ECLI:NL:RBNHO:2022:7876

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/15/316119 / HA ZA 21-262
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendom van een strook grond en verjaring

In deze zaak, die zich afspeelt in Alkmaar, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over de eigendom van een strook grond die behoort tot het kadastrale perceel van de gedaagden. De eisers stellen dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van deze strook grond. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep op verjaring slaagt voor bepaalde gedeelten van de strook grond. De rechtbank heeft de loop van de erfgrens langs de percelen van de partijen beoordeeld en vastgesteld dat de feitelijke erfgrens niet overeenstemt met de kadastrale erfgrens. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagden zijn veroordeeld om de schutting die op de grond van de eisers staat te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom. De gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 31 augustus 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/316119 / HA ZA 21-262
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. O. Asscher te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. P.F.P. Nabben (voorheen onder meer mr. Horrevorts) te Haarlem.
Partijen zullen hierna in enkelvoud [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een burengeschil. De vraag is of de eigendom van de strook grond behorend tot het kadastrale perceel van [gedaagden] door verjaring eigendom is geworden van [eisers] . Het beroep op verjaring slaagt voor bepaalde gedeelten van de strook grond. De rechtbank loopt verder de loop van de erfgrens langs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 april 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021 waarin een descente en een mondelinge behandeling zijn bepaald;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte wijziging eis, met producties;
  • de brief van mr. Horrevorts van 9 september 2021, met producties;
  • het proces-verbaal van descente van 24 september 2021;
  • de mondelinge behandeling op 24 september 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht;
  • het bericht van mr. Asscher van 7 oktober 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal van descente;
  • de brief van mr. Horrevorts van 11 oktober 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal van descente;
  • de akte van [eisers] van 28 maart 2022, met 1 productie;
  • de akte van [gedaagden] van 28 maart 2022;
  • de antwoordakte van [gedaagden] van 4 mei 2022;
  • de akte van 30 maart 2022 van [eisers] van 4 mei 2022, met 1 productie;
  • de antwoordakte van [gedaagden] van 13 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds 4 september 2017 eigenaar van het perceel grond (kadastraal bekend: [kadastraalnummer 1] ) met daarop een woning aan de [adres 1] in [plaats] . [gedaagden] is sinds 15 februari 2017 eigenaar van het naastgelegen perceel met woning aan de [adres 2] ( [kadastraalnummer 2] ).
2.2.
De erfgrens tussen de twee percelen loopt, vanaf de [straatnaam] bezien, tussen de woningen van partijen daar naar achteren en vervolgens met een hoek naar links achterlangs het perceel van [gedaagden] . De feitelijke erfgrens werd gevormd door, vanaf de [straatnaam] bezien, achtereenvolgens, een beukenhaag en laag groen hekwerk, een schutting die in een hoek langs de schuur van [eisers] liep en vervolgens een laag hekwerk tot aan het einde van de erfgrens tussen de beide percelen.
2.3.
In opdracht van [gedaagden] heeft het Kadaster op 3 maart 2021 een grensreconstructie uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen niet overeenstemt met de feitelijke erfgrens.
2.4.
Naar aanleiding van de kadastrale meting heeft [gedaagden] aan [eisers] verzocht om de aanwezige beplanting, de afdak en het gedeelte van de schuur dat zich tussen de feitelijke en de kadastrale erfgrens bevindt te verwijderen.
2.5.
Op 7 maart 2021 heeft [gedaagden] de op de betwiste grond aanwezige beplanting en het daarop aanwezige hekwerk (gedeeltelijk) verwijderd. Hij heeft een houten schutting geplaatst op grond die tot zijn kadastrale perceel behoort maar waarvan [eisers] de eigendom stelt te hebben.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. vaststelt dat de stroken grond tussen de feitelijke erfgrens en de kadastrale erfgrens aan zowel de X-zijde als aan de Z-zijde van het perceel van [eisers] door verjaring eigendom zijn geworden van [eisers] (productie 5);
II. door middel van dit vonnis een notariële akte kan worden opgemaakt waarin de vastgestelde erfgrenzen worden vastgelegd om later te kunnen worden opgenomen en geregistreerd bij het Openbaar Register;
III. primair:
[gedaagden] hoofdelijk zal bevelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de schutting te verwijderen en verwijderd te houden en binnen deze termijn een nieuw vergelijkbaar hekwerk en een beukenhaag van 1.80 meter hoog te plaatsen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00, dan wel een door de rechtbank vast te stellen dwangsom;
IV. subsidiair:
aan [gedaagden] een schadevergoeding toe te kennen van € 1.277,90, te betalen binnen een termijn van twee weken na dit vonnis, dan wel een bedrag dat de rechter als billijk voorkomt;
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt – samengevat – aan zijn vorderingen ten grondslag dat de feitelijke situatie zoals die was voordat [gedaagden] de schuttingen, de beplanting en het hekwerk (gedeeltelijk) verwijderde, al vanaf de jaren ’80 door de rechtsvoorgangers van zowel [eisers] als [gedaagden] werd aangemerkt als de erfgrens tussen de percelen.
Toen de rechtsvoorganger van [eisers] , de heer [naam 1] , in 1980 de eigendom van [adres 1] verkreeg, liep er vanaf de [straatnaam] eerst een stenen muurtje en vervolgens tot aan het hoekpunt van de erfgrens een haag. [naam 1] heeft op verzoek van de rechtsvoorganger van [gedaagden] , de heer [naam 2] , het voorste gedeelte van de haag verwijderd en vervangen door een beukenhaag. Rond 1998 heeft [naam 2] op het hoekpunt van de erfgrens, gedeeltelijk in de richting van de [straatnaam] en gedeeltelijk langs de achterzijde van het perceel van [gedaagden] een schutting geplaatst. Deze schutting was bij de aankoop van het perceel door [eisers] nog aanwezig. [naam 1] heeft later tussen de garage die parallel aan de schutting staat en de schutting van [naam 2] een afdak geplaatst. Die is nog aanwezig. Bovendien was ten behoeve van de schuren/garage van [eisers] aan de schutting een dakgoot bevestigd.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] betwist dat [eisers] grond op het perceel van [gedaagden] in bezit heeft (genomen). Het feit dat er een hek en/of een schutting heeft gestaan op het perceel van [gedaagden] is hiervoor onvoldoende. [eisers] heeft niet de feitelijke macht uitgeoefend over de betreffende strook grond. Uit de rechtspraak blijkt dat het alleen onderhouden van een strook grond c.q. het beplanten daarvan onvoldoende is om bezit aan te nemen. Uit de e-mail die [eisers] als productie 22 bij de akte van 28 maart 2020 heeft overgelegd, kan niet worden opgemaakt dat er afspraken zijn gemaakt door de rechtsvoorgangers van [eisers] en [gedaagden] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van eigendomsverlies door verjaring, vordert [gedaagden] – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis:
I. [eisers] verbiedt inbreuk te plegen op het eigendomsrecht van [gedaagden] door gebruik te maken van (een deel van) het perceel van [gedaagden] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;
II. [eisers] veroordeelt om het deel van de overkapping van de schuren dat over de kadastrale erfgrens van het perceel van [gedaagden] hangt te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;
III. [eisers] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te gedogen dat op de kadastrale erfgrens een houten ondoorzichtige schutting van twee meter wordt opgericht, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [eisers] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00;
IV. [eisers] veroordeelt tot betaling van de helft van de kosten van de realisatie van de schutting, binnen een termijn van veertien dagen nadat [gedaagden] gedocumenteerd opgave heeft gedaan van deze kosten;
V. [eisers] veroordeelt in de proceskosten.
3.6.
[gedaagden] legt – samengevat – aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] de schutting in overeenstemming met de kadastrale meting op zijn eigen grond voor de kadastrale grens heeft geplaatst. [eisers] maakt inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagden] doordat de overkapping van de schuur van [eisers] over de kadastrale grens hangt.
3.7.
[eisers] voert verweer.

4.De beoordeling

Het proces-verbaal van descente

4.1.
Partijen hebben op- dan wel aanmerkingen gemaakt op het proces-verbaal van descente. De rechtbank stelt voorop dat het proces-verbaal een weergave van de waarneming van de rechtbank is van het ter zitting verhandelde. Niet wordt beoogd om alles wat gezegd wordt, woordelijk vast te leggen. Van belang is dat in het proces-verbaal wordt vastgelegd wat voor het verdere verloop van de procedure en voor de beoordeling door de rechter relevant is.
De op- en aanmerkingen van partijen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beslissing. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan de op- en aanmerkingen.
Inleidende opmerkingen
4.2.
Vast staat dat de voormalige feitelijke erfgrens niet overeenstemt met de kadastrale erfgrens en dat [eisers] grond in gebruik had die volgens de kadastrale gegevens aan [gedaagden] toebehoort. Beoordeeld moet worden of de eigendom van de betreffende strook grond door verjaring eigendom is geworden van [eisers] . De strook grond waar het om gaat is weergegeven op de onderstaande tekening die [eisers] als productie 5 heeft overgelegd en hieronder is opgenomen.
Tekening verwijderd in verband met anonimisering
4.3.
De rechtbank neemt bij de beoordeling verder het volgende tot uitgangspunt. Partijen zijn allebei in het bezit van relatief grote percelen grond. De feitelijke erfgrens is door de jaren heen een aantal keer gewijzigd. Dat zal gelden voor de erfgrens zoals die door de rechtsvoorgangers van [eisers] en [gedaagden] is gecreëerd en het zou goed kunnen dat [naam 2] de door hem in 1998 geplaatste schutting weer net op een andere plek heeft geplaatst dan de plek waar eerst een hek stond. Verder staat vast dat [gedaagden] een deel van het hek en de beukenhaag die de erfgrens vormden heeft verwijderd en eigenmachtig op een andere plek een nieuwe erfafscheiding heeft opgericht. Als gevolg hiervan is het voor de rechtbank lastig om de verschillende situaties met elkaar te vergelijken. Te meer omdat het geschil in veel gevallen centimeterwerk is. Het is op basis van de stukken die partijen in het geding hebben gebracht voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen wat tot op de centimeter nauwkeurig de verschillen zijn tussen de vermeende feitelijke erfgrens en de kadastrale grens. De grootte van de strook grond waar het in dit geschil om gaat is in verhouding tot de grootte van de percelen van partijen klein. Ook tijdens de descente is het, gelet op de omvang van de percelen, de veelheid aan geschilpunten en de relatief kleine stukjes grond waar het over gaat, niet mogelijk gebleken op alle punten volledige helderheid te krijgen over de exacte loop van de erfgrens. De rechtbank komt daar later op terug.
4.4.
De rechtbank zal eerst beoordelen of er sprake is van inbezitneming van de betreffende strook grond door [eisers] en/of zijn rechtsvoorgangers en of er sprake is van verjaring. Vervolgens zal de rechtbank de loop van de erfgrens bespreken en, tot slot, zal de rechtbank aan de hand daarvan bepalen wat de gevolgen daarvan zijn voor de diverse vorderingen van partijen.
Bezit en verjaring
4.5.
Rechten op een onroerende zaak zoals hier aan de orde, worden door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren (verkrijgende verjaring). [1] Hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (bevrijdende verjaring). [2] Voor bevrijdende verjaring geldt een verjaringstermijn van twintig jaar. Voor een geslaagd beroep op verjaring moet dus eerst vast komen te staan dat sprake is van bezit van de grond door [eisers] en/of zijn rechtsvoorganger [naam 1] .
4.6.
Bezit is ‘het houden van een goed voor zichzelf’. [3] Of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld. [4] Bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. [5] Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende. [6] Volgens vaste rechtspraak op dit punt moet door de machtsuitoefening het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende zijn tenietgedaan. De machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn: anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, moeten daaruit begrijpen dat hij pretendeert bezitter te zijn. Er is geen sprake van (ondubbelzinnig) bezit wanneer de machtsuitoefening met betrekking tot het goed evenzeer kan duiden op een gebruik als eigenaar als op een gebruik in een andere hoedanigheid, zoals bijvoorbeeld die van gebruiker krachtens een persoonlijk recht of een beperkt recht.
4.7.
De rechtbank zal hierna ingaan op de diverse onderdelen van het geschil. Daar zal blijken dat de feitelijke erfgrens grotendeels afwijkt van de kadastrale erfgrens en dat de rechtsvoorganger van [eisers] , [naam 1] , als bezitter te goeder trouw van de betreffende grond kan worden beschouwd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.8.
Onbetwist heeft [eisers] aangevoerd dat de grens tussen de beide percelen al vanaf de jaren ’80 ongewijzigd is. In eerste instantie hebben de rechtsvoorgangers van partijen, [naam 1] en [naam 2] , een hekwerk met groen gaas en in de richting de voorkant van de percelen een beukenhaag geplaatst, als afscheiding tussen de beide percelen. Volgens [eisers] heeft [naam 1] de grond aan zijn zijde van het hekwerk en de beukenhaag in bezit genomen en is hij door verjaring eigenaar geworden van die grond. Daaraan heeft [eisers] nog toegevoegd dat [naam 2] in 1998 op een deel van de erfgrens een schutting heeft geplaatst. [naam 1] heeft de grond aan zijn zijde van die schutting in bezit genomen.
[gedaagden] heeft de door [eisers] gestelde gang van zaken niet betwist. Hij heeft (slechts) volhard in zijn stelling dat het hekwerk en de schutting niet op de kadastrale grens stonden en dat [naam 1] de betreffende grond niet in bezit heeft genomen.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat [naam 1] en [naam 2] gezamenlijk een erfafscheiding hebben geplaatst, dat zij daarmee bedoeld hebben een grens aan te brengen tussen hun eigendommen. Daaruit vloeit voort dat [naam 1] de grond die aan zijn zijde van de erfafscheiding lag is gaan gebruiken als ware het zijn eigendom. Dat moet ook voor anderen, onder wie [naam 2] , duidelijk zijn geweest. Daarvoor maakt niet uit dat die grond kadastraal mogelijk niet tot zijn eigendom behoorde. Dit gebruik door [naam 1] moet worden beschouwd als inbezitneming. Het bezit van de betreffende grond door [naam 1] kan worden beschouwd als bezit te goeder trouw. Gelet op de met [naam 2] gemaakte afspraken mocht [naam 1] zich ook redelijkerwijs als bezitter beschouwen. Hetzelfde geldt voor de in 1998 door [naam 2] geplaatste schutting. [naam 1] mocht zich eigenaar beschouwen van de grond die aan zijn kant van de schutting lag. [gedaagden] heeft ook geen omstandigheden aangevoerd waarom het bezit van [naam 1] niet te goeder trouw zou zijn.
4.10.
Ervan uitgaande dat de verjaringstermijn is gaan lopen in de jaren ’80 en, voor zover de schutting van [naam 2] op een andere plek stond dan de oorspronkelijke erfafscheiding, in 1998, was de verjaringstermijn van tien jaar al ruimschoots verstreken voordat [naam 1] zijn perceel verkocht aan [eisers] . [naam 1] was daardoor eigenaar geworden van de betreffende grond. Bij de verkoop en levering van zijn woning (perceel) aan [eisers] , is [eisers] dus ook eigenaar geworden van de grond die door verjaring eigendom van [naam 1] was geworden.
4.11.
De rechtbank gaat nu in op de loop (locatie) van de erfgrens. Daarbij gaat zij eerst in op het hoekpunt van de (voormalige) schutting. Vervolgens op de loop van de erfgrens aan de achterzijde van de percelen en tenslotte vanaf het genoemde hoekpunt naar voren naar de [straatnaam] .
Het hoekpunt van de (voormalige) schutting van [naam 2]
4.12.
De rechtbank zal eerst ingaan op het hoekpunt in de erfgrens, door [eisers] het hoekpunt van de X- en Z-zijde genoemd. De Z-zijde loopt vanaf de [straatnaam] tussen de woningen van partijen door naar achteren. De X-zijde staat daar haaks op en loopt min of meer parallel aan de [straatnaam] . Het perceel van [eisers] loopt daar achterlangs het perceel van [gedaagden] . [eisers] heeft daar een schuur staan ( [eisers] omschrijft dit als een garage en twee schuren). Tijdens de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat er een paal in de grond staat en dat die paal het hoekpunt vormde van de in 1998 door [naam 2] geplaatste schutting. Dat hoekpunt was het hoekpunt van de feitelijke erfgrens en is daardoor ook het hoekpunt van de door verjaring ontstane juridische erfgrens.
4.13.
Naar aanleiding van hetgeen [gedaagden] over dit punt heeft opgemerkt, overweegt de rechtbank dat op ongeveer twee meter afstand van genoemde paal op het erf van [eisers] een buisje in de grond staat. Partijen zijn het erover eens dat dit het door het Kadaster geplaatste hoekpunt vormt van de kadastrale grens. De rechter heeft tijdens de descente opgemerkt dat de grond tussen het door het Kadaster aangegeven hoekpunt en het hoekpunt van de voormalige schutting van [naam 2] , gelet op de leeftijd van de aanwezige beplanting en betegeling, al jaren zo lijkt te zijn ingericht en daardoor deel lijkt uit te maken van de tuin van [eisers] . Ook de waterput die zich in/op het betwiste stukje grond bevindt, maakt dus in ieder geval vanaf 1998 feitelijk deel uit van het perceel van [eisers] . Dit alles bevestigt hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.9 en 4.10 heeft overwogen.
De strook grond vanaf het hoekpunt van de schutting van [naam 2] langs de achterzijde van het perceel van [gedaagden]
4.14.
Over de strook grond die vanaf het hierboven genoemde hoekpunt langs de achterzijde van het perceel van [gedaagden] loopt (de X-zijde), constateert de rechtbank dat [naam 2] ook langs die zijde een schutting had geplaatst. De situatie ter plaatse is inmiddels gewijzigd doordat [gedaagden] de oude schutting van [naam 2] heeft verwijderd en zelf een nieuwe schutting heeft geplaatst. Vast staat in ieder geval wel dat die schutting van [naam 2] doorliep tot naast het schuurtje/de schuurtjes op het perceel van [eisers] . Ter hoogte van het schuurtje stopte de schutting en was er een kleine doorgang vanaf het perceel van [gedaagden] naar het perceel van [eisers] . Uit dat wat partijen tijdens de descente naar voren hebben gebracht, leidt de rechtbank af dat de schutting die [gedaagden] heeft geplaatst, meer naar het perceel van [eisers] staat dan de oorspronkelijke door [naam 2] geplaatste schutting. De rechtbank gaat ervan uit dat de schutting van [naam 2] zodanig stond dat er ruimte was voor de afdakjes van de schuur van [eisers] (de twee schuren en de garage) en voor een dakgoot. Onbetwist heeft [eisers] immers aangevoerd dat aan zijn kant van de schutting aan de schutting een dakgoot was bevestigd. Rekening houdend met de aanwezigheid van die dakgoot, gaat de rechtbank er schattenderwijs van uit dat de schutting van [naam 2] was geplaatst op een afstand van 10 centimeter vanaf het einde van de afdakjes van de schuur van [eisers] . Waar het gaat om de vaststelling hoe de schutting van [naam 2] precies liep vanaf het hoekpunt van de erfgrens tot aan de schuurt, gaat de rechtbank ervan uit dat die liep tot aan het begin van de schuur van [eisers] (de garage) en wel tot het punt gelegen op 10 centimeter vanaf de afdak daarvan (hoekpunt afdakje + 10 centimeter gelet op eerdere aanwezigheid dakgoot). Vervolgens liep de schutting van [naam 2] parallel aan de afdakjes van de schuur, op een afstand van 10 centimeter daarvan.
Voor zover partijen hebben aangevoerd dat de schutting op een andere plek stond, hebben zij daarvoor onvoldoende aanknopingspunten gegeven.
4.15.
Tot waar de schutting van [naam 2] precies liep, is niet tot op de centimeter nauwkeurig vast te stellen. Tijdens de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat er tussen de twee door [gedaagden] geplaatste schuttingen een doorgang aanwezig was vanaf zijn perceel naar het perceel van [eisers] . [eisers] heeft bevestigd dat de schutting van [naam 2] min of meer eindigde op dezelfde plek als waar de bij de bezichtiging aanwezige schutting van [gedaagden] (komend vanaf het hoekpunt van de erfgrens) eindigt
Wat betreft het gedeelte na de opening, lopende tot aan het einde van de erfgrens, maakt de rechtbank uit de stellingen van [eisers] (onder 7. van de dagvaarding) op dat er in het verlengde van de schutting van [naam 2] een laag hekwerk met groen gaas en een ligusterhaag liepen tot het einde van de beide percelen. Volgens [eisers] bestaat het hekwerk al vanaf de jaren ’80 en hebben de rechtsvoorgangers van partijen, [naam 1] en [naam 2] afgesproken dat die dit hekwerk de erfgrens zou vormen. [gedaagden] heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat het hekwerk de erfgrens zou vormen, maar hij heeft de door [eisers] gestelde loop van het hekwerk en het bestaan van deze afspraak verder niet betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het oorspronkelijke groene hekwerk dat liep vanaf de schuur tot aan het eindpunt van de erfgrens, de feitelijke erfgrens was en de grond die ten opzichte van dat hekje aan de zijde van [eisers] ligt, door verjaring zijn eigendom is geworden.
De strook grond vanaf het hoekpunt van de schutting van [naam 2] in de richting van de [straatnaam]
4.16.
Tot slot de strook grond lopende vanaf het hoekpunt van de voormalige schutting van [naam 2] tot aan de [straatnaam] . De door [naam 2] geplaatste schutting liep deels in de richting van de [straatnaam] . Die schutting liep daar niet recht. Tijdens de descente heeft de rechter gezien dat er, bezien vanaf de achterzijde van de percelen in de richting van de [straatnaam] kijkend, een eenzame oude paal in de grond staat die niet in lijn staat met de andere palen waaraan de schutting van [naam 2] bevestigd moet zijn geweest. Die paal staat meer op/in de richting van het perceel van [eisers] . [eisers] heeft tijdens de descente bevestigd dat de voormalige erfafscheiding ter hoogte van die paal een knik maakte en in zoverre afwijkt van de door hem als productie 5 overgelegde kaart. Ook hier geldt dat de strook grond tussen de voormalige schutting van [naam 2] en de kadastrale erfgrens door verjaring eigendom van [eisers] is geworden.
Groen hekwerk en de beukenhaag
4.17.
Daar waar de schutting van [naam 2] ophield, lag de erfgrens volgens [eisers] in het verlengde van de schutting en werd deze erfgrens gevormd door een hekwerk bestaande uit paaltjes en groen gaas en vervolgens, tot aan de [straatnaam] , een beukenhaag. Tussen het eind van het hekwerk en het begin van de beukenhaag was volgens [eisers] gedeeltelijk overlap. Zoals hiervoor al besproken, zijn volgens [eisers] het hekwerk en de beukenhaag in overleg tussen [naam 1] en [naam 2] geplaatst als erfafscheiding en is de situatie sindsdien ongewijzigd gebleven.
[gedaagden] betwist niet dat ter plaatse een hekwerk en beukenhaag hebben gestaan. Hij betwist wel dat dit hek en de beukenhaag overlapten.
4.18.
Zoals hiervoor overwogen, vormen het hek en (het midden van) de beukenhaag de erfafscheiding tussen de percelen en is [eisers] door verjaring eigenaar geworden van de grond, voor zover het hek en de beukenhaag niet op de kadastrale grens staan maar op het kadastrale perceel van [gedaagden] . Over de loop van het hek en de beukenhaag, bestaat geen discussie. Wel over de vraag of het hek en de beukenhaag overlapten. De rechtbank gaat ervan uit dat dit niet het geval is en dat deze (slechts) in elkaars verlengde stonden.
Conclusie loop erfgrens
4.19.
De conclusie van het voorgaande is dat de juridische erfgrens tussen de percelen van partijen loopt:
vanaf de voorkant van de percelen (de kant van de [straatnaam] ) loopt de erfgrens op de plek van (het midden van) de beukenhaag;
vervolgens, op de plek waar de beukenhaag ophield en overging in een groen hekwerk met palen en gaas, op de plek waar dat hekwerk met palen stond tot aan de plek waar de schutting van [naam 2] begon;
vervolgens op de plek waar de schutting van [naam 2] stond. De schutting van [naam 2] liep langs de thans nog aanwezige paal (zie hiervoor onder 4.16, vierde volzin), tot aan het hoekpunt en vervolgens met een hoek in (min of meer) zuidwestelijke richting. Vanaf dat hoekpunt liep de schutting in een rechte lijn tot aan het begin van de schuur van [eisers] (de garage) en wel tot het punt gelegen op 10 centimeter vanaf de afdak daarvan (hoekpunt afdakje + 10 centimeter in de richting van het perceel van [gedaagden] ). Vervolgens liep de schutting van [naam 2] parallel aan de afdakjes van de schuur - op een afstand van 10 centimeter daarvan - tot de plek ter hoogte waarvan de bij de descente aanwezige schutting van [gedaagden] (komende vanaf het hoekpunt van de erfgrens) eindigt;
vervolgens op de plek waar vanaf de schuur een hekwerk met groen gaas liep tot aan het uiteinde van de beide percelen (bij de meest westelijke punt van het perceel van [gedaagden] ).
De vorderingen
4.20.
Het voorgaande betekent voor de vorderingen het volgende.
4.21.
Onder I. vordert [eisers] dat de rechtbank voor recht verklaart dat de stroken grond tussen de feitelijke erfgrens en de kadastrale erfgrens door verjaring eigendom zijn geworden van [eisers] . Hiervoor is al gebleken dat de feitelijke erfgrens, met name waar het de Z-zijde van de erfgrens betreft, afwijkt van de door [eisers] als productie 5 overgelegde kaart. De gevorderde verklaring voor recht is echter wel toewijsbaar in die zin dat voor recht kan worden verklaard dat de feitelijke erfgrens loopt zoals hiervoor onder 4.19 beschreven en dat het stuk grond tussen die feitelijke erfgrens en de kadastrale erfgrens, voor zover gelegen aan de kant van het perceel van [eisers] , door verjaring zijn eigendom is geworden.
4.22.
De vordering onder II. zal de rechtbank afwijzen. Onduidelijk is wat [eisers] bedoelt met zijn vordering dat middels dit vonnis een “notariele akte waarin vastgestelde erfgrenzen worden geregistreerd bij het Openbare Register”. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagden] meewerkt aan de vastlegging van de juiste eigendomsverhoudingen, ook als dit inhoudt de vastlegging daarvan bij de notaris en het Kadaster.
4.23.
Onder III. vordert [eisers] dat de rechtbank [gedaagden] op straffe van een dwangsom beveelt binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de schutting die hij heeft geplaatst te verwijderen en verwijderd te houden en binnen die termijn een nieuw vergelijkbaar hekwerk en een beukenhaag van 1.80 meter hoog te plaatsen. De rechtbank zal [gedaagden] (hoofdelijk) veroordelen om de door hem op 7 maart 2021 (en eventueel later geplaatste) schuttingen, voor zover deze zich bevinden op grond die [eisers] in eigendom toebehoort, te verwijderen en verwijdert te houden. Dit op straffe van een gematigde en te maximeren dwangsom. Wel zal de rechtbank [gedaagden] een iets langere termijn gunnen dan gevorderd.
4.24.
De vordering dat [gedaagden] een nieuw vergelijkbaar hekwerk en een nieuwe beukenhaag van 1,80 meter plaatst, zal de rechtbank afwijzen. Partijen maken over het minste en geringste ruzie en zijn over en weer inmiddels meerdere procedures gestart. De rechtbank voorziet dat toewijzing van deze vordering tot een executiegeschil gaat leiden, bijvoorbeeld omdat het door [gedaagden] te plaatsen hekwerk al dan niet vergelijkbaar is of de beukenhaag niet afdoende wordt bevonden. De rechtbank laat het aan [eisers] zelf om eventueel door [gedaagden] veroorzaakte schade te herstellen. De kosten daarvan zal hij afzonderlijk op [gedaagden] moeten verhalen.
4.25.
De subsidiaire vordering onder IV. betreft schadevergoeding. Omdat de rechtbank het primair gevorderde al gedeeltelijk toewijst, komt zij niet toe aan het subsidiair gevorderde. Verder heeft [eisers] onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke kosten deze vordering ziet.
Voorwaardelijke reconventie
4.26.
[gedaagden] heeft zijn vorderingen in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat geen sprake is van eigendomsverlies door verjaring. Nu de rechtbank oordeelt dat er wel sprake is van verjaring, is niet aan de voorwaarde voor de vordering in reconventie voldaan. Deze hoeft dan ook verder niet te worden behandeld.
Proceskosten
4.27.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, worden veroordeeld. Aan de zijde van [eisers] , houdt de rechtbank rekening met drie punten volgens het toepasselijke tarief. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 112,59
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat 1.689,00 (3 punten × tarief € 563,00)
- nakosten
163,00
Totaal € 2.916,59
Indien [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, mogen deze kosten worden verhoogd met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat, met de wettelijke rente en met de explootkosten van betekening van de uitspraak.
4.28.
Omdat de vordering in reconventie niet in behandeling wordt genomen, zal daarin ook geen proceskostenveroordeling worden uitgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt vast dat de erfgrens tussen de percelen van [eisers] en [gedaagden] loopt als overwogen onder 4.19 en dat het stuk grond tussen die feitelijke erfgrens en de kadastrale erfgrens, voor zover gelegen aan de kant van het perceel van [eisers] , door verjaring eigendom is geworden van [eisers] ,
5.2.
beveelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis de schutting daar waar deze op de grond van [eisers] staat te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van
€ 10.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.916,59,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 5.2 en 5.3 uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022. [7]

Voetnoten

1.artikel 3:99 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.artikel 3:105 lid 1 BW
3.artikel 3:107 BW
4.artikel 3:108 BW
5.artikel 3:112 BW
6.artikel 3:113 BW
7.type: IK