ECLI:NL:RBNHO:2022:7847

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
9311753 \ CV EXPL 21-4420
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens vertraging van vlucht en niet-ontvankelijkheid van minderjarig kind

In deze zaak hebben de passagiers, waaronder een minderjarig kind, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Turk Havayollari O.A. (Turkish Airlines), wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 8 mei 2019. De passagiers vorderden een bedrag van € 1.200,00 plus rente en bijkomende kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een opgelegde Calculated Take Off Time (CTOT) door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de minderjarige passagier niet zelfstandig in rechte kan optreden zonder machtiging van de kantonrechter. Aangezien er geen machtiging was overgelegd, werd de minderjarige passagier niet-ontvankelijk verklaard. De rechter heeft vervolgens de vordering van de overige passagiers beoordeeld en geconcludeerd dat de vertraging van de vlucht inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers, ondanks de vertraging, niet in aanmerking kwamen voor compensatie. De vordering werd afgewezen en de proceskosten werden aan de passagiers opgelegd. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 3 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9311753 \ CV EXPL 21-4420
Uitspraakdatum: 3 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1.
[eiser 1], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige],
beiden wonende te [plaats 1]
2. [eiser 2]wonende te [plaats 2] (Turkije)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Turks recht
Turk Havayollari O.A., tevens handelend onder de naam Turkish Airlines
gevestigd te Ankara (Turkije)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 30 maart 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Vervolgens hebben de passagiers op 7 juli 2021 een akte houdende overlegging producties genomen. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 8 mei 2019 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport (AMS) via Istanbul New Airport (IST), Turkije, naar [plaats 2] Airport (HTY), Turkije.
2.2.
De vlucht van Amsterdam Schiphol Airport (AMS) naar Istanbul New Airport (IST), Turkije, met vlucht: TK 1952, hierna: de vlucht, heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80, dan wel € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden. De vervoerder voert daartoe onder meer aan dat de vlucht onderdeel uitmaakt van een rotatievluchtsysteem tussen Amsterdam en Istanbul en dat zowel de onderhavige vlucht als de voorafgaande vlucht door buitengewone omstandigheden vertraging hebben opgelopen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat [minderjarige] het moment van het indienen van de dagvaarding niet bekwaam was om zelfstandig in rechte op te treden, nu uit de stukken blijkt dat hij op dat moment minderjarig was (en nog steeds is). Passagier sub 1 heeft blijkens de dagvaarding de vordering namens zichzelf ingediend en in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarige kind. Voor zover passagier sub 1 in deze procedure namens haar minderjarige kind als wettelijk vertegenwoordiger optreedt, dient zij te beschikken over een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter dient ambtshalve te onderzoeken of de passagiers in hun verzoek kunnen worden ontvangen. Uit de beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 maart 2021 volgt niet dat aan passagier sub 1 een machtiging is afgegeven om namens haar minderjarige kind te procederen. In de beschikking zijn immers geen namen opgenomen dan wel andere kenmerken die verwijzen naar de passagiers. In de beschikking wordt voor de gegevens verwezen naar het aangehechte verzoekschrift, deze is echter niet door de passagiers bijgevoegd. Zodoende is niet komen vast te staan dat passagier sub 1 over een machtiging zoals bedoeld in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 BW beschikt. De kantonrechter zal daarom passagier sub 1 in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind niet ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van het verzoek van passagier sub 1 pro se en passagier sub 2, overweegt de kantonrechter als volgt.
5.3.
Tussen partijen staat vast dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd. Nu deze vertraging meer dan drie uur bedraagt, kunnen de passagiers in beginsel aanspraak maken op de forfaitaire compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
Dit artikel dient volgens het HvJEU restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.5.
Bij de beoordeling van de vraag of er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden, dient derhalve voorop te worden gesteld dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze omstandigheden bij de vervoerder ligt.
5.6.
De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden aangevoerd, kort samengevat, dat het toestel waarmee de onderhavige vlucht werd uitgevoerd tijdens de voorafgaande rotatievlucht van Istanbul naar Amsterdam door de luchtverkeersleiding een nieuwe Calculated Take Off Time (CTOT) kreeg opgelegd. Hierdoor kon het toestel niet op de geplande tijd opstijgen. Eenmaal in Amsterdam kreeg het toestel ten aanzien van de onderhavige vlucht wederom een CTOT opgelegd. De opgelegde CTOT is volgens de vervoerder een beslissing van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek toestel op een specifieke dag, zoals bedoeld in artikel 15 van de considerans, en daarmee een buitengewone omstandigheid als hiervoor bedoeld.
5.7.
Daartegen voeren de passagiers aan dat de voorgaande vlucht niet is vertraagd als gevolg van een buitengewone omstandigheid, aangezien het toestel zes minuten vóór de door de luchtverkeersleiding opgelegde CTOT is opgestegen. Ten aanzien van de vertraging van de onderhavige vlucht en het missen van de aansluitende vlucht stellen de passagiers onder meer dat de vervoerder geen vertrektijd gelijk aan de schemavertrektijd heeft aangevraagd, waardoor geen sprake kan zijn van een buitengewone omstandigheid.
5.8.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder onder meer de vluchtschema’s, de slotberichten van de voorafgaande vlucht en de slotberichten van de onderhavige vlucht overgelegd. De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door zijn overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van een door de luchtverkeersleiding genomen besluit. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.9.
De voorafgaande vlucht stond gepland te vertrekken om 04:15 uur (UTC) en zou landen om 07:50 uur (UTC). Uit de slotberichten van de voorafgaande vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke CTOT meerdere malen heeft herzien en uiteindelijk een CTOT met vertrektijd om 05:03 uur (UTC) aan het toestel heeft toegekend. Het toestel is uiteindelijk vertrokken om 04:52 uur (UTC) en geland om 08:14 uur (UTC), zoals blijkt uit productie 1 bij conclusie van antwoord. Ten aanzien van de stelling van de passagiers dat de voorafgaande vlucht zes minuten eerder is vertrokken en dat daaruit zou blijken dat het toestel nog eerder had kunnen vertrekken, heeft de vervoerder gemotiveerd weersproken dat hiervan sprake is geweest. Niet gebleken is dan ook dat nog een CTOT is opgelegd met een eerdere vertrektijd dan wel dat de vervoerder eerder had kunnen vertrekken. De vertraging die hierdoor is ontstaan bedraagt 18 minuten, zoals blijkt uit productie 1 bij conclusie van antwoord. De kantonrechter is zodoende van oordeel dat een luchtvaartmaatschappij, dus ook de vervoerder, altijd verplicht is een CTOT op te volgen. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij.
5.10.
Dat de vlucht later mocht vertrekken dan gepland vanwege een CTOT komt de kantonrechter, gelet op de vertraging van 18 minuten die reeds bij de voorafgaande vlucht was ontstaan, niet vreemd voor. Uit productie 4 bij conclusie van antwoord blijkt dat de onderhavige vlucht onder meer een vertraging van 24 minuten heeft opgelopen, waarbij de vertragingscode ‘93Z’ is genoemd. Deze code staat voor: ‘late arrival of aircraft due to delay in departure thereof at the previous station’. Dit houdt in dat de vertraging van 24 minuten het gevolg is van de vertraging die is ontstaan tijdens de uitvoering van de voorafgaande vlucht. Daarvan is, zoals reeds vastgesteld, 18 minuten vertraging het gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.11.
Voorts heeft de onderhavige vlucht een tweede vertraging opgelopen, waarbij vertragingscode ‘REGCAUSE CE 81’ wordt vermeld. Deze code houdt in dat de vertraging is ontstaan ‘DUE TO EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY’. In dat kader zijn ook aan de onderhavige vlucht meerdere CTOT’s opgelegd. Ook deze CTOT’s kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat de toegewezen CTOT’s ook ten aanzien van de onderhavige vlucht een buitengewone omstandigheid opleveren. Voorts is niet gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht, dan wel dat de vervoerder een CTOT gelijk aan de schemavertrektijd had moeten aanvragen. De vertraging van de onderhavige vlucht is opgelopen tot 26 minuten. Deze vertraging is naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.12.
Met het bovenstaande is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht, hetgeen heeft geleid tot 18 minuten vertraging, en de vertraagde uitvoering van de onderhavige vlucht, hetgeen heeft geleid tot 26 minuten vertraging. De passagiers hebben immers door deze vertragingen (van in totaal 44 minuten) de aansluitende vlucht TK 2254 gemist. De vertraging van de passagiers is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.13.
Voorts dient te worden beoordeeld of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de buffer die naast de minimale connectietijd in acht dient te worden genomen. De buffer van vijf minuten die is gepland in de boeking van de passagiers voldoet niet aan de reservetijd die de vervoerder in acht had moeten te nemen, aldus de passagiers. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een vertraging van meer dan 20 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht niet meer hadden kunnen halen.
5.14.
De vervoerder voert aan de passagiers vervolgens te hebben omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare plaats naar hun eindbestemming, hetgeen door de passagiers niet is betwist, zodat dit is komen vast te staan. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers hebben in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening zal dan ook worden afgewezen.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagier sub 1 in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind niet-ontvankelijk in haar vordering;
6.2.
wijst de vordering van passagier sub 1 pro se en passagier 2 af;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00.
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter