ECLI:NL:RBNHO:2022:7853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
9359629 \ CV EXPL 21-5052
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa AG. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Cairo naar Amsterdam, die op 26 oktober 2019 plaatsvond. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden vermeden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een slotrestrictie opgelegd door de luchtverkeersleiding. De rechter concludeerde dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat de passagier niet kon aantonen dat de luchtvaartmaatschappij nalatig was geweest in het treffen van maatregelen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter oordeelde dat de passagier niet had aangetoond dat hij niet tot dagvaarding zou zijn overgegaan als de luchtvaartmaatschappij eerder informatie had verstrekt. De proceskosten werden vastgesteld op € 150,00, met een bijkomende vergoeding voor nakosten van € 37,50, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9359629 \ CV EXPL 21-5052
Uitspraakdatum: 27 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa AG
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 26 oktober 2019 diende te vervoeren van Cairo International Airport (CAI), Egypte, via Frankfurt International Airport (FRA), Duitsland, naar Amsterdam Schiphol Airport (AMS).
2.2.
De vlucht van Cairo naar Frankfurt met vluchtnummer LH583, hierna: de vlucht, is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee hij tien uur later dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming is gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75, dan wel € 60,00, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Gelijktijdig verzoekt de passagier met het wijzen van een vonnis een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 en nader opgenomen in Bijlage I bij deze Verordening.
3.3.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het HvJEU restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht Frankfurt-Cairo-Frankfurt (vluchten LH582 en LH583). Beide vluchten zijn met hetzelfde toestel uitgevoerd. De vervoerder voert verder aan dat de voorafgaande vlucht (vlucht LH582) vertraagd is uitgevoerd wegens opgelegde slotrestricties van de luchtverkeersleiding. Deze vlucht is hierdoor met een vertrekvertraging van 1 uur en 55 minuten uitgevoerd, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de vervoerder de “
Slot Revision Message” overgelegd van vlucht LH582, alsmede de vluchtrapporten van de vluchten LH582 en LH583. Uit het vluchtrapport van de vlucht LH582 volgt dat de vertraging het gevolg is van meerdere oorzaken, waardoor meerdere codes aan de vertraging zijn gekoppeld. Uit het vluchtrapport van vlucht LH582 volgt dat 1 uur en 33 minuten vertraging is veroorzaakt wegens code 81, hetgeen staat voor: “
ATFM Due To ATC En-route Demand/ Capacity, Standard Demand / Capacity Problems”,één minuut vertraging is veroorzaakt wegens code 87, hetgeen staat voor: “
AIRPORT FACILITIES”, zeven minuten vertraging is veroorzaakt wegens code 63, hetgeen staat voor: “
LATE CREW BOARDING OR DEPARTURE PROCEDURES”, en 10 minuten vertraging is veroorzaakt wegens code 34, hetgeen staat voor: “
SERVICING EQUIPMENT”.
5.5.
De passagier stelt dat de vertraging die is ontstaan wegens code 87, 63 en 34 niet is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De vervoerder voert dit ook niet aan, zodat vast staat dat in ieder geval 18 minuten vertraging niet het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid.
5.6.
De kantonrechter is ten aanzien van de opgelegde CTOT wegens code 81 van oordeel dat de vertraging die is ontstaan door deze slotrestrictie aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT wegens code 81 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat de vertraging van vlucht LH582 van 1 uur en 33 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
Voorts is voldoende gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht blijkt immers dat de aankomstvertraging van 1 uur en 32 minuten is ontstaan wegens ‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’ (vertragingscode 93). Weliswaar had de vlucht een vertrekvertraging van 1 uur en 44 minuten, die niet geheel is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, maar de aankomstvertraging was niet langer dan de vertraging van de voorgaande vlucht die wél is toe te schrijven aan een buitengewone omstandigheid. Naar het oordeel van de kantonrechter is de vertraging van de vlucht dus het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. De uiteindelijke – langdurige - vertraging van de passagier, van meer dan drie uur op de eindbestemming, is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht, en daarmee ook het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De vertraging heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar de eindbestemming te halen.
5.8.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder voert aan dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging op de eindbestemming te beperken, hetgeen door de passagier wordt betwist. Daartoe stelt de passagier dat de vervoerder de route van de vlucht en zo het knooppunt van de congestie had kunnen vermijden, maar dit heeft nagelaten. Daarnaast heeft de vervoerder een te korte overstaptijd gereserveerd waardoor onvoldoende reservetijd was om een eventuele vertraging op te vangen, aldus de passagier. De vervoerder heeft hierop voldoende aannemelijk gemaakt dat het hem niet vrij staat om eigenhandig de vluchtroute te wijzigen en dat dit bovendien niet tot het vermijden van de vertraging zou hebben geleid. De luchtverkeersleiding heeft immers restricties opgelegd. Hierdoor mocht de vlucht niet eerder vertrekken. Dat - zoals de passagier stelt - op de route sprake was van een knelpunt is hiermee ook gegeven. De luchtverkeersleiding geeft een nieuwe CTOT af indien sprake is van capaciteitsproblemen op de vliegroute dan wel bij de luchthaven van aankomst. Het is vervolgens aan de vervoerder om, zoals reeds overwogen, het besluit van de luchtverkeersleiding op te volgen.
5.9.
Ten aanzien van de mate waarin rekening is gehouden met de reservetijd, merkt de kantonrechter op dat tussen de onderhavige vlucht en de vlucht van Frankfurt naar Amsterdam (oftewel: de aansluitende vlucht) een overstaptijd van één uur en vijf minuten is ingepland. De minimale overstaptijd te Frankfurt bedraagt 45 minuten. Daar bovenop heeft de vervoerder een buffer van 20 minuten ingebouwd. De kantonrecht acht een buffer van 20 minuten noodzakelijk, hetgeen door de vervoerder in acht is genomen. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering van de passagier tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal worden afgewezen.
5.10.
Weliswaar heeft de passagier verzocht de vervoerder ook in het geval wordt geoordeeld dat de vervoerder bevrijd kan worden van zijn betalingsverplichting in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagier heeft gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zou zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagier bekend zijn geworden. Zij verwijst in dit verband naar een vonnis van deze rechtbank van 11 oktober 2017 (zaaknummer 5648841 CV EXPL 17-431). De kantonrechter is echter inmiddels van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de vervoerder zijn verweer niet reeds in de buitengerechtelijke fase met stukken onderbouwt, er niet per definitie toe leidt dat de passagier daardoor nodeloos wordt gedwongen een procedure te starten. De passagier heeft ook niet gesteld welke concrete informatie de vervoerder, ondanks daartoe door de passagier te zijn verzocht, niet in de voorfase van de procedure heeft verstrekt maar eerst na het starten van deze procedure. De passagier heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom evenmin ingetrokken, nadat zij de informatie die bij de conclusie van antwoord is overgelegd heeft kunnen inzien. Er is daarom onvoldoende grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.
5.12.
De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter