ECLI:NL:RBNHO:2022:7686

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
15/710008-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens vrijspraak in samenhangende strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een betrokkene, die eerder was vrijgesproken in een samenhangende strafzaak. De officier van justitie had op 8 juni 2022 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 33.790,15. De rechtbank heeft de betrokkene opgeroepen om te verschijnen op de terechtzittingen van 5 en 6 juli 2022, waar de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, aanwezig waren. Tijdens de zittingen heeft de raadsvrouw betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering, gezien de vrijspraak die zij in de onderliggende strafzaak had bepleit. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat. Gezien de vrijspraak van de betrokkene heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710008-18 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 19 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 8 juni 2022ten aanzien van het feit in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de betrokkene.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 8 juni 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 33.790,15en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de betrokkene is gedagvaard om op 5 en 6 juli 2022 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzittingen van deze rechtbank op 5 en 6 juli 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Daarbij zijn gehoord de betrokkene, zijn raadsvrouw mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 19 juli 2022.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de betrokkene en zijn raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat zij in de onderliggende strafzaak vrijspraak heeft bepleit van het aan de betrokkene tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen.

5.De beoordeling van de rechtbank

Bij afzonderlijk vonnis van heden van deze rechtbank is de betrokkene vrijgesproken van het hem in de – met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak – tenlastegelegde.
Artikel 36e, eerste lid, Sr houdt in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, volgt dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat.
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom niet ontvangen in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mrs. C.A.J. van Yperen en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2022.
mr. Straathof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.