In deze zaak hebben de passagiers, waaronder een minderjarig kind, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Turk Havayollari O.A. (Turkish Airlines), wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 8 mei 2019. De passagiers vorderden een bedrag van € 1.200,00 plus rente en bijkomende kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een opgelegde Calculated Take Off Time (CTOT) door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de minderjarige passagier niet zelfstandig in rechte kan optreden zonder machtiging van de kantonrechter. Aangezien er geen machtiging was overgelegd, werd de minderjarige passagier niet-ontvankelijk verklaard. De rechter heeft vervolgens de vordering van de overige passagiers beoordeeld en geconcludeerd dat de vertraging van de vlucht inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers, ondanks de vertraging, niet in aanmerking kwamen voor compensatie. De vordering werd afgewezen en de proceskosten werden aan de passagiers opgelegd. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 3 augustus 2022.