt de passagier tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter