ECLI:NL:RBNHO:2022:7855

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
6928820 \ CV EXPL 18-4139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2022, hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Easyjet Airline Company Limited, vanwege een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht op 10 juli 2017 van Schoenefeld Airport naar Schiphol Airport. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging hebben veroorzaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op hun eindbestemming. De vervoerder kon echter niet aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, aangezien zij haar verweer te laat heeft ingediend. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.514,25, vermeerderd met rente, en de proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6928820 \ CV EXPL 18-4139
Uitspraakdatum: 10 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1]
3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]

4. [eiser 4],

5. [eiser 5],
beiden wonende te [plaats 3]
6. [eiser 6],
7. [eiser 7],
beiden wonende te [plaats 2]
8. [eiser 8]wonende te [plaats 4]
9. [eiser 9],
10. [eiser 10],
beiden wonende te [plaats 5]
11. [eiser 11], wonende te [plaats 6]
12. [eiser 12], wonende te [plaats 5]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Easyjet Airline Company Limited
gevestigd te Luton (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 21 februari 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 10 juli 2017 diende te vervoeren van Schoenefeld Airport (SFX), Duitsland, naar [plaats 1] Schiphol Airport (AMS), met vluchtnummer: U2 4567, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2017, althans vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 514,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam
,zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft voor het eerst bij conclusie van dupliek aangevoerd dat de vlucht vertraging heeft opgelopen door een buitengewone omstandigheid. De aan de vlucht voorafgaande vluchten, met vluchten EZY 4526, EZY 4545 en EZY 4546, hebben door van de luchtverkeersleiding afkomstige ATC-slot’s vertraging opgelopen, welke vertraging (door de samenhang die tussen de verschillende vluchten bestaat) doorwerkt naar de onderhavige vlucht, aldus de vervoerder.
5.5.
De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij de hiervoor uiteengezette standpunten eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen. Hiertoe is hij op grond van de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde vereiste concentratie van verweer gehouden. Nu hij dat heeft nagelaten, is dit verweer tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
5.6.
De vervoerder heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de vlucht van Amsterdam naar Geneve met vluchtnummer EZY 1360 op 4 maart 2017 is uitgeweken naar de luchthaven van Lyon vanwege onweer op de luchthaven van Geneve. Deze vlucht ging volgens de vervoerder vooraf aan de vlucht van de passagiers. Door de weersomstandigheden die het uitwijken van de vlucht met vluchtnummer EZY 1360 heeft veroorzaakt, heeft de vervoerder daarom besloten de vlucht van de passagiers te annuleren, aldus de vervoerder. De vervoerder is van mening dat de hiervoor genoemde omstandigheden als buitengewoon moeten worden beschouwd en voert aan dat hij ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen deze omstandigheden niet had kunnen voorkomen. De passagiers betwisten dat sprake is van een buitengewone omstandigheid zoals door de vervoerder is aangevoerd. Daarnaast hebben de passagiers benadrukt dat zij compensatie vorderen voor de vlucht van Berlijn naar Amsterdam, met vluchtnummer: U2 4567, welke volgens de passagiers vertraagd is uitgevoerd (en dus niet, zoals de vervoerder aanvoert, is geannuleerd). Uit de conclusie van antwoord wordt niet stilgestaan bij deze vlucht, maar wordt uitsluitend de vlucht met vluchtnummer EZY 1360 aangehaald, aldus de passagiers. De kantonrechter overweegt het volgende.
5.7.
De vervoerder is bij conclusie van antwoord niet ingegaan op de stellingen van de passagiers. Ook heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd in hoeverre ten aanzien van de onderhavige vlucht sprake zou zijn geweest van een buitengewone omstandigheid. De kanonrechter concludeert dan ook dat de vervoerder in de onderhavige zaak de stellingen van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.8.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten niet hoger is dan het in het Besluit bepaalde tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.514,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 10 juli 2017, en over € 514,25 vanaf 21 februari 2018, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 226,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter