ECLI:NL:RBNHO:2022:7597

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
15/710006-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met bewezen verklaarde misdrijven en wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor het bezit van een grote hoeveelheid verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit zijn criminele activiteiten, met name door de handel in softdrugs vanuit een gehuurd pand. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen verdovende middelen, contant geld en de frequente toeloop van personen met een criminele achtergrond naar het pand. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 114.452,76, dat de rechtbank uiteindelijk vaststelde op € 100.917,76, na in mindering te brengen van een bedrag dat de veroordeelde legaal had verdiend. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet aannemelijk had gemaakt dat zijn uitgaven uit legale bronnen afkomstig waren, en dat het onverklaarbare kasverschil duidde op criminele inkomsten. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak was overschreden, maar dit had geen invloed op de hoogte van het vastgestelde bedrag. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710006-18 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 19 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 8 juni 2022ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 8 juni 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 114.452,76en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 5 en 6 juli 2022 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzittingen van deze rechtbank op 5 en 6 juli 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 19 juli 2022.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat in de onderliggende strafzaak vrijspraak is bepleit.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat het een vordering betreft als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr. Dat betekent dat, uitgaand van een veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, is beoogd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De wettelijke maatstaf daarvoor is dat aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen.
De vordering is gebaseerd op een onderzoek waarbij als onderzoeksperiode is gehanteerd de periode van 1 juni 2012 tot en met 7 juli 2017.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2022 is de veroordeelde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, waarbij is bewezen verklaard dat:
Feit 1Primair
hij op 7 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer)
- 93,4 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en
- 6 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 2] ) en
- 30,3 kilogram hennep (aangetroffen in het pand [adres 3] ) en
- 4 kilogram hasjiesj (aangetroffen in het pand [adres 3] ),
zijnde hoeveelheden van telkens meer dan 500 gram, van een materiaal bevattende hasjiesj en hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2
Meer subsidiair
hij op 7 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 26.757 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
De bewezenverklaring heeft, voor zover het feit 1 betreft, betrekking op een delict dat wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Er is gelet op het voorgaande, sprake van een vordering die, meer in het bijzonder, is gebaseerd op artikel 36e, derde lid onder a Sr.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 14 december 2018 heeft de [verbalisant] , brigadier, werkzaam bij de Eenheid Amsterdam, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de ontnemingsrapportage zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
Bij het berekenen door de officier van justitie van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de methode van de (eenvoudige) kasopstelling gebruikt. Dit betreft een abstracte berekeningsmethode, waarbij geen directe relatie wordt gelegd met concreet aanwijsbare strafbare feiten. Door middel van deze methode kan worden nagegaan of de veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. Is dit het geval, dan is sprake van onverklaarbaar vermogen dat wordt verondersteld van criminele herkomst afkomstig en aldus wederrechtelijk verkregen voordeel te zijn.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is dat de in de strafzaak tegen de veroordeelde bewezen verklaarde misdrijven of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Gelet op de grote hoeveelheid verdovende middelen die is aangetroffen in het door de veroordeelde gehuurde pand aan het [adres 2] , de grote hoeveelheid contant geld die daar is aangetroffen, de frequente toeloop aldaar van zowel de veroordeelde als andere betrokkenen met antecedenten in de handel in softdrugs en het contact tussen de veroordeelde en (eigenaren van) verschillende coffeeshops, acht de rechtbank het aannemelijk dat in de periode dat de veroordeelde het pand huurde, in en om het pand handel in softdrugs heeft plaatsgevonden, en dat dit op enigerlei wijze ertoe heeft geleid dat de veroordeelde daar wederrechtelijk voordeel uit heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank grondt het oordeel dat van wederrechtelijk verkregen voordeel sprake is mede
op de ontnemingsrapportage, die in
bijlage Ivan dit vonnis is opgenomen, en ontleent aan de inhoud daarvan ook de schatting van bedoeld voordeel.
In de ontnemingsrapportage is het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde samengevat als volgt berekend.
Eenvoudige kasopstelling
Beginsaldo contant geld
€ 0,00
+/+
Legale contante ontvangsten
€ 22.178,05
-/-
Eindsaldo contant geld
€ 1.040,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
€ 21.138,05
-/-
Werkelijke contante uitgaven
€ 135.440,81
Verschil (WVV)
- € 114.302,76
De post legale contante ontvangsten is als volgt berekend:
- Contante ontvangsten vanuit inkomen € 14.993,80
- Contante opnamen vanaf bankrekeningen € 7.034,25
- Contante opname ICS
€ 150,00
€ 22.178,05
De post eindsaldo contant geld betreft het contante geldbedrag dat de veroordeelde bij zich
droeg ten tijde van zijn aanhouding op 7 juli 2017.
De post werkelijke contante uitgaven is als volgt berekend:
Contante stortingen op bankrekeningen € 35.720,00
Contante stortingen bij money transfers € 1.065,35
Contante uitgaven Vaartland € 51.700,00
Contante uitgaven F&J Beumer € 2.000,00
Contante uitgaven BVA Auctions € 5.662,84
Contant betaalde facturen uit administratie
€ 39.292,62
€ 135.440,81
Samengevat:
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 21.138,05
Af: werkelijke contante uitgaven
€ 135.440,81
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 114.302,76.
Bespreking verweer van de veroordeelde
Artikel 36e, derde lid onder a, Sr gaat uit van het bewijsvermoeden dat de uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van het delict, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij aan de hand van voldoende concrete en verifieerbare gegevens onderbouwt dat sprake is van een legale bron van inkomsten.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij andere contante inkomsten heeft
genoten dan in de kasopstelling zijn meegenomen. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij:
a. a) een (groot) contant geldbedrag heeft gekregen van zijn vader;
b) gedurende zijn werk in de horeca contant geld heeft gespaard;
c) zeldzame platenspelers heeft verkocht,
en dat hij deze contante inkomsten niet bij de Belastingdienst heeft opgegeven.
Ten aanzien van a) en b) overweegt de rechtbank dat deze stellingen ter terechtzitting zeer
summier zijn toegelicht en in het geheel niet zijn onderbouwd met stukken. Ook anderszins
is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde daaruit gedurende de onderzoeksperiode
daadwerkelijk inkomen heeft verkregen.
Ten aanzien van c) overweegt de rechtbank dat ter onderbouwing van deze stelling namens de veroordeelde ter terechtzitting een aantal stukken is overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overgelegde verklaringen van – zo begrijpt de rechtbank – een aantal kopers, een begin van aannemelijkheid dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode daadwerkelijk platenspelers heeft verkocht en daaruit contante inkomsten heeft genoten. De overige ter terechtzitting overgelegde stukken zijn onvoldoende concreet en verifieerbaar en ook onvoldoende toegelicht door de verdediging, zodat de rechtbank op die stukken geen acht slaat. De rechtbank heeft de bedragen genoemd in voornoemde verklaringen opgeteld en komt uit op een opbrengst van € 13.385, aan verkochte platenspelers. Het Openbaar Ministerie heeft niet kenbaar gemaakt dat zij nader onderzoek wenst te doen naar de verklaring van de veroordeelde dat een deel van de onverklaarbare uitgaven is gedaan uit een legale bron van inkomsten. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank aannemelijk dat de veroordeelde gedurende de onderzoeksperiode een bedrag van € 13.385,- legaal heeft verdiend en zal zij dit bedrag in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Nu de veroordeelde geen andere, aannemelijke en onderbouwde verklaring heeft gegeven voor het (resterend) onverklaarbaar negatief kasverschil, is de rechtbank van oordeel dat dit slechts kan zijn veroorzaakt door een criminele bron of bronnen van inkomsten.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Aldus kan worden vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 juni 2012 tot en met 7 juli 2017 een bedrag van
€ 100.917,76(114.302,76 - 13.385,00) meer heeft uitgegeven dan uit de gebleken inkomsten valt te verklaren.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een ontnemingszaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de veroordeelde en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden niet voor. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige ontnemingszaak aangevangen op 14 juli 2017, nu op die dag de positie van de veroordeelde in belangrijke mate werd beïnvloed door specifiek op voordeelsontneming gerichte beslagleggingen ex art. 94a van het Wetboek van Strafvordering. Nu de rechtbank heden vonnis wijst, is de redelijke termijn met drie jaren overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is tot matiging van het bedrag van het geschatte voordeel, nu er met de overschrijding van de redelijke termijn al in meer dan toereikende mate rekening is gehouden in het gewezen vonnis in de strafzaak. De rechtbank volstaat daarom met de vaststelling dat de redelijke termijn voor behandeling van de ontnemingszaak is overschreden.
Slotsom
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 100.917,76.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 100.917,76 (zegge: honderdduizendnegenhonderdzeventien euro en zesenzeventig eurocent).
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 100.917,76 (zegge: honderdduizendnegenhonderdzeventien euro en zesenzeventig eurocent),ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 (duizendtachtig) dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mrs. C.A.J. van Yperen en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2022.
mr. Straathof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.