ECLI:NL:RBNHO:2022:7883

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/15/313434 / HA ZA 21-98
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de nalatenschap en uitbetaling aan erfgenamen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van de overleden broer van de partijen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Grootjans, vordert een uitkering van € 14.397,67 uit de nalatenschap, terwijl de gedaagden, vertegenwoordigd door respectievelijk mr. A.J. Robbers en mr. R. Kingma, verweer voeren. De rechtbank heeft op 7 september 2022 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van de eiser zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden de nalatenschap op juiste wijze hebben afgewikkeld, waarbij de werkelijke waarde van de woning bepalend is voor de uitbetaling aan de erfgenamen. De eiser heeft eerder al uitkeringen ontvangen en de rechtbank concludeert dat hij geen recht meer heeft op verdere uitkeringen uit de nalatenschap. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagden, waarbij de eiser als in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/313434 / HA ZA 21-98
Vonnis van 7 september 2022(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. H. Grootjans te Doetinchem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Robbers te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 3],
gedaagde,
advocaat mr. R. Kingma te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 november 2021
  • de akte overlegging producties met producties 5 t/m 8 van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de mondelinge behandeling van 29 augustus 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Het gaat om de afwikkeling van de nalatenschap van de broer van partijen. Partijen discussiëren over de kosten die aan de afwikkeling verbonden zijn en de wijze waarop de uitbetaling aan de erfgenamen voortgezet moet worden, omdat de woning voor een lagere waarde is verkocht dan is vermeld in de aangifte erfbelasting en er directe uitkeringen aan de erfgenamen uit de levensverzekeringen zijn gedaan.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] tot uitkering aan hem in het kader van de verdeling van de nalatenschap van € 14.397,67 af, omdat [gedaagde 1] de nalatenschap op juiste wijze heeft afgewikkeld.

3.Feiten

3.1.
Partijen zijn de enig erfgenamen van hun broer, [erflater] (hierna: erflater), die is overleden op [datum] 2018. Erflater heeft niet over zijn nalatenschap beschikt. Partijen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
3.2.
[eiser] en [gedaagde 2] hebben aan [gedaagde 1] op 23 oktober 2018 een schriftelijke volmacht verleend - kort gezegd - om alle daden van beheer en beschikking te verrichten met betrekking tot de nalatenschap van erflater, waaronder “
over te gaan tot verdeling, een voorts al datgene verder of meer te doen wat de gevolmachtigde ter zake van een juiste afwikkeling raadzaam acht, alles met het recht van substitutie”.
In de verklaring van erfrecht van 24 december 2018, opgesteld door notaris mr. Hussain-Soeltan, is vermeld dat [gedaagde 1] de verplichting heeft om van alle werkzaamheden aantekening te houden en aan de volmachtgevers rekening en verantwoording af te leggen.
3.3.
[gedaagde 1] heeft bij het afwikkelen van de nalatenschap van erflater de hulp ingeschakeld van haar ex-echtgenoot, de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]).
3.4.
[gedaagde 1] heeft, met hulp van [betrokkene], aangifte erfbelasting gedaan. Op 5 juni 2019 heeft de belastingdienst aan [eiser] een aanslag erfbelasting opgelegd. Daaruit blijkt dat het saldo van de nalatenschap € 270.547,- bedraagt. De totale verkrijging is vastgesteld op € 94.624,-, waarvan € 4.442,- fictieve verkrijging. Vanwege de wettelijke vrijstelling van € 2.147,- bedraagt de belaste verkrijging € 92.477,-. De definitieve aanslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op € 27.743,-.
3.5.
[betrokkene] heeft op 2 mei 2019 een overzicht opgesteld van de op dat moment geldende stand van zaken (hierna: de berekening van 2 mei 2019). Daarin zijn de verschillende baten en lasten vermeld, met waarden voor IB 2017, erfbelasting en uitkering. Daaruit blijkt dat [betrokkene] voor de berekening uitkering aan de erfgenamen uitgaat van onder meer de volgende waarden:
  • de woning: € 190.000,- (in de aangifte erfbelasting: € 202.290,-);
  • kosten afwikkeling erfenis: € 12.500,- (in de aangifte erfbelasting: € 0);
  • lopende kosten: € 6.500,- (in de aangifte erfbelasting: € 0).
3.6.
Op 9 mei 2019 (€ 43.104,-) en op 12 augustus 2020 (€ 9.379,-) heeft [eiser] (deel)betalingen uit de nalatenschap ontvangen.
3.7.
[betrokkene] heeft op 23 oktober 2020 een “financiële verantwoording afwikkeling erfenis” opgesteld (hierna: de berekening van 23 oktober 2020). Daarin is voor kosten afwikkeling erfenis vermeld een bedrag van € 12.500,-. Bij “saldo kosten en opbrengsten beschikkingshandelingen” is vermeld een bedrag van € 4.470,-.
3.8.
Op verzoek van [eiser] heeft [gedaagde 1] op 29 januari 2021 een urenspecificatie opgesteld, waaruit volgt dat zij (althans [betrokkene]) 521 uren heeft besteed aan de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. In de brief van 29 januari 2021 is tevens toegelicht dat het bedrag voor lopende kosten (€ 6.500,- in de boedelbeschrijving en later € 4.470,- in de financiële verantwoording) kan worden verlaagd naar € 4.053,-.
3.9.
Op enig moment heeft [gedaagde 1] (althans [betrokkene]) een berekening opgesteld van het nog resterende uit te keren bedrag per erfgenaam. Daarin is opgenomen een bedrag van € 7.354,- voor “
beschikkingshandelingen op grond van volmacht tot beheer”. Volgens de daarbij gevoegde specificatie, bestaat dit bedrag deels uit een “
vergoeding [betrokkene] voor afwikkeling erfenis (1%)”, ter hoogte van € 3.152,-. Uit de berekening blijkt verder dat aan ieder der erfgenamen nog moet worden uitgekeerd een bedrag van € 3.205,-.
3.10.
Op 12 april 2022 is het resterende bedrag van € 3.205,- uit de nalatenschap aan [eiser] betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen dat één betalende, de ander bevrijd zal zijn, om aan [eiser] uit te keren in het kader van de verdeling van de nalatenschap van wijlen de heer [erflater], overleden op [datum] 2018 te [plaats 2], een bedrag van € 14.397,67, zijnde een verdeling van het nog onverdeelde deel van de nalatenschap, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de datum van volledige voldoening;
subsidiair:
mocht het primair gevorderde niet tot een veroordeling leiden, dan verzoekt [eiser] de rechtbank op grond van artikel 3:185 BW de verdeling van de nog onverdeelde boedel/nalatenschap te bepalen c.q. te bevelen;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht, de dagvaardingskosten en het tot de uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen aan [eiser] te voldoen de preprocedurele kosten welke hij heeft moeten maken ad € 1.103,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de datum van volledige voldoening.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] een bedrag van
€ 19.000,- toebehorende aan de nalatenschap van erflater onder zich heeft gehouden. Ook is het restant erfdeel van € 14.397,67 nog niet aan hem uitgekeerd waardoor de afwikkeling van de nalatenschap van erflater nog niet heeft plaatsgevonden. [gedaagde 2] is in de procedure betrokken, omdat de vordering is ingesteld in het kader van de verdeling van de nalatenschap van erflater en zij als erfgenaam daartoe mede is gerechtigd.
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Deze zaak gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Partijen discussiëren over de kosten die aan de afwikkeling verbonden zijn en over de waarde van de nalatenschap die bepalend is voor de wijze waarop de uitbetaling aan de erfgenamen moet plaatsvinden. In de kern bestaan tussen partijen drie geschilpunten, namelijk:
de hoogte van de door [gedaagde 1] (althans [betrokkene]) in rekening gebrachte kosten voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflater;
afrekening op grond van de fiscale waarde- of de feitelijke waarde van de woning;
de door [eiser] opgebrachte levensverzekeringuitkeringen, terwijl al rechtstreeks aan de erfgenamen is uitgekeerd door de levensverzekeraar.
Hoogte afwikkelingskosten nalatenschap
5.2.
[betrokkene] heeft toegelicht dat de kosten van de afwikkeling van de nalatenschap zoals opgenomen in de berekening van 2 mei 2019 een begroting betrof. De definitieve berekening is door [gedaagde 1] overgelegd als productie 4 bij haar conclusie van antwoord. Volgens dit overzicht bedragen de totale kosten € 7.354,-. Dit bedrag bestaat deels uit een vergoeding van de werkzaamheden van 1% van de waarde van de nalatenschap ter hoogte van € 3.152,- en voor het overige uit kosten die in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap gemaakt.
5.3.
[eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij een percentage van 1% van de waarde van de nalatenschap een redelijke vergoeding vindt voor alle werkzaamheden van [betrokkene]. Omdat bij conclusie van antwoord ook het bedrag aan “lopende kosten” is onderbouwd met stukken, vormt dit punt volgens [eiser] geen discussie van geschil meer.
5.4.
De hoogte van de afwikkelingskosten hoeft geen bespreking meer, omdat partijen het eens zijn over de door [gedaagde 1] op de nalatenschap in mindering gebrachte kosten. Overigens had [gedaagde 1] van de andere partijen door volmachtverlening de vrije hand gekregen om tot afwikkeling van de nalatenschap over te gaan en in dat kader [betrokkene] in te schakelen. Uit de tekst van de volmacht volgt dat [gedaagde 1] ook de bevoegdheid had om aan [betrokkene] ten laste van de nalatenschap een vergoeding voor diens werkzaamheden te betalen.
Afwikkeling op grond van de fiscale waarde of de feitelijke waarde?
5.5.
[betrokkene] heeft namens de erfgenamen aangifte erfbelasting gedaan. In de aangifte is de WOZ-waarde van de woning opgenomen ter hoogte van € 202.290,-. Vervolgens is de woning verkocht voor een prijs van € 190.000,-. Volgens [eiser] heeft [betrokkene] ten onrechte een te hoge waarde van de woning in de aangifte opgenomen, waardoor een hogere aanslag erfbelasting aan hem is opgelegd. Iedere erfgenaam heeft ongeveer € 1.500,- teveel betaald. [eiser] stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat dit bedrag ten laste moet komen van zijn zussen. Afwikkeling van de nalatenschap moet volgens hem daarom plaatsvinden op grond van de fiscale waarde in plaats van op grond van de feitelijke waarde.
5.6.
Met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de rechtbank van oordeel dat afwikkeling van de nalatenschap op grond van de werkelijke waarde moet plaatsvinden. De waarde van de nalatenschap is het saldo van alle positieve en negatieve bestanddelen daarvan. Dat voor de heffing van de erfbelasting van een afwijkende (hogere) waarde van de woning is uitgegaan is hierop niet van invloed. Uitgegaan moet worden van de waarde die de woning door verkoop daarvan daadwerkelijk heeft opgeleverd. [eiser] heeft bovendien zelf ingestemd met verkoop van de woning tegen een verkoopprijs van € 190.000,-. en zijn medewerking hieraan verleend. Gelet hierop zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
5.7.
Indien en voor zover [eiser] betoogt dat [betrokkene] bij het doen van de aangifte een fout heeft gemaakt die uitsluitend ten laste van zijn zussen moet komen, overweegt de rechtbank als volgt. Niet is komen vast te staan dat [betrokkene] op onjuiste wijze aangifte erfbelasting heeft gedaan door de WOZ-waarde van de woning op te geven in plaats van de uiteindelijk gebleken lagere waarde. Ter zitting heeft [betrokkene] toegelicht dat uit de toelichting bij de belastingaangifte volgt dat in de aangifte de WOZ-waarde van de woning moet worden opgeven. Daarbij bestaat alleen de mogelijkheid om te kiezen welke WOZ-waarde wordt opgegeven: de WOZ-waarde in het jaar van overlijden of WOZ-waarde in het jaar ná overlijden. [betrokkene] heeft de laagste waarde gekozen. Pas na indiening van de aangifte, na taxatie en verkoop van de woning bleek de werkelijke waarde (€ 190.000,-) lager te liggen vanwege gebreken aan de woning. Deze gang van zaken is door [eiser] niet betwist. Indien [eiser] het met de aangifte niet eens was, had hij destijds bezwaar moeten maken. Hij heeft echter de gehele afwikkeling bij [gedaagde 1] gelaten en haar ook volmacht verleend om namens hem de aangifte erfbelasting te doen. Als al sprake zou zijn van een foutieve aangifte, dan komt die mede voor rekening van [eiser].
Levensverzekeringsuitkeringen
5.8.
Vast staat dat de erfgenamen een uitkering levensverzekering van € 4.442,- rechtstreeks van Aegon hebben ontvangen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen dat de berekening van de hoogte van de nalatenschap door [eiser] niet klopt, omdat hij de uitkering van € 4.442,- al heeft ontvangen maar nu nogmaals opvoert. Ter zitting is bevestigd dat het niet de bedoeling is dat [eiser] uitkeringen uit levensverzekeringen dubbel ontvangt. Omdat [eiser] de uitkering al heeft ontvangen is dit deel van de vordering niet toewijsbaar.
Conclusie
5.9.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank zowel de primaire vordering als de subsidiaire vordering afwijzen. [gedaagde 1] heeft de nalatenschap van erflater op juiste wijze afgewikkeld door uit te gaan van de werkelijke waarde van de woning. Omdat de kosten van de afwikkeling en de uitkering van de levensverzekeringen niet langer onderwerp van discussie vormen tussen partijen is verdeling van de nalatenschap met de laatste uitkering aan de erfgenamen op 12 april 2022 afgerond. [eiser] komt dan ook geen uitkering uit de nalatenschap meer toe.
Proceskosten
5.10.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten bij familiaire kwesties worden gecompenseerd. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld.
5.11.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.078,00
5.12.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.211,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 2.078,00,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.211,00,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589