ECLI:NL:RBNHO:2022:7850

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
9179007 \ CV EXPL 21-2850
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens annulering van vlucht en de vraag naar buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar Duits recht, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens annulering van een vlucht op 9 juni 2019. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Düsseldorf naar Curaçao, met een tussenstop in Amsterdam. De vlucht van Düsseldorf naar Amsterdam werd echter geannuleerd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht miste. Flightright, die de vordering van de passagier had overgenomen, vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. KLM Cityhopper betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot capaciteitsreductie op Schiphol. De kantonrechter oordeelde dat KLM Cityhopper niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de annulering niet gerechtvaardigd was en dat de vervoerder verplicht was om compensatie te betalen aan Flightright. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Flightright onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan Flightright, aangezien de vervoerder ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9179007 \ CV EXPL 21-2850
Uitspraakdatum: 3 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht
Flightright GmbH
gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen: Flightright
gemachtigde: mr. H Yildiz
tegen
de besloten vennootschap
KLM Cityhopper B.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 8 april 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene] (hierna: de passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 9 juni 2019 diende te vervoeren van Düsseldorf Airport (DUS), Duitsland, via Amsterdam Schiphol Airport (AMS), naar Curaçao Hato Airport (CUR), Curaçao.
2.2.
De vlucht van Düsseldorf Airport (DUS), Duitsland, naar Amsterdam Schiphol Airport (AMS), hierna: de vlucht, is geannuleerd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht.
2.3.
De passagier heeft de gepretendeerde vordering op de vervoerder door middel van cessie overgedragen aan Flightright.
2.4.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Allereerst staat vast dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
De vervoerder voert aan dat op 8 juni 2019 – de dag voorafgaand aan de vlucht – sprake was van slechte weersomstandigheden, te weten zeer harde wind, waardoor de lokale luchtverkeersleiding (LVNL) de capaciteit van de luchthaven naar beneden heeft bijgesteld. Onder normale omstandigheden heeft Schiphol steeds drie banen gelijktijdig in gebruik, vanwege de genoemde omstandigheden slechts twee, aldus de vervoerder. Op verzoek van de luchtverkeersleiding heeft Eurocontrol het luchtverkeer te Schiphol door voornoemde slechte weersomstandigheden beperkt. De vervoerder voert aan dat deze capaciteitsrestrictie van grote invloed is op de operatie van de vervoerder, nu Amsterdam Schiphol Airport (AMS) de thuisbasis is van de vervoerder en al zijn vluchten vertrekken en aankomen vanaf deze luchthaven.
5.5.
De vervoerder voert voorts aan dat de vlucht onderdeel uitmaakt van een rotatievluchtsysteem tussen Amsterdam Schiphol Airport (AMS) en Düsseldorf Airport (DUS). De vlucht KL 1863 – welke voorafgaand aan de vlucht vanuit Amsterdam Schiphol Airport naar Düsseldorf Airport zou vertrekken – is om de bovenstaande buitengewone omstandigheid reden geannuleerd, aldus vervoerder. De vervoerder voert in dat verband tevens aan dat door de annulering van de vlucht KL 1863 er geen luchtvoertuig op Düsseldorf Airport aanwezig was om de vlucht volgens de geplande vertrektijd uit te voeren. Daarnaast heeft de vervoerder aangevoerd dat hij een aanzienlijke buffer in zijn schema heeft, waardoor de vervoerder in staat is om bij een gemiddelde vertraging op alle rotatievluchten van gemiddeld 70 minuten uiteindelijk alle geplande vluchten uit te voeren, zij het met een vertraging. Bij een gemiddelde vertraging boven de 70 minuten is dat niet langer mogelijk en zullen er vluchten geannuleerd moeten worden, aldus nog steeds de vervoerder. Volgens de vervoerder liep de gemiddelde vertraging op 8 juni 2019 op tot wel 160 minuten. Door voornoemde omstandigheden was het onmogelijk om alle vluchten uit te voeren, zo ook de vlucht KL 1863 en de onderhavige vlucht.
5.6.
Flighright stelt dat geen sprake was van een buitengewone omstandigheid, nu de slechte weersomstandigheden en de daardoor ontstane capaciteitsreductie niet van toepassing is op de vlucht, maar op vluchten die de vorige dag zouden plaatsvinden of hebben plaatsgevonden. Tevens dient sprake te zijn van een besluit van de luchtverkeersleiding dat van toepassing is op een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, dit is niet het geval. De vervoerder heeft zelf besloten om de vlucht te annuleren. Dit is een operationele keuze geweest, aldus Flightright.
5.7.
Het is aan de vervoerder om aan te tonen dat hij, gelet op de duur en de mate van de restricties, geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
5.8.
De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden, onder meer, de verklaring van LVNL, METAR-gegevens en de ‘Capacity Forecast Schiphol’ overgelegd die betrekking hebben op vlucht KL 1863. Flightright betwist niet dat op 8 juni 2019 sprake is geweest van een capaciteitsreductie door de slechte weersomstandigheden, maar stelt dat deze omstandigheden geen invloed hebben op de annulering van de onderhavige vlucht. De kantonrechter overweegt dat een capaciteitsreductie een buitengewone omstandigheid kan vormen indien de luchtvaartmaatschappij aantoont dat hij, gelet op de duur en mate van de restricties, geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de luchtverkeersleiding vanwege de slechte weersomstandigheden de capaciteit van Amsterdam-Schiphol Airport tussen 06:40 en 23:00 uur lokale tijd naar beneden heeft moeten bijstellen. Uit de overgelegde verklaring van de luchtverkeersleiding volgt immers dat vanwege de “strong wind conditions” sprake is geweest van reguleringen tussen 06:40 uur lokale tijd en 23:00 uur lokale tijd. Daarnaast beroept de vervoerder zich ten aanzien van de impact van de reguleringen op productie 5 bij conclusie van antwoord. Uit deze productie blijkt echter dat het stuk ziet op binnenkomende (en niet op vertrekkende) vluchten. Zonder nadere toelichting kan de kantonrechter niet uit deze productie afleiden hoeveel vluchten er minder per uur mochten vertrekken als gevolg van de capaciteitsreductie.
5.9.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er bij de vervoerder vertragingen en annuleringen zijn opgetreden als gevolg van de door de LVNL opgelegde capaciteitsreductie, nu niet is gebleken wat de impact hiervan is geweest voor de vervoerder en in hoeverre de vervoerder door deze capaciteitsreductie genoodzaakt was de voorafgaande vlucht te annuleren en deze vlucht niet alsnog met vertraging uit te voeren. Indien de vervoerder de voorafgaande vlucht met vertraging alsnog had uitgevoerd, had de vlucht in kwestie niet geannuleerd hoeven worden en de volgende dag alsnog tijdig kunnen vertrekken.
5.10.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de annulering van de vlucht KL 1863 niet de oorzaak is van een buitengewone omstandigheid. De vraag of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie dient daarom ontkennend te worden beantwoord.
5.11.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. Flightright heeft de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 9 juni 2019, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.12.
Flightright heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Flightright heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan Flightright van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2019, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Flightright tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 109,41;
griffierecht € 507,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter