ECLI:NL:RBNHO:2022:7631

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1179
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering wegens verblijf op ander adres

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoeker door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, omdat verzoeker niet meer op zijn uitkeringsadres verblijft. Verzoeker heeft een gebiedsverbod opgelegd gekregen rondom dat adres, wat zijn terugkeer daar niet realistisch maakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond waar hij momenteel verblijft en de verwachting dat hij terug kan keren naar zijn oorspronkelijke adres niet wordt ondersteund door de feiten.

Het procesverloop begon met een besluit van 8 maart 2022, waarin de uitkering van verzoeker met ingang van 25 januari 2022 werd ingetrokken op basis van de Participatiewet. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 maart 2022 werd verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl verweerder ook een gemachtigde had. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn verblijfplaats en dat de omstandigheden, waaronder een gedragsaanwijzing van de Officier van Justitie, de verwachting van verzoeker dat hij terug kan keren naar zijn adres niet realistisch maken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1179

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Baadoudi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Dijkman Dulkes - Wan).

Procesverloop

In het besluit van 8 maart 2022 heeft verweerder de uitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 25 januari 2022 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat vooraf ging
2. Verzoeker staat ingeschreven vanaf 25 mei 2021 op het adres [adres 1]. Hoofdbewoners op dat adres zijn de broer van verzoeker, [naam], en zijn gezin. In januari 2022 komt de post van verweerder gericht aan verzoeker retour, met daarop geschreven de mededeling “woont niet hier”. Deze broer van verzoeker heeft een adresonderzoek in laten stellen om hem uit te schrijven van het adres.
3. Daarop stelt verweerder een onderzoek in naar de verblijfplaats van verzoeker. Hij wordt uitgenodigd voor een gesprek op 16 februari 2022, maar verzoeker verschijnt niet. Vervolgens heeft verweerder het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 25 januari 2022 opgeschort en hem opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 23 februari 2022. Ook dan verschijnt hij niet, maar hij meldt zich die dag wel bij de Brede Centrale Toegang (BCT). Verzoeker wordt gevraagd naar het kantoor van de klantmanager te komen, maar hij gedraagt zich agressief en komt het pand niet in. Op 25 februari 2022 heeft verzoeker telefonisch contact met de klantmanager opgenomen. Hij verklaart dat hij slaapt in de schuur bij [adres 2] (adres van zijn neef/halfbroer). Die adreswijziging heeft hij volgens het verslag van de klantmanager ook doorgegeven. Omdat de bewoner van [adres 2] geen toestemming geeft, kan verzoeker echter niet op dat adres worden ingeschreven.
Vervolgens is door verweerder bij de politie geïnformeerd of daar een verblijfplaats bekend is. De Officier van Justitie blijkt verzoeker op 24 februari 2022 een gedragsaanwijzing te hebben gegeven, inhoudende dat verzoeker 90 dagen niet in de [straat 1] en de [straat 2] mag komen.
4. In het primaire besluit heeft verweerder het recht op bijstand van verzoeker ingetrokken per 25 januari 2022, omdat hij vanaf dat moment niet meer verblijft op het adres dat bij verweerder bekend is en daarnaast heeft verzoeker onvoldoende meegewerkt aan onderzoek om vast te kunnen stellen waar hij dan wel verblijft.
Standpunt verzoeker
5. Verzoeker voert (in bezwaar) aan dat zijn hoofdverblijf nog steeds [adres 1] is. Hij stelt dat hij noodgedwongen slechts tijdelijk niet op dat adres verblijft. Het zwaartepunt van zijn leven bevindt zich nog steeds op dat adres. Er is sprake van een tijdelijke situatie en hij is voornemens na het verstrijken van de 90 dagen weer terug te keren naar huis. Verzoeker voert verder aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek door verweerder. Hij stelt meermalen een telefonische toelichting te hebben gegeven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker aangevuld dat sprake is van een conflict binnen de familie, en dat verzoeker kampt met psychische problematiek. Het is volgens de gemachtigde wel duidelijk dat verzoeker zwervende is en dat het besluit hem heel zwaar raakt. Verweerder zou met die omstandigheden rekening moeten houden.
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet langer meer verblijft op het adres [adres 1]. Verzoeker heeft zich immers getracht in te schrijven op [adres 2]. Verder is zijn post retour gestuurd, zodat hij daar zijn post ook niet meer ontvangt. Ook is er geen sprake van dat verzoeker na 90 dagen weer kan terugkeren naar [adres 1], omdat de hoofdbewoner heeft laten weten dat verzoeker er niet woont en een adresonderzoek gestart heeft om hem uit te laten schrijven. Verweerder merkt hierbij nog op dat de gedragsaanwijzing dateert van 24 februari 2022, terwijl het adresonderzoek al eerder is ingesteld en ook de post al eerder retour is gestuurd. Ter zitting is toegelicht dat er op 10 maart 2022 een voornemen aan verzoeker is gezonden (ook per e-mail) om hem uit te schrijven van het adres [adres 1]. Verder heeft verweerder nog aangevuld dat verzoeker zich heeft gemeld bij de BCT en dat hij daar op 23 maart 2022 een afspraak heeft.
Oordeel voorzieningenrechter
7. Om het recht op bijstand te kunnen beoordelen moet verweerder de woonsituatie van verzoeker kunnen vaststellen. Het standpunt van verzoeker dat hij noodgedwongen slechts tijdelijk ergens anders verblijft dan op zijn BRP-adres vindt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen steun in de feiten die geconstateerd zijn. Zo heeft zijn broer het adres in onderzoek laten zetten en stuurt deze zijn post retour. Daarna heeft de OvJ verzoeker de gedragsaanwijzing opgelegd. Door deze omstandigheden lijkt de verwachting van verzoeker dat hij weer terug zou kunnen naar [adres 1] niet realistisch. De voorzieningenrechter kan verweerder daarom vooralsnog volgen dat van de tijdelijkheid van het verblijf elders geen sprake is. Nu verzoeker niet heeft aangegeven waar hij op dit moment verblijft is het voor verweerder niet mogelijk het recht op bijstand vast te stellen. Er kan niet zonder meer worden aangenomen dat verzoeker zwervende is, en ook dan zal hij moeten melden waar hij verblijft. De kans dat het primaire besluit in de bezwaarprocedure niet in stand blijft moet gering worden geacht. Daarom is er geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.